Ga direct naar de content

Blijft de loonstijging binnen de perken?

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: september 11 1991

ECONOMIE

heid voor het handhaven van de
koppeling naar de vakbonden? Ten
slotte staan we kort stil bij de vraag
wie als ‘boosdoener’ mag worden
aangewezen wanneer een te hoge
loonstijging in 1992 leidt tot een inkomensachterstand voor uitkeringstrekkers en het aftreden van de minister-president.

Arlbeid

Blijft de
loonstijging
binnen de
perken?

Loonruimte en loonstijging

De ontwikkeling van de lonen, normaal gesproken al bijzonder belangrijk voor de Nederlandse economic,
is in het jaar 1992 van extra betekenis. Immers, willen de uitkeringen
volgend jaar in de pas blijven lopen
met de contractlonen in de marktsector, dan zal de stijging van de lonen
beperkt moeten blijven tot tussen de
3,75 en 4%. Bij een hogere loonstijging is er sprake van een de facto
ontkoppeling. Daarnaast heeft minister-president Lubbers zijn politieke
lot verbonden aan de stijging van de
lonen: een stijging van “5, 6 of 7%”
zal tot het aftreden van de ministerpresident leiden.
In dit artikel onderzoeken wij of er
redenen zijn om aan te nemen dat
de loonstijging in het volgende jaar
zo sterk zal zijn dat een gelijke ontwikkeling van uitkeringen en lonen
en het voortbestaan van het kabinetLubbers III op het spel komen te
staan. We bekijken eerst of de loonruimte in 1992 aanleiding geeft om
een stijging van de (contract)lonen
te verwachten die uitgaat boven de
norm voor de koppeling (tussen de
3,75 en 4%). Welke argumenten kunnen de vakbonden hebben om hun
beleid van verantwoorde looneisen
te verlaten voor 1992? En wat is de
invloed op de looneisen van het verplaatsen van de verantwoordelijk-

Tabel 1 laat voor de peri ode 1990 tot
1992 de loonruimte en de loonstijging zien. Uiteraard betreft het voor
de jaren 1991 en 1992 ramingen,
waarbij de inflatie voor dit jaar is gebaseerd op huidige inzichten en die
van volgend jaar op de verwachting
van het Centraal Planbureau. In de
tweede kolom geven we de (macroeconomische) loonruimte weer volgens de definitie zoals die vaak gebruikt wordt door de vakbonden: de
som van de stijging in het consumptieprijspeil en de arbeidsproduktiviteit. Daarnaast wordt de loonruimte
weergegeven, gecorrigeerd voor ruilvoetveranderingen, de incidentele
component van de loonstijging en
veranderingen in de sociale fasten
voor werkgevers. Een stijging van de
contractlonen die binnen deze gecorrigeerde loonruimte blijft, leidt niet
tot een stijging van de arbeidsinkomensquote en tast de rendementsposities van de ondernemingen niet
aan . De laatste twee kolommen laten de stijging van de contractlonen,
respectievelijk van de loonsom per
werknemer zien.
De eerste conclusie uit de tabel is
dat de stijging van de contractlonen
binnen de gecorrigeerde loonruimte
blijft in de periode 1990-1992 en de
loonontwikkeling in Nederland dus
gematigd mag worden genoemd.
Ten tweede gaat de stijging van de
loonsom per werknemer grosso
modo gelijk op met de totale loonruimte . Ten slotte blijkt in de jaren
1990 en 1991 de stijging van de contractlonen in de marktsector dichter

Tabel 1. Loonruimte en loonstijging tussen 1990 en 1992, in procenten
Jaar

1990

1991
1992

Loonruimte

Gecorrigeerde
loonruimte

Stijging
contractlonen

Stijging
loonvoet

4,0
5,0
5,5

3,6

3,0
3,5
3,8

4,3
5,3
4,6

3,9
3,9

Berekeningen gebaseerd op: Centraal Planbureau, Centraal Economisch Plan, 1990,
1991 en Economisch Beeld, 1992; bij de berekeningen van de loonruimte in 1991 en
1992 is uitgegaan van een inflatie van 3,5%.

bij de gecorrigeerde loonruimte dan
bij de totale loonruimte te hebben
gelegen. De voorspelling van het
Centraal Planbureau voor 1992 van
een stijging van de contractlonen
met 3,8% lijkt op basis van tabel 1
dan ook niet onrealistisch, gegeven
de huidige inflatieverwachting. In
dat geval komt de evenredige ontwikkeling van de lonen in de marktsector en de uitkeringen dus niet in
gevaar in 1992.
Hogere loonstijging?
Welke argumenten zijn er nu om te
veronderstellen dat de contractloonstijging toch hoger uit valt dan de
door het Centraal Planbureau geraamde 3,8%? Zoals uit tabel 1 blijkt
is de loonruimte, zoals die door de
vakbeweging wordt gedefinieerd,
niet volledig gebruikt voor een stijging van de contractlonen, en is de
groei van de koopkracht voor de modale werknemer (niet in de tabel) na
1990 beperkt gebleven. In de tweede plaats lijken de arbeidsverhoudingen voor 1991 aanzienlijk verslechterd. De verhoudingen tussen de
vakbeweging en het kabinet zijn verstoord door de recente ingrepen in
de WAO en de Ziektewet en het afschaffen van de koppeling. Bovendien zijn de kansen op een centraal
akkoord gering sinds de werkgevers
zich hebben teruggetrokken uit de
centrale overlegkaders en de vakbeweging het loonoverleg liever decentraal organiseert. Dit laatste geldt
met name voor die sectoren die kampen met een tekort aan gekwalificeerd personeel. De recente toename van het aantal FNV-leden zal het
zelfbewustzijn van de vakbonden
waarschijnlijk alleen nog maar versterken.

Of gematigde ontwikkeling?
Het cijfer van het Centraal Planbureau is hiermee overigens nog niet
van tafel, want naast de argumenten
voor een hogere loonstijging zijn er
ook argumenten voor een gematigder loonontwikkeling. Van de voorziene verslechtering van de (internationale) conjunctuur kan een loon-

1. Zie ook: G. Zalm. Mythen, paradoxen

en taboes in de economische politick,
Oratie aan de Vrije Universiteit, Amsterdam, 1990.
2. Zie ook: F.A.G. den Butter, De loon-

ruimte: mythe of baken?, ESB, 13 maart
1991, biz. 272-275, die voor een langere
periode een gelijk opgaan van loonruimte
en stijging van de loonvoet in Nederland
laat zien.

920

matigende impuls uitgaan als de geraamde economische groei van circa
1% leidt tot een lagere groei van de
werkgelegenheid en eventueel tot
het oplopen van de werkloosheid.
Daarnaast kan het appel van Lubbers, Kok en De Vries op de solidariteit van werknemers met de uitkeringsgerechtigden een loonmatigend

effect hebben. In een nog te verschijnen studie laten we zien dat een vakbond die rekening houdt met de welvaart van uitkeringsgerechtigden, in
de huidige situatie een lagere looneis stelt dan bij een onvoorwaardelijke koppeling .
Niettemin trekt het kabinet een zware wissel op de verantwoordelijkheid van met name de vakbeweging
door een beroep te doen op een beheerste loonontwikkeling. Zoals een

beleidsmedewerker van de AbvaKabo opmerkte, kan de vakbeweging niet verantwoordelijk worden
gehouden voor een rechtvaardige in-

komensverdeling indien het kabinet
tegelijkertijd het financieringstekort

wil terug dringen en de collectievelastendruk constant wil houden 4 .

Deze doelstellingen van het kabinet,
die samen met het behoud van de
koopkracht voor de uitkeringsgerechtigden door Planbureau-directeur Zalm de ‘gouden driehoek’ van
het regeerakkoord zijn genoemd,
zijn nu de conjunctuur over haar

hoogtepunt heen lijkt alleen simultaan te verwezenlijken bij een gematigde loonontwikkeling3. Het kabinet zit namelijk vast aan bezuinigingen op de inkomensoverdrachten
wil het financieringstekort niet oplopen, terwijl het tegelijkertijd de col-

lectieve-lastendruk constant wil houden met het oog op de groei van de
werkgelegenheid. Wil het kabinet
binnen dit raamwerk de koopkracht
van uitkeringsgerechtigden in de pas
laten lopen met de inkomens in de
marktsector, dan is het daarbij afhankelijk van een gematigde ontwikkeling van de lonen in de marktsector.

Boetekleed
Wij zetten de argumenten voor en

tegen de verwachting van een gematigde loonontwikkeling in Nederland
voor 1992 nog eens op een rijtje. De

(gecorrigeerde) loonruimte voor
1992, het beroep op de vakbeweging solidair te zijn met uitkeringsgerechtigden en het verwachte zware
weer in het komende jaar lijken een
verantwoorde loonstijging te bevor-

deren. Daar staat tegenover dat de
matige groei van de koopkracht, de
verziekte arbeidsverhoudingen, de

ESB 11-9-1991

DEZE WEEK

kleine kans op een centraal akkoord
en de sterke positie van de vakbonden minder optimisme over de kansen op loonmatiging rechtvaardigen.

het bordje van de vakbeweging gelegd mag worden. Daarnaast heeft
de manier waarop het kabinet heeft
ingrepen in de WAO en Ziektewet

Deze droge opsomming gaat echter

bepaald niet de schoonheidsprijs ver-

voorbij aan de onverminderde noodzaak tot loonmatiging in Nederland
in verband met het bevorderen van

diend. Zo bezien maakt minister-president Lubbers zijn politieke lot terecht afhankelijk van de loonstijging
in 1992: is deze onverantwoord met

de werkgelegenheid. Om op langere
termijn voldoende draagvlak voor

de sociale zekerheid te garanderen,
is immers een verhoging van de ver-

houding tussen actieven en niet-ac-

het oog op de werkgelegenheid en

wordt er de facto ontkoppeld, dan is
dat immers mede te wijten aan kabinetsbeleid dat niet heeft gewerkt.

tieven cruciaal. Wanneer deze doel-

stelling in 1992 in gevaar zou komen
door een te hoge loonstijging moeten, onzes inziens, zowel het kabinet als de sociale partners het boetekleed aantrekken. De sociale
partners omdat zij de werkgelegenheid in de marktsector in gevaar

brengen door een te hoge loonstijging, en de regering omdat zij zich
drie doelstellingen tegelijk stelt die

Hans Vijlbrief
Rob van de Wijngaert
De auteurs zijn als assistent-in-opleiding

werkzaam bij de onderzoeksgroep Toegepaste Arbeidseconomie (ALERT), Vrije
Universiteit, Amsterdam en verbonden

aan het Tinbergen Instituut. Zij bedanken
Frank den Butter en Bernard Compaijen
voor hun nuttige commentaar.

in moeilijke tijden nauwelijks ver-

enigbaar lijken.
Wanneer het loslaten van de koppeling onoverkomelijk is in verband

3. J.A. Vijlbrief en R.F. van de Wijngaert,
Unions and the link, Research Memorandum, Vrije Universiteit, nog te verschij-

met de doelstellingen voor het financieringstekort en de collectieve-las-

nen.
4. M. Wilke, Politici moeten niet zo zeu-

tendruk, betekent dit nog niet dat de
verantwoordelijkheid voor een recht-

vaardige inkomensontwikkeling op

ren over de collectieve-lastendruk, De
Volkskrant, 20 juli 1991.
5. Zie: L. van der Geest, The party is over,
ESB, 27 maart 1991, biz. 317.

Auteurs