De economie van de
Europese integratie
W TM. Molle, The economics of European integration, Dartmoutb
Publisbing Company, Aldersbot, 1990.
De Europese economische integratie
bevindt zich sinds een aantal jaren
in een stroomversnelling. De belangstelling voor dit proces is sterk toegenomen en daarmee ook de stroom
van nieuwe literatuur over dit onderwerp. In deze publikatie stroom
neemt het boek van Willem Molle,
zowel qua omvang als qua diepgang
een bijzondere plaats in. Terwijl veel
van de recent verschenen literatuur
op vaak oppervlakkige wijze ingaat
op een beperkt aantal onderdelen of
aspecten van het integratieproces,
presenteert Molle een uitvoering en
diepgaand overzicht van het gehele
terrein van de Europese economische integratie.
Tot voor kort was het nodig om de
kennis over de structuur van de Europese economie, de theorie van de
economische integratie en de feitelijke ontwikkeling van de integratie in
Europa, aan verschillende publikaties te ontlenen. In het boek van Molle komen al deze gebieden, en nog
enkele andere, aan bod.
Inhoud
Het boek is verdeeld in zes delen. In
het eerste deel worden de te gebruiken begrippen gedefinieerd. Hierbij
wordt veel aandacht besteed aan de
indeling van het integratieproces in
goederenmarktintegratie, integratie
van de markten van produktiefactoren en beleidsintegratie. Dit handzame onderscheid wordt ook in de rest
van het boek als leidraad voor de behandeling van de integratieproblematiek gehanteerd. Het eerste deel bevat tevens een overzicht van de
geschiedenis van de economische integratie in Europa. De nadruk valt
hierbij helaas in sterke mate op de
periode vóór 1945. Een uitgebreidere behandeling van de hoofdlijnen
van de ontwikkelingen ná 1945 zou
in dit inleidende deel aan te bevelen
zijn geweest ten einde de lezer in
staat te stellen de latere behandeling
van detailonderwerpen in het algemene kader te plaatsen. Wel wordt
in dit deel voldoende aandacht geschonken aan de institutionele structuur van de Europese Gemeenschap
en de aard van de besluitvormingsprocessen in dit kader.
Het tweede deel van het boek is gewijd aan de theorie van de economische integratie. Allereerst wordt de
goederenmarktintegratie besproken
aan de hand van de douane-unietheorie. De gevolgen van de vorming van een douane-unie worden
door Molle verdeeld in korte termijn
statische effecten – dit zijn de allocatie- en ruilvoeteffecten – en de lange
termijn herstructureringseffecten,
waaronder de verhoging van de efficiëntie onder de druk van de toegenome concurrentie en de benutting
van schaalvoordelen.
Molle vermijdt op verdedigbare gronden de gebruikelijke term ‘dynamische effecten’, maar maakt ook geen
melding van de mogelijk positieve effecten van integratie op de investeringsneiging en besteedt maar heel
weinig aandacht aan de mogelijke
stimulansen die van integratie uitgaan op de technische vooruitgang
en de innovatie. Ook is het jammer
dat de behandeling van de douaneunietheorie ontsierd wordt door enkele storende onvolkomenheden in
de figuren en de tekst.
In andere hoofdstukken worden de
gevolgen van de liberalisatie van het
verkeer van produktiefactoren en de
effecten van de beleidsintegratie besproken. Ten behoeve van een ordelijke behandeling van dit laatste onderwerp wordt het beleid verdeeld
in allocatie-, stabilisatie- en herverdelingsbeleid. Aldus wordt achtereenvolgens aandacht besteed aan de effecten van het wegnemen van
niet-tarifaire belemmeringen, de integratie van het macro-economische
beleid en de noodzaak tussen de integrerende landen een herverdelingsmechanisme in het leven te roepen
om elk land in de voordelen van de
integratie te laten delen. Helaas
wordt hier geen aandacht besteed
aan de brandende vraag of en in hoeverre het nationale inkomensherverdelingsbeleid in een economische
en monetaire unie zal moeten worden aangepast aan dat van de partners om onderlinge concurrentieverstoringen te voorkomen.
In het derde deel wordt dan de praktijk van de integratie in het kader
van de Europese Gemeenschap (gedeeltelijk) besproken. Allereerst
wordt aandacht besteed aan de douane-uniebepalingen van het EEG-verdrag. Vervolgens wordt ingegaan op
de feitelijke integratie van goederenmarkten, dat wil zeggen op het functioneren van de douane-unie. Na
een schets van de ontwikkeling van
het onderlinge handelsverkeer en de
handel met derde landen, volgt een
bespreking van het integratie-effect
op deze handel en de daaraan verbonden welvaartseffecten. Terwijl de
schattingen van het effect op de handel in het algemeen zeer aanzienlijk
zijn (10-30010
toename), zijn ze, paradoxaal genoeg, voor het reële inkomen veel lager (minder dan 1%toename). Vervolgens wordt aandacht
besteed aan de integratie van de
markten voor produktiefactoren.
Ook hier wordt achtereenvolgens de
regelgeving door de Europese Gemeenschap, de feitelijke ontwikkelingen van het factorverkeer en de
welvaartsgevolgen van het integratieeffect hierin besproken.
Het vierde deel van het boek is gewijd aan de structuur van de Westeuropese economie. Daarbij wordt aandacht besteed aan vijf sectoren,
namelijk de landbouw, de industrie,
de energievoorziening, de dienstverlening en het vervoer. Steeds wordt
een schets van de sector gegeven en
wordt het Gemeenschapsbeleid ter
zake behandeld. Heel duidelijk komt
naar voren hoe verschillend dit beleid in de diverse sectoren is.
Tegenover de voornamelijk op bevordering van de concurrentie gerichte politiek in de industrie en de
dienstensector staat met name de
sterke regulering en bescherming in
de agrarische sector. De hierdoor
veroorzaakte overproduktie is niet alleen op Europees niveau een duidelijke misallocatie, maar ook op wereldschaal. Het is te hopen dat onder
druk van het streven naar een grotere liberalisatie van de wereldhandel
aan deze anomalie spoedig een einde wordt gemaakt.
Het voorlaatste deel behandelt de
stand van de feitelijke beleidsintegratie in de Europese Gemeenschap.
Hier komen de recentste ontwikke-
lingen op dit terrein aan de orde. In
het hoofdstuk over het allocatiebeleid wordt behalve het mededingingsbeleid met name het programma ter eliminering van de nog
bestaande hinderpalen voor het vrije
verkeer binnen de EG van goederen,
diensten, kapitaal en arbeid (bekend
onder de naam ‘interne markt’ of ‘Europa 1992’) besproken.
In het hoofdstuk gewijd aan het macro-economische stabilisatiebeleid
wordt veel aandacht besteed aan de
toekomstige Economische en Monetarie Unie. In het hoofdstuk over het
herverdelingsbeleid, waar het regionale en sociale beleid in het kader
van de Europese Gemeenschap
wordt besproken, kan veel minder
melding worden gemaakt van nieuwe, grote initiatieven, al zullen zoals
bekend de zogenaamde structuurfondsen tussen 1986 en 1992 in omvang verdubbeld worden. Een echte
toenadering van sociale en economische omstandigheden in de Gemeenschap zal echer nog wel even op
zich laten wachten.
In het zesde en laatste deel – dat uit
slechts één hoofdstuk bestaat – worden ten slotte de conclusies betreffende het Europese economische integratieproces getrokken: veel is al
gerealiseerd, maar er zal ook nog
veel moeten gebeuren. Op basis van
de huidige dynamiek van het integratieproces mag men aannemen dat dit
laatste op termijn wel tot stand zal
komen.
In discussie met de auteur
Ik heb veel waardering voor het omvattende en diepgaande karakter
van het werk van Willem Molle. Het
is zonder meer het beste boek dat
thans op dit gebied bestaat; dit ondanks de technische onvolkomenheden die hierboven werden gesignaleerd en die hopelijk in de volgende
drukken zullen zijn gecorrigeerd. Zoals in het voorgaande al bleek is het
onvermijdelijk dat dit boek met z’n
karakter van alomvattend overzichtswerk bij menigeen tijdens het lezen
de behoefte oproept om op verschillende punten met de auteur in discussie te gaan.
In dit verband heb ik twee opmerkingen van meer algemene aard. De eerste heeft betrekking op de in het
boek gehanteerde indeling. De scheiding tussen de behandeling van de
theorie, de regelgeving voor en ontwikkeling van de markten van goederen en produktiefactoren, de verschillende economische sectoren en
de beleidsintegratie leidt ertoe dat
ESB 26-6-1991
nauw samenhangende onderwerpen
in mootjes zijn gehakt en op verschillende plaatsen worden behandeld.
Zo wordt de theorie van de douaneunie in hoofdstuk 5 uiteengezet, terwijl de effecten van de douane-unie
in de EEG in hoofdstuk 8 worden besproken. Gecompliceerder is de behandeling van de niet-tarifaire handelsbelemmeringen. Deze vindt men
niet onder de douane-unietheorie,
maar onder de beleidsintegratie in
hoofdstuk 7. Bij de bespreking van
de ontwikkeling van de handel in de
EEGin hoofdstuk 8 wordt er niet
over gerept, en evenmin bij de behandeling der sectoren. Het onderwerp komt pas weer ter sprake in
hoofdstuk 16 bij de integratie van
het allocatiebeleid. Ook in dit hoofdstuk komt voor het eerst het ‘Interne
markt programma’ ter sprake, terwijl
dit toch zo’n belangrijke ontwikkeling voor de Gemeenschap betekent.
Dit laatste euvel zou, zoals al eerder
is aangegeven, opgevangen kunnen
worden door in het inleidende deel
de hoofdlijnen der ontwikkeling na
het tot stand komen van de Europese Gemeenschap op te nemen. In
het algemeen geldt dat wie een nauwe aansluiting van theorie en empirische resultaten wenst, vaak in het
boek zal moeten bladeren.
Een tweede algemene opmerking
heeft betrekking op de vraag of gezien de snelle ontwikkelingen op
het door Molle beschreven terrein
het boek niet snel verouderd zal
zijn. Ik acht dit gevaar niet groot. De
nadruk van de auteur op de theorie
van de integratie en de strUcturele
ontwikkelingen in Europa maakt het
de lezer mogelijk de betekenis van
nieuwe ontwikkelingen zelfstandig
te analyseren en in de juiste context
te plaatsen. Uiteraard zal de feitelijke informatie in het boek na verloop
van tijd gedateerd raken. Mede om
dit probleem op te vangen, wens ik
het boek vele herdrukken toe.
W.G.C.M. Haack
De auteur is docent Europese economische integratie aan de Universiteit van
Amsterdam.