De jaggernaut
Er zijn onder de economen twee reuzen, Ricardo en Keynes, toevallig ook
allebei succesvolle beursspeculanten,
wier beroemdheid berust op hun vaardigheid om dramatische beleidsconclusies te trekken uit eenvoudige modeller!
met slechts enkele strategische variabelen. In zijn History of economic analysis noemt Schumpeter deze handigheid afkeurend de ‘Ricardian vice’. Volgens hem ging de economie de verkeerde kant op door op basis van simpele, abstracte modellen verstrekkende
aanbevelingen voor het beleid te doen.
Nog steeds kunnen economen op de
‘Ricardian vice’ worden betrapt. In een
vloeiende beweging worden definities
(bij voorbeeld: MV = PT) omgezet in een
groeivergelijking. Vervolgens worden
wat bijkomende veronderstellingen gemaakt (bij voorbeeld constante omloopsnelheid) en men is klaar voor verstrekkende uitspraken (zoals: alleen geld is
belangrijk voor inf latie). Een ander voorbeeld is de gretigheid waarmee, tegen
beter weten in, beleidsadviezen worden
gemolken uit het simpele statische
marktmodel.
Er zijn ook economen die vinden dat
je van beleid vuile handen krijgt. zij menen dat we nog lang niet klaar zijn en
dat economen zich beter op de top van
de Olympus kunnen terugtrekken, ver
van de dolle werkelijkheid. Economen
zullen zich daar echt niet vervelen. Zoals een groot aantal onder hen nu reeds
laat zien, kunnen ze elkaar blijven verbazen met het bedenken en oplossen
van moeilijke theoretische puzzels. De
econometrische theorie zou zich op
deze berg volgens een eigen interne dynamiek ontwikkelen. Een toevallige inval bij het aanschouwen van de mist in
het dal wordt niet meteen perfect geformuleerd en biedt vele mogelijkheden tot
aanscherpen, afzwakken en combineren. Pure economie wordt het dan, zoiets als abstracte kunst, meer WVC dan
O&W.
De meeste economen schipperen
tussen de zonde van Ricardo en de heiligheid van de berg Olympus. Ze doen,
als welpen, hun best. Ze weten dat het
onvolmaakt is. Te simpele adviezen zijn
theoretisch nooit juist, te theoretische
adviezen zijn niet simpel genoeg. Aanvankelijk enthousiasme slaat later om in
ontgoocheling. Het beste voorbeeld
hiervan biedt de macro-econometrische modellenbouw, op het gebied van
beleidsrelevante produkten het paradepaard uit de economische stal.
ESB 27-1-1988
J.J.M. Theeuwes
De produktlevenscyclus van macromodellen is verlopen zoals die van de
televisie. De primitieve modellen van de
jaren vijftig trokken de aandacht van alle
buren. Kwaliteitsverbeteringen en technologische vernieuwingen verhoogden
het enthousiasme in de jaren zestig. In
de jaren zeventig werden ze zo alledaags als het aardappelschilmesje. De
bouw ervan werd standaard en iedereen had er minstens een. De laatste tijd
zijn grote twijfels gerezen aan hun nut.
Macro-modellen zitten in de stagnatiefase. De modelbouwers proberen die
crisis te lijf te gaan door aan onderdelen
te sleutelen. Het oppoetsen van de macro-theorie en het ontwerpen van batterijen specificatietoetsen zijn als de platte schermen en het stereogeluid van de
jongste tv’s.
In de winkel van economische modellen liggen ook reeds twee nieuwe
produkten klaar. Het ene is de toegepaste algemeen-evenwichtsanalyse en
het andere de micro-simulatietechniek.
Het toegepaste algemeen-evenwichtsmodel is een met geschatte coefficienten ingevuld model van een markteconomie zoals dat voor het eerst door
Walras werd geformuleerd. Voor verschillende veronderstellingen over het
belasting-, subsidie- en internationalehandelsbeleid worden de evenwichtsprijzen en -hoeveelheden van het nagebootste marktsysteem berekend en vergeleken. Bij micro-simulatiemodellen
worden eerst de gedragscoefficienten
geschat met een steekproef van huishoudingen (of, wat minder vaak voorkomt, een steekproef van bedrijven) en
vervolgens worden de coefficienten en
de steekproef gebruikt om de reacties
op veranderingen in het beleid te simuleren. De belangstelling voor de nieuwe
technieken hangt samen met de toegenomen interesse van beleidswege voor
de aanbod- en verdelingseffecten van
maatregelen.
Er wordt veel hoop gevestigd op deze
nieuwe technieken. Zij moeten het
vaandel overnemen van de in de strijd
gesneuvelde macro-econometrie. Over
de vraag of ze dat kunnen, ben ik niet
zo optimistisch. Wat mijn gebrek aan
optimismevooralveroorzaakt, ishetgebrek aan uniformiteit in de geschatte micro-coefficienten. Er zijn al heel wat tabellen met geschatte waarden van
vraag- en aanbodelasticiteiten gepubliceerd. Wat steeds opvalt, is de grote variatie in resultaten. In het recent gepubliceerde Handbook of labour economics bij voorbeeld staan paginalange
tabellen met geschatte elasticiteiten
voor de arbeidsvraag en het arbeidsaanbod. Wat opvalt is de brede waaier
van schattingsresultaten en het gebrek
aan consensus. De variatie is te verklaren uit het verschil in steekproeven,
specificaties, stochastiekenz. Hetbetekent echter dat toegepaste algemeenevenwichtsmodellen en micro-simulatiemodellen eigenlijk min of meer willekeurig de coefficienten voor hun berekeningen moeten prikken.
. Toch blijft men het doen. In de hoop
dat het steeds beter wordt of uit wanhoop dat er niets beters is. Elke econoom moet wel eens sympathie hebben
voor het veilig terugtrekken op de berg
Olympus. Voor diegenen die nooit twijfelen is er het schokkende slot van Paul
Johnson in zijn qua strekking zeer conservatieve boek Modern times over de
recente geschiedenis: “Economics, sociology, psychology, and other inexact
sciences – scarcely sciences at all in the
light of modern experience – had constructed the juggernaut of social engineering, which had crushed beneath it
so much wealth and so many lives” (ook
geciteerd in het artikel van R. Nelson
over economen en het beleid, vorig jaar
in de Journal of Economic Literature).
De jaggernaut is volgens het woordenboekeen grote wagen met krisjnabeeld,
waardoor men zich Net verpletteren.
99