Ga direct naar de content

De concurrentiekracht van de Nederlandse V&G-industrie

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: maart 7 1990

De concurrentiekracht van de
Nederlandse V&G-industrie
De Nederlandse voedings- en genotmiddelensector heeft zich de afgelopen decennia sterk
ontwikkeld. Om deze positie te behouden en verder te versterken zal echter een grote
inspanning moeten worden geleverd. In dit artikel wordt eerst ingegaan op de huidige en
de toekomstige stand van zaken in deze sector. Daarna wordt het beleid geschetst dat net
kansrijkst moet worden geacht om een sterke concurrentiepositie te behouden en
eventueel verder uit te bouwen. Er zijn nog mogelijkheden de afzet van bestaande
produkten uit te breiden in met name Zuid-Europa. De essentie van het te voeren beleid
moet echter worden gezocht in de noodzaak een verschuiving aan te brengen van
bulkprodukten naar produkten en segmenten met een hogere toegevoegde waarde.

PROF. DR. M.J.L. JONKHART – DRS. P.F.M. JASPERS J.P. VAN DER ZWAN*
De landbouw- en de voedings- en genotmiddelensector
zijn voor de Nederlandse economie van groot belang. De
landbouwsector draagt ongeveer 5% bij aan het bruto
binnenlands produkt. De voedings- en genotmiddelenindustrie is goed voor een vijfde deel van de produktiewaarde
van de totale Industrie. Qua produktievolume groeide onze
V&G-industrie de afgelopen decennia jaarlijks met ruim
2,5%. Dit percentage steekt gunstig af bij de groei in de
meeste Westeuropese landen.
De laatste jaren wijzigt dit beeld zich echter. label 1 laat
zien dat de groei van de Nederlandse V&G-industrie achterblijft. Het Zwitserse onderzoeksbureau Prognos1 voorziet bovendien in de komende jaren een verder achterblijven van de groei ten opzichte van ons omringende landen.
In de jaren zeventig was de groei voor een groot deel
te danken aan de toeneming van de besteedbare inkomens in Nederland, waardoor de bestedingen aan voeding stegen. In de jaren tachtig stagneert deze ontwikkeling. De verdere produktiegroei wordt nu gedragen door
de export.

Veel ondememers hebben in de afgelopen jaren het accent gelegd op schaalvergroting, volumegroei en efficiencyverbetering. Mede hierdoor ligt de toegevoegde waarde ten
opzichte van de produktiewaarde in de V&G-industrie een
aantal procentpunten lager dan voor de totale Industrie. De
laatste jaren neemt het verschil zelfs nog toe, zie figuur 1.
In het algemeen vinden er slechts relatief eenvoudige
bewerkingen van de grondstoffen plaats. De kostprijs wordt
nog steeds voornamelijk bepaald door de grondstofprijs.
De investeringen in de V&G-sector zijn vooral gericht op
produktie-automatisering, met als gevolg een jaarlijks dalende werkgelegenheid. Terwijl in 1973 nog ruim 165.000
mensen in de V&G-industrie werkzaam waren, bedroeg dit
aantal in 1988 nog ruim 130.000.
Na 1982 lagen de investeringen op een relatief hoog peil,
zij het dat in 1988 weer een daling intrad. De groei in de
jaren tachtig is overigens aanzienlijk minder dan voor de
totale industrie.

Export
Tabel 1. Jaarlijkse groei van de gemiddelde dagproduktie
in de V&G-industrie in Europa in %
1970-1983
Nederland

1984-1988

3,1
1,9

1,4

Belgie

2,0
2,5
1,2
2,9

1,8
2,8
1,2
1,8

EG

2,0

2,0

BRD

Frankrijk
Italie
VK

Bran: Eurostat en CBS.

220

1,1

__

___

___

___

De Nederlandse V&G-sector heeft van oudsher een
sterke Internationale concurrentiepositie. Dit is te danken
aan vier factoren. Allereerst kent Nederland een hoog
ontwikkelde landbouwsector die grondstoffen van goede
kwaliteit levert. In de tweede plaats ligt Nederland redelijk
centraal binnen de EG, hetgeen gepaard gaat met een
* De auteurs zijn resp. president-directeur, account-manager en
senior account-manager bij De Nationale Investeringsbank. Zij
danken mr J.C.F. Bletz en mevr. C.F. van Kraayenoord voor hun
bijdrage.
1. Prognos, Dutch export opportunities on EC-markets up to the
year2000, Stichting Economische Publikaties, Den Haag, 1989.

Figuur 1. Verschil toegevoegde waarde t.o.v. produktiewaarde, totale Industrie (excl. aardolie-industrie) versus
V&G-industrie

10
9,5
9
8,5
8
7,5

80

81

82

83

84

85

86

87

Bran: CBS.

moderne infrastructuur en grote aanvoerhavens. Als derde
succesfactor kan worden genoemd dat de sector gebruik
maakt van hoogwaardige technologieen, ondersteund
door hoogwaardig wetenschappelijk onderzoek en onderwijs (Wageningen). Op de vierde plaats geldt dat door de
eenwording van de EG-markten de exportmogelijkheden
sterk verbeterd zijn.
Met aandeel van de V&G-industrie in de totale Nederlandse export is dan ook meer dan 17%, vergeleken met
12% in Frankrijk, 9% in Belgie/Luxemburg, 5% in Italie en
4% in West-Duitsland. De Nederlandse V&G-export neemt
bovendien al jarenlang sterk toe. In reele termen is de
export vanaf 1970 bijna verdrievoudigd. Zij richt zich voornamelijk op de EG-markt, waarbij de verdeling naar landen
tamelijk constant is. West-Duitsland en in mindere mate
Frankrijk zijn sinds jaren onze grootste afnemers.
Onderzoek van net consuItantsbureau Knight Wendling2
geeft de krachtige Nederlandse positie in Europa weer.
Voor een aantal geselecteerde produktsectoren heeft het
bureau aan ongeveer 300 bedrijven die op deze terreinen
werkzaam zijn, gevraagd een schatting te geven van de
concurrentiepositie van verschillende landen. In drie van
de acht geselecteerde produktsectoren kwam Nederland
op de eerste plaats, in drie sectoren op de derde plaats en
in de overige twee sectoren werd ons land vierde (label 2).
Ondanks deze rooskleurige positie lijken de exportvooruitzichten voor de Nederlandse V&G-industrie de komende
jaren toch minder fraai. Dit komt doordat de kwantitatieve
mogelijkheden niet meer sterk toenemen. Nederland zal
hier als ‘bulkproducent’ last van krijgen. De oorzaken van
deze ontwikkeling moeten in het volgende worden gezocht:
– de groei van de agrarische grondstoffenproduktie (melk,
intensieve veehouderij, suiker, graan, enzovoort) neemt af
als gevolg van milieubescherming en minder EG-steun;
– de verder verbeterde inkomenssituatie van veel consumenten dank zij economische groei zal slechts een
label 2. Concurrentiekracht Nederlandse V&G-industrie
Plaats op ranglijst
Rood vlees
Pluimvee
Zuivelprodukten
Groente en fruit
Diervoeding

Brood, meelprodukten

Snoepgoed
Frisdrank

marginaal positief effect hebben op bestedingen aan
voedings- en genotmiddelen (de consumptie van basisgoederen daalt relatief bij inkomensgroei);
– de concurrentie binnen de EG neemt toe, doordat lidstaten hun afzet op markten buiten Europa zien wegvallen
door ontwikkelingen in de dollarkoers, de dalende olieprijzen en de grote schuldenlasten van de importerende
landen;
– de consumptiegroei in de V&G in onze belangrijkste
exportmarkten, West-Duitsland, Frankrijk en Belgie, blijft
achter bij de rest van Europa, aldus Prognos. Dit wordt
mede be’invloed door stagnatie of daling van de bevolkingsgroei.
Toch bestaan op kwantitatief gebied ook kansen, met
name in Spanje, Portugal, Griekenland en lerland. De
Nederlandse V&G-industrie is daar nog ondervertegenwoordigd, terwijl de groei van de consumptieve V&G-bestedingen daar juist het hoogst is. De snelle ontwikkelingen
in Oost-Europa doen ook kansen ontstaan op kwantitatief
gebied, waarbij het aan te bieden produktenpakket beduidend meer basisgoederen dient te bevatten.

Veranderende marktvraag
Van ten minste even groot belang zijn de kwalitatieve
mogelijkheden die de veranderende marktvraag biedt. Demografische ontwikkelingen en veranderingen in de levensstijl doen de vraag naar bulkprodukten afnemen ten
gunste van produkten met een hogere toegevoegde waarde. De belangrijkste tendenties worden hierna genoemd.

Demografie
De bevolkingsopbouw in West-Europa verandert sterk.
De groei van de bevolkingsomvang toont in diverse landen
een wisselend beeld (daling in de nabije toekomst in WestDuitsland en Belgie). De vergrijzing neemt echter in alle
Westeuropese landen snel toe. Dit be’invloedt het voedingspatroon. Ouderen letten meer op hun gezondheid
(meer vlees, groenten en fruit, meer dieetvoeding) en
verlangen kleinere verpakkingseenheden. Het aantal huishoudens groeit sterk door de individual isering. De omvang
en samenstelling van de huishoudens wordt anders doordat minder mensen trouwen, er meer echtscheidingen en
meer oudere alleenstaanden zijn en jongeren eerder zelfstandig gaan wonen. Deze ontwikkeling is in heel Europa
waar te nemen.
Kleinere huishoudens kenmerken zich door een ander
koop- en voedingspatroon. Per hoofd besteden zij meer
aan voeding. Er wordt meer buitenshuis gegeten en de
vraag naar ‘convenience-voedsel’ stijgt.

Levensstijl
Veranderingen in levensstijl zullen een belangrijke invloed uitoefenen op de soorten voedingsmiddelen waarnaar de belangstelling uitgaat:
– het hogere opleidingsniveau van veel mensen manifesteert zich in een vraag naar produkten van betere kwaliteit. De vraag naar bekende merken zal hierdoor toenemen;
– de consument wil zich onderscheiden door het aanschaffen van duurdere produkten, veelal merkartikelen
met een opvallende en eigen stijl;
– de individualisering dwingt de V&G-industrie binnen het
assortiment een groot aantal varieteiten te leveren indien zij aan de individuele wensen tegemoet wil komen;

Bron: Knight Wendling.

2. Knight Wendling, The food report, Londen, 1989.

ESB 7-3-1990

221

– door de toeneming van het aantal eenpersoonshuishoudens, het toenemende aantal werkende vrouwen en de
individualisering, ook binnen het gezin, komt de nadruk
te liggen op gemak. Men eet meer tussendoortjes (in de
Verenigde Staten wordt dit verschijnsel als ‘grazing’
omschreven). De verkopen van diepvriesvoedsel zijn in
West-Europa tussen 1982 en 1986 qua volume met 30%
toegenomen. Magnetron en diepvriezer zullen de komende tien jaar grote invloed hebben op het consumptiepatroon;
– het toenemende milieubewustzijn leidt, vooral in de
Noordeuropese landen, tot meer vraag naar produkten
met een gezond, veilig imago, naar verse en ‘verantwoorde’ produkten (bij voorbeeld scharreleieren, scharrelvlees).
De geschetste tendenties gelden in globale zin voor
geheel West-Europa. Toch zullen aanzienlijke consumptieverschillen blijven bestaan tussen landen en regio’s. Zo
wordt in Italie, Spanje en Griekenland tweemaal zoveel
vers fruit en groente gegeten als in de rest van de EG.
Daarentegen eten consumenten in de noordelijke lidstaten
tweemaal zoveel vlees als in de zuidelijke. De consumptie
van vis bedraagt in het Verenigd Koninkrijk jaarlijks niet
meer dan 2 kilo per hoofd, in Spanje wordt 9 kilo gegeten.
Rondom de Middellandse Zee eet men nauwelijks boter,
hoewel Italianen driemaal zoveel brood eten als andere
nationaliteiten. Ook bij de sterk gegroeide consumptie van
diepvriesvoedsel zijn er aanzienlijke verschillen. Italianen
eten per hoofd van de bevolking slechts ongeveer 6 kilo
diepvries, Denen spannen de kroon met meer dan 30 kilo3.
Consequent ies
Enige conclusies zijn mogelijk ten aanzien van de behoeften in verschillende Europese regio’s.
In de belangrijkste exportmarkten, West-Duitsland,
Frankrijk en Belgie stijgt vooral de vraag naar produkten
met hoge kwaliteit. Hierbij gaat het om de versheid, smaak,
voorbewerking en diversiteit van het gebodene. Deze trend
bestaat ook in Noord-ltalie en Denemarken. In de rest van
Italie, Spanje en Griekenland zullen de komende jaren nog
kwantitatieve groeimogelijkheden bestaan. In het Verenigd
Koninkrijk bestaan voorlopig slechts gematigde mogelijkheden voor kwantitatieve en/of kwalitatieve groei.
Om de concurrentiekracht te vergroten, zal de Nederlandse V&G-industrie bij het opengaan van de Europese
grenzen alert moeten inspelen op de behoeften in verschillende landen. Een hierop afgestemd produktassortiment
met zowel varieteit als hogere kwaliteit, is hiervoor vereist.

Verhoging van de toegevoegde waarde
Gelet op de hiervoor geschetste ontwikkelingen is het
voor de toekomstige concurrentiekracht van de Nederlandse V&G-industrie van essentieel belang, dat een toeneming van de toegevoegde waarde per eenheid produkt en
daarmee van de marges wordt gerealiseerd. De ontwikkeling van de toegevoegde waarde bij de Nederlandse V&Gindustrie is weergegeven in figuur 2.
Het gaat hier de goede kant op. Enkele jaren geleden
domineerden omzetgerichtheid en tevredenheid met geringe marges. Op het ogenblik neemt de toegevoegde waarde
weer toe.
Toch is het niveau van begin jaren zeventig, toen de
vraag naar hoogwaardige produkten veel minder groot
was, nog niet eens bereikt. Bovendien wordt de huidige
verhoging van de toegevoegde waarde voor een belangrijk
gedeelte gedragen door de verbeterde algemene economische omstandigheden en niet door beleid. V&G-produ-

222

Figuur 2. Toegevoegde waarde in de V&G-industrie als
percentage van de produktiewaarde
20

15

1972

1975

1980

1985

1987

Bron: Ministerie van Landbouw.

centen zullen zich absoluut verder moeten inspannen om
de toegevoegde waarde te verhogen. Dit noopt tot constante verschuivingen in het assortiment. De fabrikanten die
succesvol inspelen op de vraagveranderingen en die met
produkt- en marktinnovaties en diversificatie binnen de
‘core-business’, een hogere toegevoegde waarde realiseren, zullen in het voordeel zijn. Vooral het opereren in
markten waar synergieen optreden in produktontwikkeling
of distributie, biedt daartoe goede kansen.
Strategieen
Ondernemingen kunnen groeien door nieuwe produkt/marktcombinaties zelf te ontwikkelen of door ze in te
kopen. Kopen kan gebeuren door middel van acquisities
(het overnemen van andere ondernemingen) of door het
verkrijgen van licenties. Daarnaast kan worden samengewerkt op basis van netwerken of verkoopovereenkomsten.
Acquisities hebben voordelen:
– men verkrijgt meteen een positie in de markt (schaalvoordelen);
– een onderneming koopt kennis en vaardigheden (marketing, technologie) zonder deze zelf te hoeven ontwikkelen;
– acquisitie vermindert de onzekerheid over nieuwe produkten;
– het bedrijf komt direct binnen bij distributiekanalen;
– er is vaak nog voldoende potentieel voor reeds bestaande merknamen;
– de terugverdientijd is in een aantal gevallen relatief kort.
Bij dit laatste voordeel kunnen overigens vraagtekens
worden geplaatst, gezien de ontwikkeling in de overnameprijzen van de laatste 12-18 maanden. Er is een tendentie
naar hoge koers/winst-verhoudingen en financiering met
veel vreemd vermogen. De waarde van eventuele synergetische effecten wordt daardoor in toenemende mate
‘doorgegeven’ aan de verkopende partij.
Redenen om liever zelf te ontwikkelen dan te kopen,
kunnen zijn:
– het is vaak moeilijk een juiste kandidaat voor overname
te vinden;
– een acquisitie betekent dikwijls een aanslag op de solvabiliteit;
– ondernemingen moeten goed bij elkaar passen en daaraan schort het nog wel eens;
– acquisities kunnen non-innovatieve produkten opleveren; bovendien is overlap met het bestaande assortiment mogelijk;
3. C. Parkes, Accounting for tastes, Financial Times, 18 april 1989.

J

label 3. Aantal bedrijven met 10 of meer werknemers in de
V&G-sector, 1980 resp. 1987

1980
Zuivel
Frisdranken
Alcohol

Groente en fruit
Cacao en suiker
Tabakverwerking

1987

111

65
13
19
56
60
17

23
25
67
73
25

Bran: CBS.

– acquisities kunnen problemen opleveren met het personeel;
– acquisities kunnen problemen veroorzaken op managementniveau;
– de prijs is te hoog.
Toch overtreffen voor een redelijk aantal bedrijven in de
V&G-industrie onder de huidige omstandigheden de voordelen de nadelen en wel om de volgende redenen:
– het tijdsaspect weegt zeer zwaar. Ondanks de sceptische geluiden die af en toe worden geuit, komt ‘Europa
1992′ elke dag dichterbij. De bedrijven die reeds in een
vroeg stadium aanwezig zijn op nu nog relatief kleine,
maar snel groeiende markten (Spanje, Italie), hebben
straks de voordelen van de marktgroei op middellange
termijn;
– gezien de aanzienlijke regionale verschillen, is de mogelijkheid van groot belang om door middel van een
aanwezigheid in verscheidene landen adequaat in te
spelen op veranderingen op consumptie- en distributiegebied;
– de keuze is niet geheel vrij. Het gaat niet slechts om
autonome groei of overnemen, veeleer is sprake van
‘eten of gegeten worden’. label 3 geeft duidelijk aan
hoezeer binnen de Nederlandse V&G-industrie het fusie- en overnameverschijnsel al speelt.

Veranderingen aan de aanbodzijde
De komende jaren zal de fusie- en overnametendentie
naar verwachting eerder toe- dan afnemen. De juiste strategic wordt natuurlijk mede bepaald door de omvang van
het bedrijf. Dat er voor grotere Nederlandse ondernemingen voldoende mogelijkheden zijn, is duidelijk. De door
Amerikaanse bedrijven vaak toegepaste strategic waarbij
hel streven is het sterkste merk in een bepaalde produktsector op de markt te brengen en bovendien landelijke
dekking te verkrijgen, is uitermate relevant in de Westeuropese context. Het verkrijgen van Europese marktdominantie staat hierbij centraal.
Bedrijven in de Nederlandse V&G-industrie zijn, in vergelijking met de populatie binnen de totale Industrie relatief
groot. Het aantal bedrijven in deze sector bedraagt 8% van
het totale aantal industriele ondernemingen. Wanneer de
grens wordt gelegd bij bedrijven met meer dan 100 werknemers is er sprake van ruim 20%. Met name in sectoren
als de zuivel, vleeswaren en conserven, cacao en chocolade en zetmeel(derivaten) opereren grotere bedrijven.
Toch is van echt grate bedrijven in de zin van ondernemingen die op eigen kracht dan wel door overname van
concurrenten marktdominantie (Europees en/of wereldwijd) verkrijgen, slechts in beperkte mate sprake. Bij een
kleine groep bedrijven, zoals Unilever en Heineken, beperkt de dominantie zich niet tot Europa, maar is in meer
of mindere mate sprake van wereldwijde dekking. Een

ESB 7-3-1990

tweede groep bedrijven, hooguit een vijftiental, bestaat uit
Europa-spelers. Dit betreft ondernemingen als Douwe Egberts, CSM en mogelijk DMV Campina-Melkunie. Deze
groepen roeren zich op het ogenblik duchtig in het fusieen overnamecircuit.
Maar ook voor kleinere bedrijven bestaan meer mogelijkheden dan veelal wordt gedacht. In veel sectoren is niet
zozeer een minimaal vereiste schaalgrootte van belang,
maar eerder een cultuurgebonden produktassortiment .
Het is een kwestie van het trekken van de juiste kaart.
Kleinere ondernemingen dienen hun produktassortiment
zorgvuldig door te lichten op mogelijkheden om binnen hun

afzetgebied door herschikking een niet te breed, maar wel
een diep assortiment te verkrijgen met een hoge toegevoegde waarde. Door verkoop van niet tot de ‘core-business’ behorende activiteiten kan de inspanning worden
geconcentreerd op het bereiken van dominantie in een
bepaalde niche. Het beleid dient gericht te zijn op zaken
als uniciteit van het produktassortiment, een afzetgebied
van voldoende omvang, innovatie op basis van veranderende consumentenvoorkeuren en een stevige band met
de distributie5.
In vele verhalen die heden ten dage op het gebied van
herschikking in het bedrijfsleven verschijnen, lijkt de grote
groep middelgrote bedrijven de boot enigszins te missen.
Dit hoeft echter geenszins het geval te zijn. Wel is het van
wezenlijk belang voor deze bedrijven duidelijke keuzes te
maken. Men kan kiezen voor een concentratie op een of
enkele landen. Ten einde deze strategic levensvatbaarheid
te verschaffen, dient de aldus te bereiken marktpositie
voldoende onderscheidend te zijn om deze daadwerkelijk
te kunnen beschermen. Daarnaast kan men wel degelijk
voor een ‘Europa-strategie’ kiezen. De daarvoor benodig-

de expertise is evenwel lang niet altijd in huis. Mogelijke
samenwerking met andere (buitenlandse) bedrijven zal
daarom vaak begeleid dienen te worden door externe
adviseurs. Daarnaast zal een versterking van de financiele
positie noodzakelijk zijn.
Naast de mogelijkheid tot fusies en overnames kunnen
lossere vormen van samenwerking een goed alternatief
zijn. In concrete kan daarbij gedacht worden aan netwerken van vergelijkbare bedrijven die verkoop- en/of distributie-overeenkomsten afsluiten.

Financiering van ovemames___________
Vanuit een marktstrategische invalshoek is acquireren
en/of samenwerken een logische stap. Maar dit moet dan
wel financieel haalbaar zijn. De financiele gezondheid van
de Nederlandse V&G-sector lijkt in orde. De solvabiliteit
van deze sector is in de jaren tachtig continu een aantal
procentpunten hoger geweest dan de vermogensverhouding van de totale Industrie. Gezien de mogelijke consequenties van overnames op de balansverhoudingen, moet
echter een vraagteken worden gezet bij de financiele slagkracht. Overnames in de V&G-sector gaan namelijk vaak
gepaard met een aanzienlijke betaling voor goodwill.
vervolg op biz. 228

4. K.B. Meyboom, T. Corman, A.R.M. Speet, Fusies en acquisities

in de levensmiddelenindustrie, ESB, 29 november 1989, biz. 1196-

1198.

5. F.E. Verkade, Kansen en bedreigingen voorde zoetwarenindustrie; kiezen of delen, in: Trends in de zoetwarenbranche, Stichting
Studiecentrum voor de Zoetwarenindustrie, 23 november 1989,
biz. 17-47.

223

leerlingen. Deze veronderstellingen leiden tot een verdere
verbetering van het opleidingsniveau. Op de arbeidsmarkt
zullen zich minder ongeschoolden en meer geschoolden
aanbieden.
Aan de vraagkant veronderstellen we in het optimistische scenario dat het aandeel dat allochtone jongeren in
de werkgelegenheid voor een bepaald opleidingsniveau
hebben, gelijk is aan dat van autochtone jongeren. Een
allochtone jongere heeft onder deze veronderstelling evenveel kans op een baan als een autochtone jongere met
dezelfde opleiding. Aangezien allochtone jongeren nu sterk
zijn ondervertegenwoordigd in de werkgelegenheid op elk
niveau, leidt deze veronderstelling tot spectaculaire verbeteringen van nun werkgelegenheid. We realiseren ons zeer
wel dat het niet realistisch is te veronderstellen dat binnen
drie jaar de bestaande achterstelling geheel verdwijnt. Het
resultaat van hetzonnige scenario is weergegeven in figuur
6. De verschillen tussen de resultaten in figuren 5 en 6
geven aan hoe groot de afstand is tussen wat is en wat zou
moeten kunnen.
De gevolgen voor de aanbodoverschotten worden in
figuur 6 duidelijk. Naast een sterke afname van het aanbodoverschot voor ongeschoolden, daalt ook hier het aanbodoverschot voor personen met een uitgebreid lagere
opleiding. Het totale aanbodoverschot (en daaraan gekoppeld de werkloosheid) daalt sterk. De verbetering van de
arbeidsmarktpositie voor jonge allochtonen in dit zonnige
scenario is voor het belangrijkste deel te wijten aan de
veronderstelde veranderingen aan de vraagzijde van de
arbeidsmarkt. Aan die zijde van de arbeidsmarkt heeft het
beleid dus het meeste werk.

Conclusies

Figuur 6. Verandering aanbodoverschot 1988-1991 (optimistisch scenario)
I Lager

^Uitgebreid lager |

1000
o

-1000

-2000
-3000
-4000
-5000

Turken

__

Uit het bovenstaande kunnen wij concluderen dat de
Nederlandse V&G-industrie snel moet en ook kan inspringen op de Europese ontwikkelingen. Hierbij geldt, resumerend, het volgende:
– de V&G-industrie moet zich in toenemende mate concentreren op sectoren met een hogere toegevoegde waarde;

228

Surin./Antill.

Ton Manders
Jules Theeuwes

Figuur 3. Zichtbare solvabiliteitsontwikkeling Unilever

Deze goodwill wordt meestal afgeboekt op het eigen
vermogen en is in feite ook een vermindering van het
vermogen. Doordat de goodwill soms het grootste deel van
de betaalde koopsom betreft, be’invloeden goodwill-betalingen de vermogensontwikkeling sterk, zie figuur 3.
Naast het negatieve effect op het eigen vermogen van
zulke betalingen voor goodwill, treedt bij overnames bovendien balansverlenging op. Hierdoor verslechteren de
vermogensverhoudingen bij de acquirerende onderneming
nog verder. Steeds vaker blijkt bij ondernemingen die om
marktstrategische redenen willen acquireren, de balanspositie nu of in de komende jaren het knelpunt.
Er zijn overigens vaak goede mogelijkheden te vinden
om deze problemen op te lossen. Niet alleen zijn er diverse
overnameconstructies denkbaar waarbij het balansbeeld
zo goed mogelijk gespaard blijft, maar bovendien zijn er de
laatste jaren toenemende mogelijkheden om aan additioneel risicodragend kapitaal te komen.

Conclusie

Marokkanen

veroorzaakt door het achterblijvende opleidingsniveau van
allochtone jongeren. Een gericht beleid van het Ministerie
van Onderwijs en Wetenschappen waarbij de aanzienlijke
voortijdige uitstroom (‘drop-out’) van allochtonen zoveel
mogelijk wordt tegengegaan, is zeker zinvol. Toch heeft
een Turkse, Marokkaanse, Surinaamse of Antilliaanse jongere minder kans op werk dan een autochtone Nederlander met dezelfde opleiding. In de nabije toekomst verbetert
het opleidingsniveau iets. De werkgelegenheid blijft daarbij
echter ver achter. Het gevolg is dat de werkloosheid enigszins opschuift van ongeschoolden naar hoger opgeleiden.
De totale werkloosheid neemt in de komende jaren zelfs
nog toe. De situatie voor allochtone jongeren op de arbeidsmarkt zou kunnen verbeteren indien het beleid meer
en vooral doeltreffender aandacht besteedt aan de werkgelegenheidskansen van de tweede generatie.

De huidige arbeidsmarktpositie van jonge allochtonen is
zeer slecht. Deze slechte positie wordt slechts gedeeltelijk
vervolg van biz. 223

| Middelbaar/hoger

Bran: Jaarverslagen Unilever.

•BHBHBBBBiBBB

zij dient hierbij zeker ook te denken aan het overnemen
van buitenlandse bedrijven, die reeds een hoge toegevoegde waarde leveren;
zowel voor grotere als kleinere ondernemingen zijn er
voldoende kansen;
de vermogensstructuur kan een .knelpunt vormen, maar
financieringsmogelijkheden zijn beschikbaar, ook als het
om risicodragende financiering gaat.

M.J.L. Jonkhart
P.F.M. Jaspers
J.P. van der Zwan

Auteurs