Ga direct naar de content

Afschaffing van de Vestigingswet Bedrijven: een dure misvatting

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: december 1 1999

Afschaffing van de Vestigingswet Bedrijven: een dure misvatting
Aute ur(s ):
Steeg, H. ter (auteur)
De auteur is secretaris midden- en kleinb edrijf b ij VNO-NCW. Zij dankt mr. A.G. Blok van MKB-Nederland voor zijn inspanningen bij de gedane
onderzoeken.
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4234, pagina 923, 10 december 1999 (datum)
Rubrie k :
Reactie
Tre fw oord(e n):
mededinging

Dit artikel is een reactie op:
J.A. van Dijken en H.J. Heeres, Afschaffing vestigingswet: terecht?, ESB, 10 december 1999, blz. 920-922.
De eerste vraag die opdoemt bij lezing van het artikel van Van Dijken en Heeres is waarom zij een vraagteken hebben geplaatst achter
de titel van hun artikel. Geeft dat aan dat de schrijvers nog worstelen met de vraag of de afschaffing een goed besluit zou zijn? Hun
eindconclusie lijkt toch zo duidelijk: de vestigingswet is geen effectief en efficiënt instrument om de kwaliteit van het
ondernemerschap te bevorderen
De opvatting van VNO-NCW over dit onderwerp is ondubbelzinniger: de afschaffing van de Vestigingswet Bedrijven is een onwenselijk
besluit. Naar de mening van VNO-NCW, en overigens ook die van MKB-Nederland, draagt de Vestigingswet in belangrijke mate bij aan
de bevordering van de kwaliteit van het ondernemerschap in Nederland. Uit recent onderzoek van VNO-NCW en MKB-Nederland blijkt
dat ondernemers die een ondernemerschapsopleiding hebben gevolgd het aanmerkelijk langer volhouden dan hun collega’s die hiervan
hebben afgezien 1. Bijna 30% van de onderzochte bedrijven bleek langer dan 20 jaar te bestaan. Van de groep onrechtmatig gevestigde
ondernemers was na vijf jaar 80% van de markt verdwenen en vrijwel geen enkel bedrijf had een levensduur van meer dan tien jaar.
Bij het weergeven van dit cijfer is de vraag gerechtvaardigd of het bezwaarlijk is, dat veel bedrijven heel snel weer van de markt
verdwijnen. Ja, dat is erg, want een gezonde economie heeft naast een ruime mate van concurrentie ook een stabiele groep bedrijven
nodig. Alleen deze de bedrijven zorgen voor continuïteit in het aanbod van werkgelegenheid en bijdragen aan de economische groei. Die
bijdrage komt niet van bedrijven die even op de markt zijn en dan weer snel verdwijnen. Dit mag turbulentie heten, maar in termen van
economische groei voegt het niets toe. De stelling van van Dijken en Heeres dat versoepeling van de vestigingswet leidt tot een
toename van het aantal bedrijven wordt niet bevestigd door eigen cijfers van VNO-NCW. In de kappersbranche bijvoorbeeld (een
branche die in het rapport van Bakkenist als voorbeeld wordt gekozenvan een branche waar na de versoepeling van de wet de netto
toetreding is gestegen) neemt de bruto groei na de versoepeling van de vestigingswet licht toe, het aantal bedrijfssluitingen stijgt echter
ook. Al met al blijft de netto groei ook na 1996 constant op vier- tot zeshonderd bedrijven per jaar. Een echt belangrijke ontwikkeling voor
de Nederlandse economie: meer ondernemers per 10.000 inwoners, wordt door het enkele afschaffen van de vestigingswet helaas niet
bereikt.
VNO-NCW en MKB-Nederland zijn ook van mening dat de implicaties van afschaffing van de vestigingswet voor de kwaliteit, door de
onderzoekers te makkelijk worden afgedaan. Uit een gezamenlijk, onderzoek blijkt dat het aantal ondernemers dat zichzelf in
vakbekwaamheid schoolde, na het laten schrappen van de vakbekwaamheidseisen uit de wet, met 64% daalde. Men schoolde zich niet,
zoals het kabinet verwachtte, uit zichzelf. Uit het onderzoek Leren ondernemen loont blijkt daarnaast dat de meerderheid van de
ondernemers ook geen opleiding algemene ondernemersvaardigheden zal volgen indien dit niet langer verplicht is 2. Dit lijkt niet
schadelijk omdat de betrokken vaardigheden ook kunnen worden ingekocht. Om tot een goede inkoop van diensten te komen hebben
ondernemers echter zelf de basisvaardigheden nodig. Zij hoeven niet zelf te boekhouden maar moeten de cijfers van hun boekhouder wel
kunnen interpreteren om op basis daarvan hun bedrijf te kunnen leiden.
De door Van Dijken en Heeres getrokken conclusies met betrekking tot mogelijk kwaliteitsverlies zijn bovendien prematuur. Uit
onderzoek van VNO-NCW is namelijk gebleken dat in de jaren 1997 en 1998 (Bakkenist en eim hebben ’96 en ’97 onderzocht) slechts 4,5%
respectievelijk 12,8% van de starters is gestart op basis van het aov-diploma. De overgrote meerderheid is gestart op basis van de
diploma’s die voor de vereenvoudiging van de vestigingwet vereist waren. Een kwaliteitsvermindering is derhalve door niemand nog te
meten, dus zeker niet door branche-organisaties en ook niet door Bakkenist en eim. Met deze constatering is volgens VNO-NCW de
basis van de evaluatie van de effecten van de vestigingswet voor een groot deel weggevallen.
vno-ncw zou graag zien dat er over een paar jaar, bijvoorbeeld 2001 zoals eerst was voorzien, er een echte evaluatie, dus van de
negatieve effecten én positieve, komt van de vestigingswet. Pas dan kan, gezien de dan actieve ondernemerspopulatie, iets zinnigs
worden gezegd over de bijdrage die de gemoderniseerde vestigingswet levert aan de bevordering van de kwaliteit van het
ondernemerschap. VNO-NCW is er van overtuigd dat deze wet een goede bijdrage levert en acht afschaffing ervan derhalve een
onbegrijpelijk besluit

1 Leren ondernemen loont, een onderzoek van MKB-Nederland en VNO-NCW naar de relatie tussen ondernemerschapsopleiding en
levenskansen van ondernemingen, Den Haag/Delft, juni 1999.
2 Leren ondernemen loont, op. cit. blz. 16.

Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteurs