De ‘openbare’ financiën van Noordeinde
Aute ur(s ):
Dalen, H.P. van (auteur)
De auteur is verb onden aan het OCFEB van de Erasmus Universiteit Rotterdam en het NIDI te Den Haag. De auteur is J.G. Kikkert en Ph. Dröge
erkentelijk voor verstrekte informatie en aanwijzingen. dalen@nidi.nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 88e jaargang, nr. 4414, pagina 454, 19 september 2003 (datum)
Rubrie k :
Monitor
Tre fw oord(e n):
rijksbegroting
De rijksbegroting begint met het huis der koningin. Daar eindigt de financiering van de Oranjes niet. Nog niet de helft van de totale
kosten zijn expliciet in de begroting te vinden.
Het allereerste hoofdstuk van de rijksbegroting – het huis der koningin – is het kortste, het kleinste (0,00006 procent van de rijksuitgaven)
en tegelijkertijd het meest tot de verbeelding sprekende onderdeel waarover de regering verantwoording aflegt. De toelichting is minimaal
en bij de algemene beschouwingen behoort het traditioneel tot de hamerstukken.
Het begrotingshoofdstuk mag dan droog en nietszeggend zijn, het spreekt tot de verbeelding omdat het over de financiën gaat van
mensen die iedereen kent en die een rijke familiegeschiedenis bezitten. De droge cijfers beginnen dan ook pas te leven wanneer de
geschiedenis van het koninklijk huis in het verhaal wordt betrokken.
Inkomen
De ‘uitkering’ die de leden van het Koninklijk Huis krijgen, is in de afgelopen twee eeuwen een wederkerend thema van debat geweest
waarbij opvalt hoe terughoudend parlement en regering iedere keer optreden om dit onderwerp te bespreken. Een uitzondering op die
regel vormt de socialist Domela Nieuwenhuis die de koningen in 1890 betitelde als ‘knabbelaars aan de Staatsruif’ en ook later
veroordeelde hij het inkomen van de jonge koningin Wilhelmina sterk. Het was ook zeker niet mis wat koningin Wilhelmina in 1908
ontving: 600.000 gulden (in 1922 verhoogd tot 1,2 miljoen gulden) plus de inkomsten uit de Kroondomeinen1.
De laatste dertig jaar heeft het inkomen van het koninklijk huis echter nauwelijks grote beroering gewekt en zijn het veeleer de affaires
(Lockheed, Máxima, Margarita) die de aandacht opeisen. Die betrekkelijke rust is voor een groot deel te verklaren door het Financieel
Statuut Koninklijk Huis van 1972 dat ervoor zorgde dat de uitkering van de koningin, de echt-genoot van de koningin, de vermoedelijke
erfgenaam van de Kroon en zijn eventuele echtgenote in de wet werd vastgelegd en geïndexeerd volgens een paar vaste regels. Door
deze regeling werd de ‘politiek uit de politiek’ gehaald rond inkomensverhogingen van het huis der koningin. Het inkomen voor de
huidige leden (zie tabel 1) valt grotendeels af te leiden uit de in 1972 vastgestelde uitkeringen. De uitkeringen bestaan uit drie delen die
alle geïndexeerd zijn voor loon- of prijsstijgingen.
Tabel 1. Ramingen van de uitkeringen aan leden huis der koningin, 2004, in euro’s
leden
a-deel
b-deel
c-deel
totale
uitkering
Koningin Beatrix
Prins
Willem-Alexander
Prinses Máxima
Prinses Juliana
Prins Bernhard
1.431.000
1.719.000
727.000
3.877.000
275.000
275.000
350.000
151.000
438.000
329.000
288.000
288.000
216.000
216.000
412.000
198.000
929.000
820.000
1.050.000
637.000
Bron: Memorie van toelichting bij de Rijksbegroting Algemene Zaken, 2004, blz. 4.
De a-component is bedoeld voor de dekking van personeelskosten en volgt de loonstijgingen van ambtenaren. De b-component is voor
dekking van niet-personele kosten en volgt de consumptieprijsindex van het cbs. De c-component ten slotte is het ‘honorarium’ dat leden
krijgen voor het uitoefenen van hun functie en dit gedeelte volgt het salaris van de vice-president van de Raad van State, Tjeenk Willink.
Historisch perspectief
De grote vraag is natuurlijk of een uitkering van 7,3 miljoen euro aan het huis der koningin normaal of buitenproportioneel is. Het echte
antwoord zouden we kunnen krijgen door op een of andere wijze de waarde van de acties van het koningshuis te achterhalen. Een
dergelijke exercitie overschrijdt de intenties van deze ‘vogelvlucht’ en bewaar ik daarom voor een later tijdstip. Er is echter een alternatief.
Door het inkomen in een historisch perspectief te plaatsen krijgen we eveneens een gevoel voor grootte.
Afgezet tegen bijvoorbeeld de uitkeringen uit de staatskas die koning Willem I kreeg, is de uit-kering van het huis der koningin anno
2003 uiterst bescheiden. In rijksbegroting van 1816 staat koning Willem I ingeboekt voor 2,4 miljoen gulden en de prins van Oranje voor
200.000 gulden. Indien we rekening houden met inflatie zou de begrotingspost van het huis der koning aan het begin van de negentiende
eeuw fluctueren tussen 28 en 35 miljoen euro per jaar (prijsniveau 2000). Toch ligt het voor de hand om de vergelijkingsbasis een stuk
dichter in de tijd te plaatsen. Immers, in 1816 spraken we nog over een Soevereine Vorst en gedroeg koning Willem I zich als een
durfkapitalist avant la lettre. Vandaag de dag is ‘de magt des konings’ danig veranderd en heeft de koningin nog drie instrumenten tot
sturen: consultatie, bemoedigen en waarschuwen2.
De naoorlogse ontwikkeling van het koninklijk inkomen biedt beter vergelijkingsmateriaal. In figuur 1 wordt de naoorlogse dynamiek in
uitkeringen aan de koningin (Wilhelmina, Juliana en Beatrix) in kaart gebracht, zowel in nominale termen als in reële termen om een
vergelijking naar koopkracht van de uitkeringen mogelijk te maken.
Figuur 1. Uitkering aan de koningin, 1946-2003, in duizenden euro’s
Als we naar de nominale uitkering kijken dan vindt er tot en met 1970 een aantal maal een herziening plaats om het koninklijk inkomen
gelijke tred te doen houden met de gestegen lonen en prijzen. In al deze gevallen dreigde het koningshuis naar eigen zeggen in te teren
op het privé-vermogen omdat de hofhoudingskosten de vaste uitkering overstegen. Het meest opvallende van deze figuur is echter de
reële uitkeringslijn waaruit blijkt dat koningin Beatrix een uitkering geniet die ongeveer even hoog is als die van koningin Wilhelmina
eind jaren veertig. Voorts valt op dat Beatrix gedurende haar regeerperiode geen enkele reële inkomensgroei van formaat heeft
meegemaakt.
Kosten hof ‘all in’
Toch moet er een paar vraag-tekens geplaatst worden bij de conclusie dat het ‘inkomen’ van de Oranjes zo bescheiden en constant is
aangezien met het Financieel Statuut praktisch alle ‘bedrijfs-matige’ zaken voor rekening van de Staat komen. Voor een deel is daar inzicht
in aangezien sinds 1981 de kosten van de hofhouding ook in de rijksbegroting staan
vermeld als ‘functionele kosten’: kosten die gedeclareerd worden bij andere ministeries.
Toch is het hof maar een deel van het financiële plaatje omdat tal van ministeries diensten en materieel leveren aan het Koninklijk Huis. In
het hofjargon hebben we het dan over de kosten van de zogenaamde ‘bevriende diensten’. Allereerst is er natuurlijk het kabinet van de
koningin dat ambtelijke ondersteuning biedt. Maar daarnaast zijn er tal van andere diensten, zoals de Dienst Koninklijke en Diplomatieke
Beveiliging (dkdb) die op de begroting van Binnenlandse Zaken verschijnt en waarvan de regie in handen van de minister van Justitie is,
de staatsbezoeken die Buitenlandse Zaken financiert, de marechaussee die beveiliging en ceremoniële diensten biedt, pers en publiciteit
door de rvd, het regeringsvliegtuig door Verkeer en Waterstaat, en natuurlijk het onderhoud van de paleizen dat bij vrom op de begroting
staat. Al met al levert deze speurtocht (zie tabel 2) een geschat bedrag van 67,5 miljoen euro op, waarmee het Oranjehuis ruimschoots
het staatsinkomen van koning Willem I voorbij streeft.
Tabel 2. ‘All-in’ kosten koninklijk huis, 2003
type uitgaven
kosten koninklijk huis
Huis der koningin
Kabinet der koningin
functionele kosten koninklijk
Binnenlandse Zaken
vrom
Verkeer & Waterstaat
‘verborgen’ kosten koninklijk
Binnenlandse Zaken
uitkeringen
ambtelijke ondersteuning
huis
huishouden, beveiliging
beheer paleizen en parken
vervoer/bedrijfsvoering wagenpark
huis
dkdb (beveiliging)a
x €1000
8.267
2.103
10.638
7.019
4.259
7.356
Defensie
Buitenlandse Zaken
Algemene Zaken
Verkeer & Waterstaat
vrom
totale kosten koninklijk huis
marechausseeb
staatsbezoekenc
Rijksvoorlichtingsdienstd
regeringsvliegtuige
paleizenf
16.960
1.500
1.312
317
7.789
67.520
a. De kosten dkdb wordt voor 51 procent van de tijd (gegevens 2001) ingezet voor het koninklijk huis.
b. De beveiliging door marechaussee omvat driehonderd man (cijfer 1998) vermenigvuldigd met gemiddelde salariskosten van €
41.866 plus € 4,4 m
iljoen beveiligingskosten Eikenhorst.
c. De kosten van staatsbezoeken fluctueren sterk per jaar en zijn vastgesteld op het conservatieve niveau van € 1,5 m
iljoen.
d. De kosten voor de rvd omvatten 14,5 fte personeelsleden die zich volledig met het koninklijk huis bezighouden (bron: ministerie
van AZ).
e. De kosten voor het regeringsvliegtuig (€ 3.165.000; voorjaarsnota 2003) is voor tien procent
toegerekend aan het koninklijk huis.
f. De kosten voor paleizen staan vermeld op begroting van het ministerie van vrom 2003.
Vermogen
Het inkomen heeft de laatste jaren dan wellicht niet voor veel onrust gezorgd, het vermogen van de Oranjes is daarentegen een goed
bewaard geheim dat tot veel geroddel en giswerk heeft geleid. Het vermogen is vrijgesteld van successierechten en alleen over het privévermogen – vermogen dat niet dienstbaar is aan de functie – moet vermogensbelasting betaald worden. De belastingvrijdom van
successierechten wordt gemotiveerd met het argument dat de koning(in) over een eigen vermogen moet kunnen beschikken om een
onafhankelijke positie te kunnen in-nemen. De Lockheed-affaire bewees echter dat een vermogen geen garantie is voor
onafhankelijkheid.
De geruchten over een omvangrijk vermogen steunen voor een deel op het idee dat het kapitaal van koning-koopman Willem I nog
steeds doorwerkt op de bankrekening van de Oranjes. De nalatenschappen van de Oranjes in de negentiende eeuw bieden in dat opzicht
een aardige toetssteen3.
In tabel 3 worden enige gegevens over het vermogen van de Oranjes in de loop der tijd in kaart gebracht, waarbij de drie meest recente
‘peilingen’ met een korrel zout moeten worden genomen. De laatste peiling is bijvoorbeeld gebaseerd op meldingen vanuit het koninklijk
huis zelf. Prins Bernhard belde begin dit jaar Christopher Forbes (getrouwd met de nicht van Bernhard) van het gelijknamige blad dat hij
moest stoppen met het drukken van zijn ‘bullshit’ schattingen van het familiekapitaal van de Oranjes4. De verantwoordelijke redacteur
Luisa Kroll wilde bewijzen zien en liet zich overtuigen door een hand-geschreven fax van prins Bernhard dat het vermogen van de
Oranjes toch echt niet 2,5 miljard dollar was maar 250 miljoen dollar.
Tabel 3. Vermogen Oranjes
registratie
Stadhouder Willem V
(1748-1806)
Huis van Oranje (in 1801)
Koning Willem I (1772-1843)
Koning Willem II (1792-1849)
Koning Willem III (1817-1890)
Koningin Wilhelmina
(1880-1962)
Koningin Juliana (1909-)
Koninklijk Huis
via
eis
via
bij
bij
vermogen
kapitaalinkomstena
circa 40-60
tot schadeloosstellinga
22
vermogen nazaten
circa 32
overlijden (door notaris)
10,5
overlijden (door notaris)
14,2
1940 (door Duitse bezetters)
1969 (commissie Simons)
2003 (reactie prins Bernhard)
miljoen
miljoen
miljoen
miljoen
miljoen
gulden
gulden
gulden
gulden
gulden
16 miljoen gulden
50 miljoen gulden
250 miljoen dollar
a. Bron: W.F.J. van Lynden, Het inkomen der Kroon, Proefschrift, hoofdstuk 1, Utrecht, 1870.
Eenvoudig is het niet om de huidige vermogenspositie te bepalen omdat er totaal geen betrouwbare ankerpunten zijn waarmee men dit
vermogen anno 2003 kan achterhalen. Voorts is het Oranjehuis zo verstandig geweest om veel vermogenszaken in stichtingen onder te
brengen (juwelen, gouden koets, schilderijen) en paleizen en domeinen in staatshanden te ‘geven’. Maar wat is eigendom? De staat bezit
de kroondomeinen, doch wanneer de monarchie ten einde komt dan vallen deze staatseigendommen weer terug in handen van de
koninklijke familie. Een vermogensberekening inclusief dan wel exclusief deze domeinen valt goed te verdedigen.
Het is voorts onduidelijk over wat voor soort vermogen gesproken wordt in de officiële stukken. Vaak moet vertrouwd worden op
beweringen vanuit het koninklijk huis. Dit kwam nadrukkelijk naar voren ten tijde van het kabinet Cals. Koningin Juliana liet weten dat de
kosten van haar hofhouding en het onderhoud van de paleizen zo hoog waren dat zij moest interen op haar vermogen. Afgaande op de
bewering van Juliana van een afkalvend vermogen, het toen geldende lange rente van zes à zeven procent, en de toegezegde 5,5 miljoen
gulden die de koningin en prins met terugwerkende kracht voor 1966 en 1967 kregen, zou men kunnen afleiden dat het vermogen circa 40
à 45 miljoen gulden zou moeten bedragen. Deze schatting komt dicht in de buurt van het cijfer van 50 miljoen dat Simons onderhands
meldde, de hoogleraar die in 1968 de staatscommissie belastingvrijdom van het koningshuis leidde.
‘Moderne’ boekhoudmethoden
Er valt echter ook een kanttekening te plaatsen bij het zelfgerapporteerde vermogen 5. Een belangrijke omissie is de mogelijkheid van een
dubbele boekhouding of het gebruik om van aandelenbezit geheel en al geen aantekeningen te maken. Oranje-kenner Van Wijnen stelt
zelfs: “Niemand moest geld van de koning kunnen traceren. Dat systeem is tot op de dag van vandaag intact” 6. Indien dat zo is dan valt
ook het door Dröge aangestipte raadsel van de ‘katholieke maffia’ te begrijpen: vlak na het rapport van de commissie Simons zou Juliana
in overleg met ‘huisvriend’ en staatsman Beel meer dan een miljard gulden gestort hebben bij de Brabantse vermogensbeheerder
Buvermo (een bedrijf dat later op zou gaan in de Oranje Nassau Groep). Wat tegen het bestaan van deze vermeende geldstromen pleit is
dat de Oranjes hiermee een bewust risico lopen. Grootscheepse (vermogens)belastingontduiking zou namelijk het einde van de
monarchie kunnen inluiden en of de koningin haar koninklijke status zou willen op-offeren is sterk de vraag.
Conclusie
Het is enigszins ironisch dat de financiën van het huis der koningin tot de openbare financiën van het Rijk behoren omdat ‘openbaar’ een
eufemistische term is voor dit begrotingshoofdstuk. Begrijpelijk is al die heimelijkheid wel: de koningin is een figuur wiens private
handelen moeilijk valt te scheiden van haar publieke handelen. Dat geldt zeker voor de kosten maar ook voor het vermogen. Het publieke
belang is er volgens de wet bij gebaat dat de koningin een vermogen bezit omdat zij onafhankelijk moet zijn. Met dergelijke wonderlijke
argumenten krijgt iedere discussie over de financiën van het koningshuis iets ongrijpbaars en zullen de ‘bullshit’ schattingen, waar Prins
Bernhard zich aan ergert, nooit verdwijnen.
Harry van Dalen
1 In haar tijd goed voor 500.000 Ã 600.000 gulden (zie C. Fasseur, Wilhelmina – De jonge koningin, Balans, Amsterdam, 1998) en in de
jaren zestig nog goed voor circa 800.000 gulden, zie Memorie van Toelichting, Handelingen Tweede Kamer 1965-66, no. 8683, no.3.
2 Zie voor een uitvoerige beschrijving: H.A. van Wijnen, Van de macht des konings, Contact, Amsterdam, 1975 en H.A. van Wijnen, De
macht van de kroon, Balans, Amsterdam, 2000.
3 C. Schmidt, Over de rijkdom van het Oranjehuis, De Gids, 1988, blz. 50-58.
4 Fall of the Royal Fortune, Newsweek, 30 juni 2003.
5 Zie hierover: Ph. Dröge, BV Oranje, Quote, mei 1999, blz. 66-76.
6 In Dröge, op. cit., 1999, blz. 68.
Copyright © 2003 – 2004 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)