Conjunctuurindicator
maart 1990
De invloed van Duitsland
Figuur 1. DNB-conjunctuurindicator
De DNB-conjunctuurindicatordie sedert het hoogtepunt
rond oktober/november 1989 een geringe daling heeft
laten zien, vertoont in mei aanstaande een minutieuze
stijging, zie figuur 1. Deze enigszins onverwachte wending
is deels toe te schrijven aan de plotselinge stijging van de
IFO-conjunctuurindicator van Duitsland, een van de vijf
componenten die ten grondslag liggen aan de DNB-indicator. Eerder duidde de IFO-indicator op een conjuncturele
afvlakking in de Bondsrepubliek, zie figuur 2. De ontwikkelingen in de DDR, de vluchtelingenstroom en de bezoeken
van Oostduitsers aan de Bondsrepubliek, hebben echter
een nieuwe stimulans aan de Westduitse bestedingen
gegeven. Wat het huidige vooruitzicht van een mogelijke
monetaire unie in de komende tijd ook moge betekenen
voor de Duitse economie, de IFO-indicator duidt op een
groeiend optimisme.
De vraag kan gesteld worden of de conjunctuur in Nederland zich onder invloed van de gebeurtenissen in Duitsland zal verbeteren, zoals de indicatorwaarde voor mei
aanstaande lijkt te suggereren, of dat de aanvankelijk
ingezette geleidelijk neergaande lijn zich daarentegen zal
voortzetten. Ter beantwoording van deze vraag worden
allereerst de vier andere componenten van de DNB-indicatorbeschouwd. Drieervan, de reelegeldhoeveelheid, de
verwachte bedrijvigheid in de Industrie en de feitelijke
orderontvangst in de industrie, tonen een reeds langer
durende neerwaartse beweging. De verwachte omzet van
NCM-polishouders, een indicator van wantrouwen van ondernemers ten aanzien van de kredietwaardigheid van hun
afnemers, duidt net als de IFO-indicator op een nog opgaande conjunctuur. De componenten die op een conjuncturele afzwakking duiden zijn dus voorlopig nog in de
meerderheid.
Zoals bekend wordt de conjunctuur in Nederland overwegend bepaald door het buitenland. De Nederlandse
export gaat voor bijna 30% naar Duitsland, zodat de Duitse
conjunctuur wel heel belangrijk is, maar niet alleenbepalend. Een nader inzicht in de huidige en toekomstige conFiguur2. IFO-indicator Duitse industrie3
81
82
83
84
85
87
Realisatie
V
1980
81
82
83
84
85
86
87
88
89
90
juncturele ontwikkelingen van de voor ons land belangnjke
andere handelspartners, geven de conjunctuurindicatoren
van de OESO.
Zo duidt de OESO-indicator voor Belgie op een conjuncturele verslechtering, die voor Frankrijk op een conjuncturele aarzeling en die voor het Verenigd Koninkrijk op een
verdere afkoeling van de economie. Ook de conjunctuur in
Italie gaat volgens de OESO-indicator verder achteruit.
Deze landen nemen respectievelijk 15, 11, 11 en 7% van
de Nederlandse export af. In geen van de genoemde
OESO-indicatoren is de Duitse IFO-conjunctuurindicator
opgenomen, zodat het Duitsland-effect er niet (direct) in
doorwerkt. Ook de OESO-indicatoren voor de andere landen wijzen veelal op conjuncturele afvlakking of verslechtering. Gevoegd bij het feit dat de bezertingsgraad in Duitsland reeds hoog is, zodat voor verdere conjunctuurverbetering slechts een beperkte ruimte aanwezig lijkt te zijn, kan
op grond van de conjunctuurindicatoren voor onze vijf
belangrijkste handelspartners worden geconcludeerd dat
de buitenlandse conjunctuur in de komende maanden per
saldo hooguit in zeer beperkte mate een positieve bijdrage
zal leveren aan de Nederlandse conjunctuur.
Conclusie
De DNB-indicator laat tot eind april aanstaande een
geringe conjuncturele daling zien en vervolgens een kleine
opleving in mei, dit laatste mede onder invloed van de
ontwikkelingen in Duitsland. Nadere analyse van de samenstellende componenten van de indicator en van de
internationale conjunctuur leidt tot de conclusie dat de door
de indicator aangegeven kleine opleving in mei eerder
moet worden gezien als een zeer tijdelijk verschijnsel, dan
als het begin van een conjunctuurverbetering van langere
duur.
2r
1980
Indicator
——
88
89
90
a. De cijfers zijn ten behoeve van de DNB-indicator getransformeerd.
ESB 7-3-1990
239