Ga direct naar de content

Conjunctuurbericht

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: januari 29 1992

ECONOMIE

Prijzen gezinsconsumptie
Produktie Industrie
Het volume van de industriele produktie was in november 1991, voor
seizoeninvloeden gecorrigeerd, bijna 2% groter dan in oktober. Deze
stijging volgt op een nagenoeg even
grote daling van de produktie in oktober. In de periode januari-november was het produktievolume ruim
1% groter dan in het overeenkomstige tijdvak van 1990. Dit groeicijfer
blijft duidelijk achter bij het accres
over 1990 (4%). De ontwikkeling
van de groei kan worden geillustreerd aan de hand van het verloop
van de procentuele jaarmutatie van
het voortschrijdend twaalfmaandsgemiddelde, zoals in figuur 1. Daarbij
is dit gemiddelde geplaatst aan het
einde van de periode. Vanaf eind

Het jaargemiddelde van de prijsindex van de gezinsconsumptie (1985
= 100) kwam met het decembercijfer
op een niveau van 107,7; dit is een
stijging van 3,9% ten opzichte van
1990. Op jaarbasis is dit de grootste
prijsstijging na 1982. De toename in
1990 bedroeg, vergeleken met 1989,
2,5%; het accres over 1989 was 1,1%.
Van de onderscheiden categorieen
was de prijsstijging in 1991 bij de medische verzorging veruit de grootste
(8,3%). Meer dan een kwart van de
totale prijsstijging kan aan de ontwik-

keling van deze categoric worden
toegeschreven. Terwijl de geneesmiddelen en farmaceutische produkten iets goedkoper werden, steeg de
prijs van intra- en semimurale verzorging fors (14,1%). Ook de prijsstijging bij de categoric huur, verwarming en verlichting (5,1%) ging het
gemiddelde duidelijk te boven. Bij
bijna alle categorieen deed zich in
1991 een prijsstijging voor; deze
overtrof in alle gevallen die van
1990. De prijsdaling bij de categoric
kleding en schoeisel was in 1991 groter dan de daling in 1990 (figuur 3).

Figuur 1. Produktie Industrie, volume (procentuele jaarmutatie van bet voortscbrijdend twaa{fmaandsgemiddelde)

j f mam j j a s o n d j f mam j j a s o n d l j f mam j j a s o n dlj f mam j j » s o n

1988

1988 tot medio 1990 was de groei
betrekkelijk stabiel en relatief hoog
(4 a 5%). Hierna volgde een periode
met sterk afnemende groeicijfers.
Aan de forse daling van de groei lijkt
in de laatste maanden van dat jaar
een einde te zijn gekomen.

Investeringsverwachting
De ondernemers in de industrie verwachten dat hun investeringen zowel in 1991 als in 1992 met 3% zullen dalen ten opzichte van het
voorgaande jaar. Deze uitkomsten
zijn ontleend aan de in het najaar
van 1991 gehouden Investeringsenquete. De ondernemers in de voedings- en genotmiddelenindustrie
voorzien echter zowel voor 1991 als
voor 1992 een doorlopende groei
van de investeringen met respectievelijk 16% en 5%. De ondernemers
in de aardolie-industrie en in de metaalindustrie rekenen in 1991 op een
daling van het investeringsbedrag
(van resp. 43% en 16%) en voorzien
voor 1992 een stijging (van resp.
18% en 1%). In de chemie zullen
daarentegen de investeringen naar
verwachting in 1991 groeien met
13% en in 1992 dalen met 8%, zie figuur 2.

1989

1990

1991

Figuur 2. InvesteringsverwacbHng van ondernemers in de industrie (procentuele waardestijging van materiHele activa)
voediags-en
genotmiddelen ind.
aaidolieindustrie
chemie
metaalindostrie
pvenge
totaal Industrie

1991 LO.V. 1990
1992 LO.V. 1991

-20

-15

-10

10

20

15

Figuur 3. Prijsindex gezinsconsumptie (procentuele nutatieper artikelgroep)
voeding, dnmkeii en tabak
klediiig en schoejse!
ttllur, VM muffling, VQudltHlg

meubelen, huishoud. app.
medische veraorging
vernier en canHBymcaBe
ontwiHteling en ontspanning
overige goederen en diensten
iotaal
C31990to.v. 1989

• 1991 LO.V. 1990

-2

8

9

9,5% de koppositie in. Het laagste inflatietempo in 1991 werd gemeten

Buitenland

het begin van 1990 tot medio december 1991 rond de 9%. Hierna volgde

voor Frankrijk (3,1%). Van de in de
figuur vermelde landen was in Nederland de toename van de inflatie
in 1991 ten opzichte van die in 1990
het grootst. In de twaalf landen van

Prijsindexcijfer gezinsconsumptie
Het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie voor Nederland is in
1991 met gemiddeld 3,9% gestegen
ten opzichte van het voorgaande

jaar. Van de acht in figuur 4 vermelde landen neemt Nederland met dit
percentage een middenpositie in. Italic kende van de onderscheiden landen het hoogste stijgingspercentage
(6,4%), gevolgd door het VK (5,9%)
en de VS (4,2%). In 1990 nam het VK
met een gemiddelde prijsstijging van

een sterke daling; het rendement op
staatsobligaties bedroeg op 24 januari 8,39%. In figuur 5 zijn de lange-termijnrentepercentages, gemiddeld

de EG als geheel, nam het gemiddelde prijsindexcijfer over 1991 toe met
5,0%. In 1990 bedroeg dit 5,6%.

met elkaar vergeleken. Italic kende
het hoogste percentage (11,4%), gevolgd door het VK (9,9%) en Frankrijk (9,5%). Nederland neemt met
8,8% een middenpositie in. Het laagste rentetarief werd gemeten in Japan (6,5%). Van alle onderscheiden

Lange-termijnrente
Het rendement op staatsobligaties in

Nederland, als indicator voor de lange-termijnrente, schommelt vanaf

over 1991, van een aantal landen

landen was de lange-termijnrente
over 1991 lager dan in 1990.

Faillissementen in 1991

Figuur 4. Stijging prijsindex gezinsconsumptie 1991 t.o.v. 1990

Het aantal uitgesproken faillissemen-

gemiddelde BO

ft.

VK

VS

Ned

BRD

lip

Bel

Fn

Figuur 5. Lange-termijnrente 1991 (gemiddelde van de maanddjfers)
12
11
10
9

8
7
6
IU

VK

Fn

Bel

Ned

BRD

VS

J»P

Figuur 6. AantalfatlUssementen per provtncte (procentuele mutatis 1991
t.o.v. 1990)

ten is in 1991 met 16% gestegen ten
opzichte van 1990. Deze stijging
volgt op een vrijwel onafgebroken
daling in de periode 1983-1990. De
ontwikkeling van het aantal uitgesproken faillissementen in de loop
van 1991 is opmerkelijk. In de eerste
negen maanden bedroeg het accres
7% ten opzichte van de overeenkomstige periode van 1990. In het laatste
kwartaal van 1991 nam het aantal
faillissementen toe met 45%. Bij
deze reeks dient te worden opgemerkt dat een toe- of afneming in
het aantal uitgesproken faillissementen ook andere dan conjuncturele
oorzaken kan hebben. Binnen Nederland vertoonden de provincies in
1991 uiteenlopende ontwikkelingen.
Groningen en Flevoland kenden afnemingen van het aantal faillissementen ten opzichte van 1990 (resp.
-2% en -1%). De overige provincies
vertoonden stijgingspercentages die
uiteenliepen van 8% (Friesland) tot
32% (Utrecht), zie figuur 6. Binnen
de sector bedrijven gaven alle onderscheiden (groepen van) bedrijfstakken in 1991 een stijging te zien van
het aantal uitgesproken faillissementen. Het grootste accres (42%) deed
zich voor in de bedrijfstak zakelijke
dienstverlening. De stijgingspercen•tages van de bedrijfstakken Industrie
(27%) en transport (26%) waren groter dan het gemiddelde. Een toeneming kleiner dan het gemiddelde
werd gemeten in de bedrijfstakken
bouwnijverheid (13%), landbouw en
visserij (12%) en handel en horeca
(10%). Het kleinste accres deed zich
voor in de bedrijfstak overige dienstverlening (4%).

20*

Deze bijdrage is ontleend aan het Conjunctuurbericht, nr. 1-92, dat wordt sa-

mengesteld door de hoofdafdeling Nationale Rekeningen van het CBS.

ESB 29-1-1992

Auteurs