■ Corine Hoeben (COELO)
Gemeenten stellen de komende maanden eerst de begroting vast voor het komende jaar en vervolgens de tarieven van de gemeentelijke belastingen. Hierop volgen vrijwel altijd berichten in de media over de gemeenten met de hoogste en laagste gemeentelijke woonlasten. In 2021 is het verschil hiertussen meer dan 900 euro: in Tilburg betaalt een huishouden met een eigen koopwoning gemiddeld 598 euro, terwijl dit in Bloemendaal gemiddeld 1.517 euro is. Zo lijkt het alsof de verschillen tussen gemeenten enorm zijn. Maar klopt dat wel?
Om een beter beeld te krijgen, kijk ik naar de data van het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden (COELO), over de gemeentelijke woonlasten. Dat is de som van de onroerendezaakbelasting (ozb), afvalstoffenheffing en rioolheffing minus een eventuele korting die gemeenten geven op het totale bedrag.
In de figuur zijn de gemiddelde woonlasten per gemeente in 2021 geordend, van het laagste naar hoogste bedrag. De figuur laat zien dat de frequentieverdeling zeer vlak is. De gemiddelde woonlasten bedragen 811 euro in 2021. In 67 procent van de gemeenten liggen de lasten tussen de 700 en 900 euro. Tussen de meeste gemeenten onderling is het verschil in woonlasten dus klein.
Aan de onder- en bovenkant van de verdeling zit een beperkt aantal uitschieters. In 2021 komen er acht gemeenten (twee procent) boven de 1.100 euro uit, en tien onder de 650 euro. De enorme verschillen die genoemd worden in mediaberichten komen dus voort uit een paar uitschieters.
Het is overigens lastig om de verschillen in woonlasten tussen gemeenten te verklaren. De hoogte van de gemeentelijke tarieven is afhankelijk van lokale afwegingen. Omdat gemeenten met duur onroerend goed minder geld krijgen uit het gemeentefonds, kennen zij vaak hoge woonlasten. Maar gemeenten met goedkoop onroerend goed hebben lang niet altijd lagere lasten.