Afschaffing vestigingswet: terecht?
Aute ur(s ):
Dijken, J.A. van (auteur)
Heeres, H.J. (auteur)
De auteurs waren werkzaam bij EIM. Zij danken S. Baljé, P. Gevers-Oliemans, H.R. Nieuwenhuijsen en W.H.J. Verhoeven voor commentaar.
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4234, pagina 920, 10 december 1999 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
mededinging
Het kabinet heeft onlangs voorgesteld de Vestigingswet Bedrijven af te schaffen. Dit zal de dynamiek in het bedrijfsleven en het aantal
starters aanzienlijk doen toenemen.
Nederland kent sinds jaar en dag een vestigingswet die zich momenteel uitstrekt tot ongeveer de helft van alle bedrijven en vrije
beroepen, met name het ambacht, de detailhandel en de horeca. De overige helft van het bedrijfsleven kent geen vestigingseisen. In
1996 is de Vestigingswet Bedrijven 1954 gemoderniseerd en aangepast door middel van het Vestigingsbesluit bedrijven. Daarbij is de
wet vereenvoudigd en is het aantal vergunningsplichtige branches gedaald, evenals het aantal verplichte opleidingsuren voor nieuwe
ondernemers. Aspirant-ondernemers in vergunningplichtige branches krijgen sinds 1996 een vestigingswetvergunning als ze
voldoen aan opleidingseisen ‘algemene ondernemersvaardigheden’. Gedetailleerde eisen op het gebied van kredietwaardigheid en
vakbekwaamheid vallen sinds dat jaar niet langer onder de wet. Alleen voor bakkers, slagers en elektrotechnische installatiebedrijven
is een uitzondering blijven bestaan; voor hen gelden in het kader van de vestigingswet nog vakbekwaamheideisen.
Over het functioneren van de vestigingswet in haar huidige vorm bestaat politieke en maatschappelijke discussie. Wordt de kwaliteit van
ondernemerschap bevorderd? Was en is de wet een toetredingsdrempel voor nieuwe bedrijven en is deze drempel te hoog of te laag?
Treden niet te veel onbekwame ondernemers toe?
De minister van Economische Zaken heeft daarom EIM en Bakkenist Management Consultants gevraagd de voor 2001 voorgenomen
evaluatie van de vestigingswet vervroegd uit te voeren 1. Naar aanleiding van de evaluatie-uitkomsten heeft het kabinet op 10 september
een besluit genomen over de voortzetting van de vestigingswet. Voor ons is dit de reden om in dit artikel enkele belangrijke
evaluatievragen uit het EIM-deelonderzoek te bespreken. Het kabinetsbesluit kan in dat licht beoordeeld worden.
De vestigingswet: drempel voor starters
In het evaluatie-onderzoek is uitgebreid gebruik gemaakt van de mening van de ondernemers, recent gestarte ondernemers en aspirantondernemers (tabel 1). Alle oordelen, behalve het oordeel van de potentiële ondernemers, zijn dus oordelen van ondernemers die de
start achter de rug hebben en de drempels genomen hebben. De mate waarin ondernemers afgezien hebben van het ondernemerschap
vanwege de vestigingsweteisen is onbekend.
Tabel 1. De mate waarin vestigingseisen een drempel vormen voor het ontplooien van activiteiten
Mate waarin de vestigingseisen een drempel zijn
% ondernemers
De wettelijk verplichte opleidingseisen zijn een drempel
Ik heb afgezien van het ontplooien van activiteiten op andere markten
omdat voor deze markten verplichte vestigingseisen golden
De vestigingsvereisten zijn een ‘groot knelpunt’, 1.600 starters (1994)
9
De start van mijn bedrijf is vertraagd door de wettelijk verplichte
opleidingseisen
De tijd die nodig was voor de opleidingen is een drempel geweest
De vestigingseisen in een branche zijn voor mij een reden geweest om in
een andere branche te starten
De vestigingseisen zijn een drempel voor 580 potentiële ondernemers (1998)
Ik ben met het bedrijf gestart voordat aan de verplichte opleidingseisen
is voldaan
5
5
10
17
18
25
30
Bron: alle oordelen tenzij anders vermeld gebaseerd op een enquête in 1998 onder 630 ondernemers in bran-ches die onder de
vestigingswet vallen
Uit de interviews komt naar voren dat de vestigingseisen een knelpunt vormen om de gewenste onderneming te starten of om in
bepaalde branches te starten. De opleidingseisen, het percentage aspirant-ondernemers dat voor één of meerdere modules zakt (33%), de
opleidingskosten en de tijd die gemoeid is met de opleidingen vormen voor een deel van de ondernemers een reële belemmering. De
drempel blijkt ook uit het feit dat 30% van de nieuwe ondernemers start zonder vestigingsvergunning en dat 20% ervoor zorgt dat iemand
anders het verplichte diploma heeft.
Vereenvoudiging wet leidt tot meer dynamiek
De reden voor de overheid om de vestigingswet in 1996 te vereenvoudigen, is het streven om het Nederlandse vestigingsbeleid minder
verstard en verouderd te laten zijn en om door méér marktwerking de economische groei te stimuleren. In de visie van de overheid
kunnen economische groei en werkgelegenheidscreatie alléén veilig gesteld worden in een economie die zich flexibel aanpast aan snel
wisselende omstandigheden. Een noodzakelijke voorwaarde voor dit aanpassingsvermogen is een goede werking van markten, zodat
bedrijven op adequate wijze kunnen toe- en uittreden, groeien, krimpen en hun producten en productieproces kunnen vernieuwen.
Door de ontwikkeling van diverse dynamiekindicatoren in 19 branches die onder de vestigingswet vallen en in vijf branches waarvoor
sinds 1996 géén opleidingseisen meer gelden te vergelijken met de ontwikkeling in het totale bedrijfsleven, is het effect van de
modernisering van de vestigingswet geïsoleerd 2, 3. Wij hebben daarbij de vermindering in opleidingsuren als een reductie van de
toetredingsbelemmeringen beschouwd. Voor de analyse zijn de onderzochte branches in drie groepen ingedeeld: branches waarvoor de
eisen sterk zijn versoepeld, branches waarvoor de eisen licht zijn versoepeld en branches waarvoor de eisen zijn verzwaard.
Meer in- en uittreding
De turbulentie (som van oprichtingen en opheffingen) van het totale Nederlandse particuliere bedrijfsleven is in de periode 1993-1997
sterk toegenomen. In branches waarvoor de vestigingseisen versoepeld zijn, is de toename nóg sterker. Vooral voor de branches
waarvoor in 1996 de verplichte opleidingsuren sterk zijn versoepeld, is dit effect goed waar te nemen (zie figuur 1). De versnelling die in
de turbulentie is opgetreden, ligt bijna eenderde hoger dan in het totale particuliere bedrijfsleven. Opmerkelijk is dat in branches die voor
1996 géén vestigingseisen kenden en na 1996 wel, de turbulentie sterk is gedaald.
Figuur 1. Ontwikkeling van het aantal oprichtingen en opheffingen (turbulentie) voor de groep branches waarvoor in 1996 de
vestigingseisen zijn versoepeld. Decompositie van verklarende factoren door vergelijking van de situatie in 1988-’92 en in 1996-’97
Nadere analyse wijst uit dat de toegenomen turbulentie vooral verklaard wordt door meer toetreding en in veel mindere mate door meer
uittreding. De versoepeling van de wettelijke opleidingseisen heeft dan ook een geleid tot een stijging van de netto-toetreding
(toetreding minus uittreding) welke naar verwachting positieve werkgelegenheidseffecten heeft 4.
Meer starters
We kunnen de dynamiek ook beoordelen aan de hand van het aantal starters. In de sterk versoepelde branches neemt de startersquote
ten opzichte van de ontwikkelingen in het totale bedrijfsleven aanzienlijk toe, terwijl in de verzwaarde branches het omgekeerde geldt (zie
tabel 2).
Tabel 2. Effect van de sterke versoepeling, de lichte versoepeling en de verzwaring van de vestigingseisen in 1996, op de
startersquote en in aantallen starters
alle betrokken bedrijven
% toename
aantal starters
startersquote t.o.v. 1988-92
sterk versoepeld
licht versoepeld
+
+ 30%
5%
+ 900
+ 50
verzwaard
alle branches vestigingsweta
– 50%
+ 10%
– 600
+ 350
a. exclusief de niet-ambachtelijke detailhandel en de horeca
Ondernemers over de vestigingswet
Uit de enquête onder ondernemers in de branches die onder de vestigingswet vallen, komt een genuanceerd beeld naar voren over de
betekenis van de vestigingswet (zie tabel 3). Bijna 70% van de ondernemers vindt dat zij dankzij de opleiding betere ondernemers zijn
geworden. Hierbij doelt men dan meestal op vakopleidingen en vakdiploma’s, daarbij refererend aan de oude situatie of aan allerlei
vakbekwaamheidsopleidingen in het reguliere onderwijs of in brancheverband. De vakbekwaamheidseisen konden namelijk, zoals
gezegd, tot 1996 onder de vestigingswet vallen, maar doen dat met uitzondering van de bakkers, slagers en de elektronische
installatiebedrijven, sinds dat jaar niet meer.
Tabel 3. Meningen van ondernemers in branches die vallen onder het Vestigingsbesluit bedrijven
(n = 630)
Meningen
Ik ken nieuwe bedrijven die de verplichte diploma’s ontberen
Ik ondervind persoonlijk nadeel van toegetreden bedrijven
zonder verplichte diploma’s
Ik ben aangesloten bij een erkenningsregeling
Ik kan mijn werk als ondernemer goed doen
zonder verplicht vestigingsdiploma
Ik zou de opleiding ook doen zonder verplichting
De verplichte opleidingen hebben een beter ondernemer
van mij gemaakt
%
28
6
44
46
66
68
Tegelijkertijd is 46% van mening dat zij hun werk als ondernemer ook goed kunnen doen zonder verplicht vestigingsdiploma.
Deze ondernemers hebben veelal de aangepaste vestigingswet voor ogen. Een grote groep van hen is van mening dat het diploma
onvoldoende toegevoegde waarde heeft. Zij achten het diploma niet nodig en stellen dat ze zelf de vakdiploma’s hebben en de
administratie toch naar de boekhouder gaat. Een deel is van mening dat een langdurige praktijkervaring, en de mogelijkheid daarbij de
goede mensen om zich heen te verzamelen, voldoende voorbereiding is op het ondernemerschap.
Veranderingen leiden tot meer concurrentie
Ondernemers in de branches waarvoor vestigingseisen gelden, is ook expliciet gevraagd naar hun oordeel over de veranderingen in 1996.
Bijna een kwart heeft geen mening of acht de vraag niet op hen van toepassing. Van de overigen vindt vijftig procent de veranderingen
slecht omdat de concurrentie hierdoor toeneemt, de kwaliteit afneemt, beunhazen kansen krijgen, het imago van de branche hieronder
lijdt en vakbekwaamheidseisen nodig zijn. Ondernemers die de versoepeling een goede zaak vinden (35%) noemen als motief dat je
kwaliteit als ondernemer niet wordt bepaald door een opleiding (“je bent goed of je bent het niet”) en dat de markt zelf wel weet te
selecteren. . Vijftien procent van de ondernemers met een mening ziet enerzijds voordelen (toetreding wordt makkelijker, concurrentie
neemt toe, werkloosheid kan minder worden, in vele branches is versoepeling mogelijk) en anderzijds de nadelen (concurrentie neemt toe,
kwaliteit kan minder worden, beunhazen krijgen meer kansen en in sommige branches zijn opleidingseisen belangrijk).
Op de concrete vraag of men persoonlijk nadeel (omzetverlies, verlies aan klanten en dergelijke) ondervindt van starters die zonder
verplichte vestigingsvergunning starten, antwoordt zes procent bevestigend. De overige ondernemers zijn van mening dat zij in een
ander marktsegment zitten of dat vanwege de onkunde van de niet-bekwame ondernemingen de klanten toch wel weer bij hen terug
komen.
Meer concurrentie leidt tot betere kwaliteit
Uit de bedrijvenenquête komt naar voren dat een grote meerderheid van de ondernemers méér concurrentie ondervindt in de afgelopen
jaren. De vereenvoudiging van de vestigingsweteisen is daarvan een van de oorzaken. Theoretisch wordt verondersteld dat
ondernemers in een situatie van toenemende concurrentie scherper gaan calculeren, genoegen nemen met lagere winstmarges en m
éér
aandacht gaan besteden aan productvernieuwing, de kwaliteit van producten en diensten, de kwaliteit van het personeel,
productdifferentiatie, flexibiliteit en klantgerichtheid.
Het gedrag van de ondervraagde ondernemers komt in grote mate overeen met hetgeen in de theorie verondersteld wordt. Volgens de
ondervraagde ondernemers spelen zij door vernieuwingen en verbeteringen van producten en diensten (75%), differentiatie (42%),
toename van de klantvriendelijkheid (42%) en prijsverlagingen (16%) in op de nieuwe concurrentieverhoudingen. Van een neerwaartse
spiraal, grootscheeps prijsbederf en onverantwoord ondernemerschap lijkt dan ook geen sprake te zijn als antwoord op de toegenomen
concurrentie.
Implicaties van afschaffing
Hoe nu verder met de vestigingswet? Met behulp van de analyse kunnen ook scenario’s voor verdergaande aanpassingen van de
vestigingswet geëxtrapoleerd worden. Hiervoor kunnen de effecten van de veranderingen van de vestigingswet in 1996 een richtsnoer
zijn. De introductie van vestigingseisen in branches waarvoor geen verplichte eisen gelden, vermindert het aantal starters aanzienlijk.
Wordt in de helft van het bedrijfsleven waarvoor nu geen eisen gelden de eis van het behalen van het Vestigingswet-diploma ‘algemene
ondernemersvaardigheden'(AOV) geïntroduceerd dan is aan de hand van ons onderzoek uit te rekenen, dat dit de komende jaren een
jaarlijkse reductie van het aantal starters betekent van iets meer als 2.000 5. Het volledig afschaffen van de vestigingswet daarentegen,
verhoogt het jaarlijkse aantal starters met naar verwachting 1.600.
Conclusie
De vestigingswet is een drempel. De vereenvoudiging van de wet heeft de toetredingsdrempels verlaagd, het aantal starters en het aantal
ondernemingen doen toenemen en de turbulentie vergroot terwijl de introductie van vestigingseisen in enkele branches het
tegenovergestelde effect heeft bewerkstelligd. Mede door de vereenvoudiging van de vestigingswet is de concurrentie toegenomen met
alle gunstige gevolgen van dien. Van een neerwaartse spiraal, grootscheeps prijsbederf en onverantwoord ondernemerschap als gevolg
van de toegenomen concurrentie is geen sprake Gezien deze uitkomsten en de verwachte getalsmatige implicaties van het afschaffen van
de vestigingswet, is het begrijpelijk dat het kabinet recentelijk heeft besloten dat de vestigingswet geen effectief, efficiënt en
noodzakelijk instrument (meer) is om de kwaliteit van het ondernemerschap te bevorderen. Omdat de wet nog steeds een belemmering
vormt voor startende ondernemers is tevens besloten om de vereisten op het gebied van algemene ondernemerschapsvaardigheden in te
trekken per 1 januari 2001 en de wet per 1 januari 2006 6. Dit besluit past uitstekend in het recente voornemen om het aantal startende
ondernemers tijdens deze kabinetsperiode met 25% te doen toenemen 7.
Zie ook:
H. ter Steeg, Reactie: Afschaffing van de Vestigingswet Bedrijven: een dure misvatting, ESB, 10 december 1999, blz. 923
1 EIM, Evaluatie Vestigingswet Bedrijven; deelonderzoek A: effecten op dynamiek en ondernemerschap, Zoetermeer, mei 1999. Dit
deelonderzoek omvatte een historische reconstructie, een peiling onder ondernemers en een kwantitatieve analyse van de
bedrijvendynamiek en diversificatietendenzen van de branches die onder de vestigingswet vallen. Het door Bakkenist uitgevoerde
deelonderzoek B omvatte het verkrijgen van indicaties voor de toewijsbaarheid van effecten van de vestigingswet bij allerlei branches,
een analyse van de context van de wet en een beknopte internationale vergelijking. Daarnaast heeft Bakkenist de bevindingen van beide
deelonderzoeken geïntegreerd in een hoofdrapport. Bakkenist Management Consultants, Evaluatie Vestigingswet Bedrijven 1954
Hoofdrapport, Amsterdam, mei 1999.
2 Verklarende fasctoren daarvoor, buiten de veranderingen in de vestigingswet, vormen de conjunctuur, autonome ontwikkelingen,
overig overheidsbeleid enzovoort..
3 Niet opgenomen zijn de niet-ambachtelijke detailhandel en de horeca.
4 A. Nieuwenhuizen, Turbulentie en economische prestaties, EIM, Zoetermeer (nog te verschijnen).
5 Dit getal vormt een doorrekening van de resultaten uit 1996, toen een beperkt aantal branches voor het eerst verplicht werd tot het
behalen van een dergelijk diploma, en het aantal starters in deze branches afnam (zie tabel 2). Het effect is doorgerekend voor het gehele
bedrijfsleven dat nu nog geen wettelijk verplichte opleidingseisen kent, rekening houdend met de verwachting dat een deel van de
startende ondernemers geen moeite zal hebben met het behalen van een diploma,
6 Brief van de minister van Economische Zaken aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, dd. 10 september 1999,
kenmerk ES<-%slash%->MW<-%slash%->A<-%slash%->99055627.b32.
7 G. Ybema, De ondernemende samenleving, 6 september 1999.
Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)