Ga direct naar de content

De economie van gratis internet

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 1 1999

De economie van gratis internet
Aute ur(s ):
Haan, M.A. (auteur)
Verb onden aan de Economische Faculteit van de Rijksuniversiteit Groningen. De auteur dankt Christa Bouwman, Thijs Knaap, Ruud Koning, Peter
Kooreman, Yohanes Riyanto, Bert Schoonbeek en Bjørn Volkerink voor informatie, discussies en commentaar. Dit artikel is gebaseerd op M.A.
Haan, The economics of free internet access, (uiteraard) gratis verkrijgb aar op http://www.eco.rug.nl/medewerk/haanma Voor een analytische
uitwerking van de modellen in dit artikel, plus een aantal aanvullende analyses, wordt hiernaar verwezen.
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4234, pagina 912, 10 december 1999 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):

De recente explosie van bedrijven die gratis internet-toegang aanbieden, kan niet afdoende verklaard worden door het compenseren
van kosten met advertentiegelden. De auteur geeft een verklaring met behulp van de theorie van dubbele marginalisatie. Gratis
internet dupeert de conventionele gebruiker van telefonie, en zal op termijn mogelijk weer verdwijnen.
Het kan niemand ontgaan zijn. Sinds enkele maanden bieden diverse providers gratis internet aan. Iedereen in Nederland kan via zijn
of haar telefoonlijn gebruik maken van de diensten van een internet service provider, zonder die provider daarvoor te hoeven betalen.
Er is nauwelijks een krant of tijdschrift die er geen aandacht aan besteed heeft 1. Bijna een jaar geleden was Wish de eerste die op
landelijke schaal gratis internet aanbood. Begin september maakte World Online, een van de grootste providers, bekend zijn prijzen
te verlagen naar nul. Sindsdien is het hek van de dam. Volgens de laatste telling zijn er nu bijna twintig gratis internet-aanbieders in
Nederland 2. De concurrentie tussen hen is moordend. Ter illustratie: de Volkskrant van 20 september jongstleden bestond voor
ongeveer vijf en een halve pagina uit advertenties. Daarvan waren drie afkomstig van free access providers. Providers die nog wel een
maandelijks bedrag in rekening brengen voeren agressieve campagnes om hun abonnees ervan te overtuigen dat het echt beter is om
voor internet-toegang te betalen 3.
Nederland is niet het eerste land waar dit speelt. In Groot-Britannie introduceerde Dixons in het najaar van 1998 Freeserve, wereldwijd de
eerste die op grote schaal gratis internet aanbood. Freeserve heeft nu een slordige anderhalf miljoen abonnees en is een
beursgenoteerde onderneming. Wie in Groot-Britannië gratis het internet op wil, kan inmiddels kiezen uit bijna honderd aanbieders. Ook
in België, Frankrijk, Duitsland en Spanje is inmiddels gratis internet 4.
Advertenties?
Voor economen lijkt dit een merkwaardig fenomeen. In het algemeen valt er voor een bedrijf immers weinig te verdienen als het zijn
producten gratis van de hand doet. Blijkbaar ligt dat voor free access providers anders. Een populaire verklaring is dat ze de gederfde
inkomsten ruimschoots kunnen goedmaken door advertenties op hun website 5. Toch is die claim lastig te geloven. Voor het zijn
diensten gratis aanbood, bracht World Online bijvoorbeeld nog 180 gulden per jaar in rekening. Het is moeilijk voor te stellen dat dit
bedrag, of zelfs maar een fatsoenlijk gedeelte ervan, kan worden terugverdiend door advertenties, zeker omdat het voor een gebruiker vrij
eenvoudig is om die advertenties te omzeilen 6. Natuurlijk kunnen advertenties gebruikt worden om de kosten van een abonnement te
verlagen. Maar dat dit tot gevolg zou hebben dat de winstmaximaliserende prijs voor een abonnement gelijk is aan nul lijkt wat al te
gortig.
Kickbacks en de VS
Er zijn nog twee dingen die opvallen. Ten eerste: free access providers ontvangen een vergoeding van een telefoonmaatschappij op
basis van het telefoonverkeer dat ze genereren, de zogenaamde kickback 7. Eigenlijk is dat merkwaardig. De korting die de
telefoonmaatschappij op deze manier geeft, komt immers ten goede aan de aanbieder en niet aan de eindgebruiker. Die korting zal daarom
niet het gedrag van de eindgebruiker beïnvloeden. En dan lijkt er weinig reden voor een telefoonmaatschappij om zo’n vergoeding te
geven. Ten tweede: in alle mogelijke opzichten vervullen de Verenigde Staten een voortrekkersrol op het gebied van internet. Volgens
deskundigen liggen de ontwikkelingen daar mijlenver voor op die in Europa. Dus als advertenties op websites inderdaad zoveel
opleveren dat het kan leiden tot gratis internet, dan zou dit fenomeen toch zeker in de VS waargenomen moeten worden. Toch vormen de
VS een van de weinige hoog ontwikkelde landen waar nog absoluut geen sprake is van gratis internet 8.
In dit artikel wordt een verklaring aangedragen voor deze observaties. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de theorie van industriële
organisatie in verticale markten. De optimale manier om het aldus gesignaleerde probleem op te lossen, vanuit het oogpunt van de
telefoonmaatschappij, is door ervoor te zorgen dat internet gratis wordt aangeboden. Dat kan door service providers een contract aan te
bieden waarin de telefoonmaatschappij zich vastlegt om een bepaald bedrag te betalen, mits de service provider gratis internet aanbiedt.
Ook gaan we in op de welvaartseffecten van gratis internet, en op een aantal andere vragen die met dit raamwerk eenvoudig kunnen
worden geanalyseerd.

Dubbele marginalisatie
Stel we hebben de volgende markstructuur. Een monopolist, laten we hem A noemen, produceert een bepaald goed. Hij verkoopt zijn
eindproduct niet rechtstreeks aan de consument, maar via een detaillist. Veronderstel dat die detaillist, die we B zullen noemen, ook een
monopolist is 9. Zij is dus de enige die het product van bedrijf A aan de consument aanbiedt. Monopolist A bepaalt welke prijs hij
monopolist B in rekening brengt. Vervolgens bepaalt monopolist B hoeveel de consument betaalt. Voor het gemak veronderstellen we
dat de marginale kosten voor bedrijf A gelijk zijn aan nul. Voor bedrijf B zijn de marginale kosten gelijk aan de prijs die zij aan bedrijf A
moet betalen.
Stel dat de vraagcurve voor het goed gegeven is door lijn Dd in figuur 1. Monopolist A maximaliseert zijn winst door dat punt te kiezen
waar zijn marginale opbrengst, de diagonale stippellijn, gelijk is aan zijn marginale kosten, de lijn p=0. Monopolist A kiest dus prijs p1, en
zou bij die prijs, als hij rechtstreeks aan de consument zou verkopen, een totale hoeveelheid q1 afzetten. Maar A verkoopt niet aan de
consument, maar aan de detaillist, bedrijf B 10. Voor B zijn de marginale kosten gegeven door p1. Dat is immers het bedrag dat zij aan A
moet betalen om van hem een eenheid product te kopen. De winstmaximaliserende hoeveelheid voor B is dan q2, de hoeveelheid waarbij
de marginale opbrengsten voor B gelijk zijn aan de marginale kosten. De prijs die daarbij hoort is p2.

Figuur 1. Grafische weergave van hoeveelheid aanbod en bijbehorende prijs
De monopolisten hebben nu een probleem van dubbele marginalisatie 11. De prijs die uiteindelijk tot stand komt is de som van twee
monopolieprijzen; er wordt twee keer gemarginaliseerd. Beide monopolisten houden bij het zetten van hun eigen monopolieprijs geen
rekening met het effect daarvan op de winst van de andere monopolist. Daardoor zijn ze uiteindelijk allebei slechter af. In figuur 1 is de
winst van A nu gelijk aan Oq2Fp1. Bedrijf B heeft een winst van p1FEp2. Als beide monopolisten samenwerken, of als A rechtstreeks
aan de consument zou verkopen, kunnen ze een totale winst behalen van Oq1Cp1. En die winst is duidelijk groter.
Er bestaat een aantal manieren om dit probleem op te lossen 12. De meest voor de hand liggende is een fusie tussen A en B. De externe
effecten van de prijsbeslissing van beide monopolisten worden dan geïnternaliseerd, zodat hun totale winst toeneemt. Interessant
genoeg zijn niet alleen de monopolisten, maar ook de consumenten gebaat bij zo’n fusie. Zijn A en B onafhankelijk, dan bedraagt het
consumentensurplus p2ED, na de fusie is dat p1CD. Een andere oplossing is dat monopolist A een franchise fee heft. Stel dat B aan A
een bedrag Oq1Cp1 moet betalen om het product van A te mogen verkopen. Als zij dat bedrag eenmaal betaald heeft, kan zij eenheden
van dat goed aanschaffen tegen een prijs gelijk aan de marginale kosten van A, die in dit geval gelijk nul zijn. Bedrijf B zal dan aan de
consument een prijs p1 in rekening brengen, en een bruto winst behalen van Oq1Cp1. Dat is precies de franchise fee die zij aan A moet
betalen. Bedrijf B zal dus bereid zijn die franchise fee te betalen 13, haar netto winst is gelijk aan 0, en A haalt dezelfde winst die hij ook
zou halen als hij het product rechtstreeks aan de consument zou verkopen. Het probleem van dubbele marginalisatie is opnieuw
opgelost.
Een laatste mogelijkheid is dat monopolist A eenvoudigweg oplegt wat monopolist B aan de eindconsument in rekening moet brengen.
Dit wordt in de literatuur resale price maintenance of verticale prijsbinding genoemd. In dit geval betekent het dat monopolist A alleen
bereid is aan monopolist B te leveren als zij aan de consument een prijs p1 in rekening brengt. Opnieuw is de netto winst gelijk aan nul en
haalt A dezelfde winst als in het geval waarbij hij aan de consument zou verkopen.
Dubbele marginalisatie en de markt voor internet
Wat heeft dat allemaal te maken met gratis internet? Veel. Om dat te illustreren, gebruiken we opnieuw figuur 1, maar nu met een iets
andere interpretatie. Stel nu dat q de vraag is naar internet, bijvoorbeeld in minuten toegang per maand, terwijl p de totale prijs is die voor

internet-toegang moet worden betaald. Bedrijf A is een telefoonmaatschappij die de prijs van een telefoongesprek vaststelt. Bedrijf B is
een internet service provider, die de prijs van internet-toegang bepaalt. Voor het gemak nemen we aan dat de marginale kosten van beide
bedrijven gelijk zijn aan nul. Om gebruik te kunnen maken van het internet, moet een consument in feite twee prijzen betalen. Aan de
telefoonmaatschappij betaalt hij een bedrag aan telefoonkosten voor de tijd die hij on-line is, en aan de service provider betaalt hij voor
het gebruik van haar diensten. Stel voor het gemak dat de telefoonmaatschappij eerst bepaalt welke prijs hij zet 14. Gegeven de
vraagfunctie Dd zet hij een prijs gelijk aan p1. Nu is de service provider, bedrijf B, aan zet. Voor haar is het relevante gedeelte van de
vraagcurve gegeven door het segment DC. Alle consumenten op het segment Cd zijn voor haar niet relevant. De totaalprijs die deze
consumenten bereid zijn te betalen is immers nog lager dan de prijs van een telefoongesprek. Gegeven die residuele vraagcurve
maximaliseert B haar winst. De winst is maximaal waar de marginale opbrengsten, de diagonale stippellijn, de horizontale as van het voor
haar relevante gedeelte van de vraagcurve snijdt. In punt F dus. De prijs die bedrijf B zet voor internet-toegang is dan gelijk aan p2 minus
p1, zodat de totaalprijs voor internet-toegang gelijk is aan p2. Daarvan gaat p1 naar de telefoonmaatschappij, en de rest naar de service
provider.
Opnieuw hebben we een probleem van dubbele marginalisatie. Want weer houden beide monopolisten bij het zetten van hun eigen prijs
geen rekening met het effect daarvan op de winst van de andere monopolist. En opnieuw leidt dat tot een prijs die te hoog is, zelfs vanuit
het oogpunt van beide monopolisten. Daardoor zijn ze uiteindelijk allebei slechter af. De winst van A is ook hier gelijk aan Oq2Fp1, en de
winst van B is weer p1FEp2. Als ze samenwerken, kunnen ze een totale winst 15 behalen van Oq1Cp1. En die winst is duidelijk groter.
Natuurlijk zijn er verschillen met het standaardgeval zoals besproken in de vorige paragraaf. Daar betaalde de consument alleen een
bedrag p2 aan de detaillist, terwijl deze vervolgens p1 aan de fabrikant betaalde. Nu betaalt de consument een bedrag aan zowel bedrijf A
als bedrijf B. Maar het uiteindelijke effect, en ook de totale prijs, is hetzelfde.
In de vorige paragraaf gaven we drie oplossingen voor het probleem van dubbele marginalisatie. De eerste is een fusie. Maar in het geval
waarbij meerdere bedrijven internet-toegang aanbieden zal dat geen haalbare optie zijn. Kartelautoriteiten zullen immers nooit een
transactie goedkeuren waarin een telefoonmonopolie in één klap alle internet service providers opkoopt. Zo heeft in Nederland de Opta
KPN lange tijd verboden om van Het Net een volwaardige access provider te maken, juist omdat KPN op de markt voor telefonie al een
machtspositie heeft, en de angst bestond dat een dergelijke positie anders ook op de markt voor internet-toegang zou worden verkregen.
De andere oplossing van het probleem van dubbele marginalisatie was een franchise fee. Die oplossing veronderstelt dat A alleen
toestaat dat B zijn product koopt als B bereid is voor dat recht een vast bedrag te betalen. Maar in het geval van internet-toegang is dat
niet haalbaar. Telefoonmaatschappijen hebben immers een universal service obligation. Met andere woorden, ze zijn verplicht om aan
iedereen die bereid is het normale tarief te betalen, telefoondiensten te leveren. Het is niet mogelijk een provider van het telefoonnet uit te
sluiten omdat zij niet bereid is zo’n franchise fee te betalen. Zeker niet als andere klanten van de telefoonmaatschappij zo’n bedrag niet
hoeven te betalen. En om precies dezelfde reden is verticale prijsbinding ook niet mogelijk. Opnieuw is de telefoonmaatschappij niet in
staat om een provider uit te sluiten die niet bereid is om door de telefoonmaatschappij opgelegde tarieven aan de consument in rekening
te brengen. In dit concrete geval is dus geen enkele van de standaard oplossingen van het probleem van dubbele marginalisatie
haalbaar.
Maar er is nog een oplossing. Bedrijf A kan bedrijf B vrijblijvend een contract aanbieden dat B naar eigen inzicht kan accepteren of
verwerpen. Stel bijvoorbeeld dat A aanbiedt B een bedrag te betalen gelijk aan p1FEp2, mits B een prijs zet die gelijk is aan nul. Bedrijf B
zal bereid zijn zo’n contract te accepteren. Als zij het contract afwijst, zou zij een prijs zetten die gelijk is aan p2 – p1, wat haar evenveel
oplevert. Tegelijkertijd is het voor A aantrekkelijk zo’n contract aan te bieden. Zonder zo’n contract is zijn winst gelijk aan Oq2Fp1. Met
dat contract bedraagt zijn winst Oq1Cp1 minus de kosten van het contract, p1FEp2. Het is eenvoudig in te zien dat de laatstgenoemde
winst hoger is. Bovendien is zo’n contract, in tegenstelling tot een franchise fee en verticale prijsbinding, niet strijdig met het principe
van universal service obligation. Bedrijf A biedt bedrijf B immers een vrijblijvend contract aan. Het staat bedrijf B vrij om dat contract te
weigeren. En als bedrijf B het contract weigert, kan zij gewoon tegen dezelfde voorwaarden en prijzen gebruik blijven maken van de
diensten van bedrijf A.
Natuurlijk zijn er nog meer mogelijke contracten die A kan aanbieden aan B. Hij kan B bijvoorbeeld ook proberen over te halen een prijs te
zetten die hoger is dan 0. In dit raamwerk kunnen we echter aantonen 16 dat het optimale contract vanuit het oogpunt van A het contract
is waarin B een prijs zet die gelijk is aan nul. En waarbij, uiteraard, B bereid is zo’n contract te accepteren. Deze optimale oplossing komt
precies neer op gratis internet! Immers, in deze optimale oplossing zet bedrijf B een prijs die gelijk is aan nul. Consumenten hoeven niet te
betalen om toegang te krijgen tot het internet. Ze betalen alleen de telefoontikken die bedrijf A in rekening brengt. Een andere implicatie
van dit model is dat de telefoonmaatschappij de service provider betaalt voor het telefoonverkeer dat deze genereert. Zo’n betaling maakt
immers deel uit van het optimale contract. Ook dat is precies wat de in de praktijk zien. In dit model heeft de komst van gratis internet dus
niets te maken de mogelijkheid om geld te verdienen aan advertenties. Gratis internet is gewoon de optimale manier om het probleem van
dubbele marginalisatie op te lossen.
Dat brengt ons weer terug naar de situatie in de Verenigde Staten. Waarom wordt daar geen gratis internet aangeboden? Dat is
eenvoudig in te zien. In de VS is de concurrentie op de telecom-markt zodanig dat lokale telefoongesprekken gratis zijn. Op de markt voor
internet-toegang, waar alleen lokale telefoontarieven relevant zijn, is daar dus geen sprake van dubbele marginalisatie. Daarom wordt er
ook geen gratis internet aangeboden.
Kanttekeningen en uitbreidingen
Het model in de vorige paragraaf is vanzelfsprekend een sterk vereenvoudigde weergave van hoe de wereld in elkaar zit. Allereerst
veronderstelden we dat de telefoonmaatschappij degene is die het initiatief neemt tot het aanbieden van een contract. In de praktijk kan
het natuurlijk ook de service provider zijn die dat initiatief neemt. Voor het model maakt dat niet uit. Als het probleem van dubbele
marginalisatie maar wordt opgelost.
Ten tweede veronderstelden we dat de mogelijkheid van het aanbieden van een contract geen invloed heeft op de prijsbeslissing van de
telefoonmaatschappij. Uit een meer nauwkeurige analyse 17 blijkt dat dat niet het geval is. De telefoonmaatschappij, A, zal, als het die
mogelijkheid heeft, zijn prijs iets verhogen op het moment dat het bedrijf B een contract aanbiedt. Immers, hoe hoger de prijs die A zet,
des te lager de winst die B kan maken op de markt voor internet-toegang. En hoe lager de winst die B kan maken, des te lager het bedrag
dat A moet betalen om B over te halen het contract te accepteren. De prijsbeslissing van A is dus een afweging tussen enerzijds de

rechtstreekse winst die hij kan maken op telefoontikken, en anderzijds de kosten van het contract dat hij B aanbiedt.
Ten derde lijkt het model te succesvol in het verklaren van gratis internet. Als gratis internet uiteindelijk leidt tot een hogere winst voor
de telefoonmaatschappij, waarom werd er dan al vanaf het begin geen gratis internet aangeboden? Dat kunnen we verklaren door ook de
kosten van het formuleren en afsluiten van een contract in de analyse mee te nemen. Zijn die kosten vast, dan zal voor de
telefoonmaatschappij gratis internet pas de moeite waard zijn als de winststijging die dat oplevert hoog genoeg is om de contractkosten
te dekken. Met andere woorden, als de markt voor internet groot genoeg is. Blijkbaar is die cruciale omvang van de markt nu bereikt.
Ten vierde veronderstelden we dat er op de markt voor internet-toegang aanvankelijk slechts één bedrijf actief is. Zijn dat er meer, dan zal
het langer duren voordat gratis internet wordt aangeboden. Immers, naarmate er op de markt voor internet-toegang meer geconcurreerd
wordt, is ook het probleem van dubbele marginalisatie minder nijpend. De prikkel voor de telefoonmaatschappij om dat probleem op te
lossen is dan kleiner. Op het moment dat er al gratis internet wordt aangeboden verandert deze afweging echter. De telefoonmaatschappij
heeft dan juist een prikkel om een contract dat gratis internet impliceert, ook aan andere potentiële providers aan te bieden. Naarmate er
meer aanbieders zijn is de totale winst die zij kunnen behalen als ze het contract niet accepteren immers kleiner. De totale kosten die de
telefoonmaatschappij moet maken om de providers over te halen het contract te accepteren zijn dan lager. Dat verklaart ook waarom
zowel in Groot-Britannië als in Nederland het aantal internet-aanbieders juist na de komst van gratis internet explosief is gestegen.
Relatief belang van conventionele telefonie
Maar veel belangrijker is het volgende. Tot nu toe gingen we er van uit dat A, de telefoonmaatschappij, alleen winst maakt op de markt
voor internet. Natuurlijk is dat niet het geval, en is voor hem ook de markt voor reguliere telefoongesprekken van belang. Stel dat A
dezelfde prijs aan de eindgebruiker moet berekenen voor normale telefoongesprekken en internet, zoals in Nederland het geval is. Dan zal
de mate waarin de telefoonmaatschappij bereid is het probleem van dubbele marginalisatie op te lossen ook afhangen van de gevolgen
daarvan op de markt voor reguliere telefonie. Immers, zoals we al zagen, het oplossen van het probleem leidt tot een lagere totaalprijs
voor internet-toegang, maar een hogere prijs per telefoontik. De telefoonmaatschappij zal echter niet bereid zijn de prijs per telefoontik te
laten stijgen als dat leidt tot een beduidend lagere winst op de markt voor reguliere telefonie. In een eenvoudig model kunnen we
aantonen 18 dat gratis internet de optimale oplossing is zolang de markt voor internet-toegang relatief klein is ten opzichte van de markt
voor reguliere telefonie. Als de markt voor internet-toegang relatief groot is 19, geldt dat niet langer. A zal B dan nog wel een contract
aanbieden, maar zal in dat contract een prijs specificeren groter dan nul. Gratis internet, en de prijsverhoging voor telefoontikken die dat
tot gevolg heeft, zou in dat geval leiden tot een te grote verstoring op de markt voor reguliere telefonie. Daarom is A dan slechts bereid
het probleem van dubbele marginalisatie ten dele op te lossen, door B wel een contract aan te bieden, maar in dat contract een prijs te
specificeren die groter is dan nul. Is dit model een adequate weerspiegeling van de werkelijkheid, dan zal op termijn, als de markt voor
internet-toegang groter wordt, internet niet meer gratis zijn.
Conclusie
In dit artikel werd een verklaring gegeven voor gratis internet. We constateerden dat het genereren van advertentie-inkomsten niet de
belangrijkste reden kan zijn dat in Nederland en de ons omringende landen gratis internet wordt aangeboden. Was dat wel het geval, dan
zou internet-toegang in de Verenigde Staten ook gratis moeten zijn. Onze verklaring is dat gratis internet de optimale oplossing is voor
het probleem van dubbele marginalisatie.
Wat kan de beleidsmaker met deze analyse? Het goede nieuws is dat door gratis internet consumenten beter af zijn. De totale prijs voor
internet-toegang daalt immers. Het slechte nieuws is dat dit alleen geldt voor consumenten van internet. Wie zijn telefoon alleen gebruikt
voor telefoongesprekken is de dupe. Zoals eerder betoogd zal de telefoonmaatschappij de prijs van een telefoontik verhogen (of, in een
omgeving waarin telefoontarieven dalen: minder sterk verlagen dan in het geval er geen gratis internet was geweest) als hij aan de
service provider een contract aanbiedt dat gratis internet impliceert

1 Zie H.A. Keuzenkamp, Gratis!, ESB, 2 juli 1999, blz. 501, en Th. ten Raa, Reclame redt de markt, ESB, 10 september 1999, blz. 639.
2 Zie bijvoorbeeld http://www.aanvang.net/gratprov.htm
3 Xs4all adverteert met citaten uit algemene voorwaarden van gratis aanbieders, suggererend dat deze niet zorgvuldig omspringen met
de privacy van klanten (http://www.xs4all.nl/campagne). Demon voert een soortgelijke campagne
(http://www.demon.nl/marketing/niceday/jingles.htm).
4 Zie Super goedkoop, Carp, 21 september 1999, Trawling for surfers, The Economist, 1 mei 1999, Dixons comet, The Economist, 31 juli
1999, en F. van Jole, Het grote landjepik op een gratis internet, de Volkskrant, 11 september 1999.
5 Zie bijvoorbeeld Th. ten Raa, op. cit., of M. Doppert, Gratis bestaat niet, Vrij Nederland, 11 september 1999.
6 Deze advertenties worden weergegeven op de homepage van de betreffende provider. Voor een gebruiker is het echter eenvoudig zijn
browser zodanig in te stellen dat die homepage helemaal niet opgeroepen wordt, en de advertenties dus ook niet gezien worden. Zo’n
aanpassing zal vooral worden gedaan door abonnees die veel gebruik maken van het internet. En dat zijn precies de gebruikers die voor
een provider die het van advertenties moet hebben, het meest aantrekkelijk zijn. Het is zelfs mogelijk om software te installeren die alle
advertenties op het internet onderdrukt, zoals de WebWasher, gratis aangeboden via http://www.webwasher.com
7 Zie bijvoorbeeld F. van Jole, op cit., of Abonnees telefonie dupe van gratis internet, NRC Handelsblad, 22 september 1999. Volgens
Opta, de regulator van de Nederlandse telecom-markt, zou een verbod op kickback-regelingen leiden tot een ‘verlaging van het
minuuttarief voor een gewoon telefoontje met minder dan een cent’.

8 Sterker nog, Microsoft, met MSN ook een van de grootste internet service providers in de VS, kondigde op 23 september jongstleden
aan de prijs van internet-toegang te verhogen van $19,95 naar $21,95 per maand. Zie MSN surprises with a $2 fee hike,
http://www.zdnet.com
9 In de rest van dit artikel zal naar bedrijf A worden verwezen als zijnde mannelijk, en naar bedrijf B als zijnde vrouwelijk.
10 Bij het bepalen van zijn eigen prijs zal monopolist A uiteraard rekening houden met het feit dat monopolist B op basis daarvan een
prijs aan consumenten in rekening brengt die haar winst maximaliseert. In het geval van een lineaire vraagfunctie is echter aan te tonen
dat die wetenschap geen invloed heeft op het prijszettingsgedrag van A.
11 Dit probleem werd voor het eerst geconstateerd in J. Spengler, Vertical integration and anti-trust policy, Journal of Political
Economy, vol. 58, 1950, blz. 347-352. Zie ook hoofdstuk 4 van J. Tirole, The theory of industrial organization, Cambridge, Mass., 1988.
12 Zie Tirole, op. cit.
13 Om daar zeker van te zijn kan A die fee net iets lager zetten dan Oq1Cp1. In de rest van het artikel gaan we er voor het gemak van uit
dat een bedrijf elk contract accepteert dat haar een winst oplevert even hoog als de winst die zij behaalt als zij dat contract niet
accepteert. Merk ook op dat we hier impliciet aannemen dat de vaste kosten van B gelijk zijn aan nul.
14 Voor de uitkomsten van het model is deze aanname niet van belang. Er kan worden aangetoond dat de (kwalitatieve) resultaten
hetzelfde zijn als verondersteld wordt dat beide bedrijven simultaan hun prijsbeslissing nemen.
15 Cruciaal is wel dat we dan geen rekening houden met de markt voor normale telefonie. Daarover later meer.
16 Zie M.A. Haan, The economics of free internet access, paragraaf 2.4.
17 M.A. Haan, op. cit., paragraaf 2.3.
18 M.A. Haan, op. cit., paragraaf 3.4
19 Naarmate de markt groter is, schuift de vraagcurve Dd naar rechts, zodat de prijs waarbij de winst op deze markt gemaximaliseerd
wordt, stijgt.

Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur