Ga direct naar de content

Inkomen en de voor- en nadelen van werk

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: februari 27 1991

Inkomen en de voor- en
nadelen van werk
G. Antonides en W.F. van Raaij*

H

et is de vraag ofde afstand tussen lonen en uitkeringen groot genoeg is om werklozen te prikkelen betaald werk te accepteren. Uit onderzoek naar de materiele
en immateriele voor- en nadelen van werk en bun effect op inkomensoordelen blijkt
dat bet arbeidsloon zonder meer als een voordeel van werk boven een uitkering kan
warden aangemerkt. De verwervingskosten nemen echter ongeveer 6% van dit
voordeel weg. Met name werkloze alleenverdieners met kinderen kunnen zelfs in
inkomen achteruitgaan na bet accepteren van een baan. Depsychologische vooren nadelen hebben een beperkte invloed op de keuze wel ofniet te gaan werken.

De uitkeringsgerechtigden behoren tot de laagste inkomensgroepen in Nederland. Echter, ook personen
met een laag inkomen verkregen uit loondienst en
kleine zelfstandigen maken deel uit van de laagste
inkomensgroepen. De koppeling van lonen en uitkeringen en de vraag naar de wenselijke beloning
van arbeid is opnieuw aan de orde. De vraag dient
zich aan, of personen met een werkkring en een inkomen dat ongeveer even hoog is als een werkloosheids- of bijstandsuitkering, in het algemeen ‘beter
af zijn dan uitkeringsgerechtigden. Het hebben van
een werkkring kan voordelen, maar ook nadelen
met zich meebrengen voor de werkende.
Deze voor- en nadelen van werk zijn nader beschouwd in een onderzoek onder alleenverdieners
en alleenstaanden uitgevoerd in opdracht van het
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
waarvan hier verslag wordt gedaan1. Uit het feit dat
mensen werken mag worden afgeleid dat de voordelen van werk per saldo groter zijn dan de nadelen.
Dit sluit evenwel niet uit dat in sommige gevallen
een andere conclusie kan gelden. Behalve materiele
zullen ook immateriele voor- en nadelen hier een
rol in spelen. Ten slotte zullen de effecten van vooren nadelen op het oordeel over het te verdienen inkomen bij het accepteren van werk worden beschouwd.
Eerst beschrijven we de steekproef voor het onderzoek. Vervolgens geven wij de resultaten van de
voor- en nadelen van werk2 en de inkomensoordelen van werkzamen en werklozen. Ten slotte worden enkele conclusies getrokken.

De steekproef
Uit een groot NIPO-bestand is een steekproef van
250 werkloze alleenverdieners en alleenstaanden getrokken met een inkomen beneden modaal en een
leeftijd tot 55 jaar. Tijdens de trekking van deze
steekproef begin 1989 bleek dat veel van deze werklozen of hun partners werk hadden gevonden sinds

ESB 27-2-1991

de opname in het NIPO-bestand (drie tot twaalf
maanden voorafgaande aan het onderzoek). Tijdens
het onderzoek bleek alsnog een groot aantal kostwinners buiten de doelgroep te vallen. Hieruit
blijkt, dat enerzijds grote schommelingen in de
werkzaamheid van kostwinners plaatsvinden, en anderzijds, dat een eerste opgave van werkloosheid
bij nader onderzoek niet blijkt te kloppen. Men zou
zich kunnen afvragen of werkloosheidscijfers, gebaseerd op dergelijke summiere informatie, wel betrouwbaar zijn.
Na trekking van de werklozen-steekproef werd een
steekproef getrokken van 250 werkzame alleenverdieners en alleenstaanden die qua inkomen, leeftijd
en samenstelling van het huishouden zoveel mogelijk overeenkwamen met de werklozen. Ook bij de
werkzame kostwinners bleken grote inkomensschommelingen plaats te vinden in de laagste inkomenscategorieen.
In persoonlijke interviews is een groot aantal vragen
gesteld over de materiele en immateriele voor- en
nadelen van werk en inkomensoordelen van werklozen en werkzamen.

Materiele voor- en nadelen van werk
De materiele consequenties van het verrichten van
arbeid betreffen meestal een financiele beloning als
compensatie voor geleverde diensten. De beloning
wordt beschouwd als de belangrijkste prikkel tot
* De auteurs zijn verbonden aan de Economische Faculteit,
vakgroep Economische Sociologie en Psychologic, van de

Erasmus Universiteit Rotterdam.
1. G. Antonides en W.F. van Raaij, Inkomen en de voor- en
nadelen van werk, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Den Haag, 1990.
2. Zie P. Warr, Job loss, unemployment and psychological
well-being, in: V.L. Alien en E. van der Vliert, Role transitions, Plenum, New York, 1984; M. Jahoda, Work, employment and unemployment, American Psychologist, jg. 36,
1979, biz. 184-191.

ve) saldo van baten en kosten van al deze posten bedraagt 2,9% voor werkzame kostwinners.

^ferkzaam
1.897

Van het ‘kale’ inkomen van een werkzame kostwin-

+6,8%

‘Kaal’ inkomen (in guldens)
Onregelmatig werk+overwerk+
andere arbeid+bijverdiensten
Vergoedingen+korttagen kosten
Kosten cursussen

ner gaat in totaal 6,4% op aan verwervingskosten en
cursussen. Het inkomen kan worden verhoogd door
onregelmatig werk, overwerk, andere arbeid en bijverdiensten.

-2,9%
-3,5%

-4,5%

Immateriele voor- en nadelen van werk
De immateriele nineties van werk betreffen onder

Tabel 1. Financiele voor- en
nadelen van
werk

het vrijwillige arbeidsaanbod. Het effect van een financiele beloning hoeft echter niet altijd een vergro-

andere het activiteitenniveau, sociale contacten, de

ting van het arbeidsaanbod te zijn. Het inkomenseffect leidt tot meer vrije tijd omdat hetzelfde
inkomen met minder werkuren kan worden ver-

persoonlijke identiteit, ongemakken van werk en de
arbeidsmoraal. Deze zijn in label 2 samengevat.
Het is moeilijk een uitspraak te doen over het activiteitenniveau. Werklozen hebben meer tijd en gelegen-

diend. Het substitutie-effect leidt tot minder vrije

heid tot huishoudelijke produktie. Zowel een te laag

tijd, omdat vrije tijd duurder wordt. Het netto resul-

als een te hoog activiteitenniveau kunnen bedreigend
zijn voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid.
De uren huishoudelijk werk en klusjes (uren van kost-

taat van deze effecten hangt af van socio-demografische en sociaal-psychologische factoren.
Additionele inkomsten worden vaak vefkregen in

winner en partner te zamen) in de beide groepen

natura, in de vorm van voorzieningen, diensten en

huishoudens zijn ongeveer gelijk, zodat deze op zich

goederen die aan de werkenden worden verstrekt,

geen extra nadeel van betaalde arbeid vormen. Het to-

en kortingen en subsidies waarvan werklozen vaak
kunnen profiteren.
In het onderzoek is informatie beschikbaar over het
‘kale’ inkomen, dat wil zeggen het netto inkomen

uit loon of bedrijf, uitkering of beurs, en een aantal
extra inkomensposten. Tevens is gevraagd naar een
aantal vergoedingen en kortingen verstrekt door de

werkgever en naar verwervingskosten en kosten
van cursussen. In label 1 zijn de inkomensposten sa-

tale aantal uren arbeid, huishoudelijk werk en klusjes

van een werkzame kostwinner is echter hoger dan
dat van een werkloze kostwinner (59 respectievelijk
24 uur per week). De onbetaalde werkuren van een

werkloze kostwinner zijn iets meer dan van een werkloze kostwinner. Echter, gezien de hoeveelheid vrije
tijd zal onbetaalde arbeid eerder een voordeel in geval van werkloosheid betekenen.

Een aantal aspecten van werk kan als ongemak wor-

mengevat.

den aangemerkt. Veel lager betaald werk is gevaar-

De inkomsten uit onregelmatig werk, overwerk, andere arbeid en bijverdiensten bedragen gemiddeld
meer dan 6% van het kale inkomen, terwijl deze

lijk, vuil, lawaaiig of geestelijk vermoeiend, ondanks maatregelen die zijn genomen om het werk

voor de werkloze kostwinners uitsluitend uit bijverdiensten bestaan.
In het onderzoek is van een groot aantal uitgavenposten (verwervingskosten) en enkele inkomsten in

natura de financiele waarde geschat. Dit betrof onder andere reiskosten, kosten voor kleding, schoeisel en maaltijden tijdens het werk, kosten van repreTabel 2. Imma- sentatie en uitbesteding van huishoudelijk werk
teriele voor- (alle kosten minus eventuele vergoedingen), en koren nadelen
tingen op artikelen van de werkgever. Het (negatievan werk

Werkzaam
Uren betaalde arbeid
waarvan onregelmatig werk
Uren huishoudelijk werk *
Uren klusjes
Uren onbetaald werk

Fysieke ongemakken
Geestelijke vermoeJdheidb
Arbeidsvreugde
Plichtsbeser®
Identiteitb
Frequentie contacten
met collega’s
Tevredenheid contacten
b

Werkloos

ii

: :

Q 9
)
r

:j/.-,.-5^i»>-..-= :. ,
6,51

€fm

., .,

7,50
—*-••*&.• —
7,34

6,28*
8,24*!
-••:•*&•••” ‘. …
6^
‘••••”•’ •t’fj&f:”‘-‘–

. : •
–“••

a. Oordeel over de vorige baan.
b. Elf-puntsschaal (1 is het minst, 11 het meest van toepassing).

De arbeidsmoraal kan worden onderscheiden in arbeidsvreugde en plichtsbeser. De arbeidsvreugde

wordt relatief gunstig beoordeeld door beide groepen.

De werkloze kostwinners kunnen dit echter

niet realiseren en er lijkt dus sprake van een voordeel van betaald werk. Het plichtsbesef kan als een

.•

volg van de arbeidstoestand maar eerder een persoonliikheidskenmerk van invloed op de beleving

ervan . Het plichtsbesef wordt door beide groepen
neutraal beoordeeld en er lijkt hier geen sprake van
een voor- of nadeel van werk.

De positie, status en identiteit van werkende personen wordt vaak afgeleid van beroep en functie. Een
werkkring kan het individu doelen verschaffen die
uitstijgen boven persoonlijke belangen. Door vereenzelviging met deze doelen kan een identiteit ont-

staan die niet samenhangt met de financiele waarde-

•

“;;’•’ S,64;!;v’:;; :;

met collega’s

nauwelijks sprake te zijn van een nadeel van betaald werk.

nadeel bij werkloosheid worden beschouwd (men
wordt belemmerd in de uitoefening van wat men als
een plicht beschouwt) dat na het accepteren van
werk kan verdwijnen. Plichtsbesef is echter geen ge-

41,92
3,94
>••-••••*&&••••••• • •••:.-*9JjB^. ••!•>>:;.••
6^®
-‘•:’ “••-4,W”‘-“–‘
-” “
,,
.
;, . . _ . . , . ^

. – ‘ 8,55

in dit opzicht te verlichten. De fysieke en geestelijke
ongemakken van werk worden echter door beide
groepen gemiddeld neutraal beoordeeld. Hier lijkt

3. Zie bij voorbeeld A. Szirmai, How do we really feel

about income equalization?, The Netherlands Journal of Sociology, jg. 20, 1984, biz. 115-133.
4. Vgl. M. Weber, Theprotestant ethic and the spirit of capitalism (vertaald door T. Parsons), Scribner, New York, 1930
(oorspronkelijk gepubliceerd in 1904).

ring van dit beroep (bij voorbeeld verpleegkundigen). De persoonlijke identiteit wordt gemiddeld
gunstiger beoordeeld door werkzame kostwinners.
Hier lijkt sprake van een voordeel van werk. Het gemis van een dergelijke identiteit kan consequenties
hebben voor het geestelijk welbevinden en de gezondheid van werklozen.
In de werksituatie komt men in contact met collega’s, leveranciers, klanten, of doet men contacten
op die niet noodzakelijkerwijze gekoppeld zijn aan
de rol en functie. Uit deze contacten verkrijgt men
ideeen en ervaringen die ook in andere situaties nuttig zijn. De werkloze kent deze variatie doorgaans
niet. De contacten met collega’s blijken minder frequent te worden bij werkloosheid, maar niet geheel
te verdwijnen. Tevens zijn werkloze kostwinners relatief ontevreden over deze contacten. Collegiale
contacten lijken derhalve een voordeel van een betaalde baan.
In het algemeen zijn de nadelen van werkloosheid
hetzelfde als de voordelen van het hebben van
werk. Het is een empirische kwestie, hoe deze vooren nadelen tegen elkaar opwegen.

Inkomensoordelen
In het onderzoek zijn enkele oordelen met betrekking tot inkomens onderzocht die van belang worden geacht voor het gedrag op de arbeidsmarkt. Dit
betreft het minimale inkomen waartegen men nog
juist bereid is om een baan te accepteren (het reserveringsinkomen), het inkomen dat werkzamen als
rechtvaardig beschouwen voor een werkloze, respectievelijk het inkomen dat werklozen als rechtvaardig beschouwen voor een werkzame, en de
waardering van het huidige inkomen.
In label 3 zijn de verschillende inkomensoordelen
samengevat, uitgedrukt in procenten van het feitelijke netto inkomen bij werkloosheid. Het inkomen bij

werkloosheid is hier op 100% gesteld.
Het reserveringsinkomen van de werkzame kostwinners is gemiddeld ongeveer gelijk aan dat van werkloze kostwinners.
Voor de werkzame kostwinners ligt het reserveringsinkomen slechts 3% boven het inkomen dat men
rechtvaardig acht voor een werkloze kostwinner.
Voor de werkloze kostwinner is het verschil tussen
het reserveringsinkomen en het feitelijke inkomen
16%. Dit zou er op kunnen wijzen dat de werkzame
kostwinners gemiddeld een grotere bereidheid te
kennen geven om betaald werk te accepteren dan
de werkloze kostwinners. Voorzichtigheid is hier
evenwel geboden, daar de inkomens van beide
groepen niet gelijk zijn.
Het voor een werkloze rechtvaardig geachte inkomen ligt voor alle werkzamen gemiddeld 14% hoger
dan het feitelijke inkomen van een werkloze en tevens hoger dan het wettelijke minimumloon. Het
laatste is mogelijk het gevolg van ontbrekende inkomensbestanddelen in het wettelijke minimumloon
(zoals bij voorbeeld huursubsidie).
Het verschil tussen het feitelijke inkomen van werkzamen en het inkomen dat men rechtvaardig acht

voor werklozen is gemiddeld 44%. Het inkomen dat
werklozen rechtvaardig achten voor werkzamen ligt
46% hoger dan hun feitelijke inkomen. Deze percentages zijn beduidend hoger dan in een onderzoek
van Hermkens gehouden in november 1983 onder

ESB 27-2-1991

Werkzamen

Werklozen

(gld)

%a

(gld)

Reserveiingsinkomen0
Rechtvaardig inkomen0

1.744

117

2.177
1.725

146
116

bij weitdooslieid 1
Feitelijk Ukotaen ‘
van werklozen

1.706

114
1.490

100

1.228
167

82

;

Rechtvaardig inkomen0
bij arbeid

Kaal inkomen van

werklozen
Aantal waarnemingen

145

a. PfOceiMen van netto feitelijk inkomen bij werkloosheid.
b. Feitelijk inkomen.
c. Inkomensoordelen.
alle inkomensgroepen: 13,5 . Deze percentages zijn Tabel 3. Feiterelevant voor de rechtvaardige inkomenscompensa- lijke inkomens
en inkomenstie voor arbeid.
Hoewel een klein deel van de werknemers beneden oordelen van
werkzamen en
het wettelijke minimumloon wordt uitbetaald, garan- werklozen
deert de wet een minimumloon dat niet lager is dan
het netto minimuminkomen van een uitkeringsgerechtigde . In 1989 bedroeg het wettelijk netto minimummaandloon voor alleenverdieners afgerond
/ 1.551 (tariefgroep III) en voor alleenstaanden van
27 jaar of ouder afgerond/ 1.508 (tariefgroep II), de
wettelijke netto minimumuitkering bedroeg/ 1.534
(respectievelijk/ 1.074). Met name het geringe verschil tussen minimumuitkering en het minimumloon
voor alleenverdieners werpt de vraag op of dit verschil een voldoende compensatie is voor de verwervingskosten. Afgezien daarvan is de vraag of de wettelijke minimale netto beloning voor werk
overeenkomt met het minimale netto loon waartegen men nog juist bereid is te gaan werken (het reserveringsloon). Het verschil tussen het reserveringsloon en de uitkering kan worden opgevat als een
minimale compensatie voor het verrichten van werk.
Ten slotte is de waardering van het inkomen gemeten voor de kostwinners met en zonder werk. Het
percentage extra inkomen dat nodig is om een arbeidsinkomen van een werkzame even hoog te
waarderen als een werkloosheidsinkomen is geschat op 8,6. Het gemiddelde reserveringsinkomen
van werklozen ten opzichte van het feitelijke inkomen ligt hier ruimschoots boven. Uit gegevens van
1979 is geschat dat een huishouden waarin geen betaalde arbeid wordt verricht, 14,2% meer inkomen
nodig heeft om hetzelfde welvaartsniveau te handhaven na het accepteren van een baan7. Het betreft

hier een steekproef onder alle huishoudens in tegenstelling tot het huidige onderzoek.

5. P.L.J. Hermkens, Rechtvaardig geachte inkomens, Paper
Rijksuniversiteit Utrecht, 1984.

6. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Inkomensbeleid 1988, Den Haag, 1988.
7. G. Antonides, A. Kapteyn en T. Wansbeek, Reliability
and validity assessment often methods for the measurement of individual welfare functions of income, Paper University of Southern California, Los Angeles, 1980.

(Log-)reser-

veringsinkomen
(Log-)inkomen

(Log-)gezinsgrootte
(Log-)werkuren/week
(Log-)reistijd
Algemene opleiding
Leeftijd 35-44 jr.
Leeftijd 45-55 jr.
Geestel . vermoeidheid
Arbeidsvreugde
Plichtsbesef
Identiteit
Verklaarde variantie

(Log-)recht-

vaardig inkoinen
voor werkloze

0,37
0,16

0,38
0,09
-0,28
-0,06

-0,11
0,17

0,10
0,10

0,03
0,03
-0,05
-0,03

0,02
-0,03

0,04

0,35

Slechts significante cofifficienten zijn vermeld.

Tabel 4. Verkla- Verklaring van inkomensoordelen
ring van inkomensoordelen

De inkomensoordelen kunnen gedeeltelijk worden
verklaard uit de factoren die eerder zijn beschouwd.
van werkzame
Tevens zou het ene inkomensoordeel uit het andere
kostwtnners
kunnen worden verklaard. Om ook deze laatste mogelijkheid te onderzoeken zijn de veronderstelde relaties onderzocht door de schatting van simultane
vergelijkingen. De relaties met de inkomensoordelen zijn vermeld in tabel 4 en 5. De verklaarde variantie van het (log-)reserveringsinkomen is gering en
de psychologische voor- en nadelen van werk leveren slechts een beperkte bijdrage, in tegenstelling
tot hun relatieve belang in de literatuur.

Werkzame kostwinners
Het reserveringsinkomen hangt positief samen met
de hoogte van het inkomen en met de grootte van
het huishouden. Een algemene opleiding heeft,
vergeleken met een beroepsopleiding, een negatief
effect. Het reserveringsinkomen is hoger in de leeftijdsgroep van 35-44 jaar. In de lagere inkomensgroepen is men op deze leeftijd het produktiefst
waardoor men slechts tegen een wat hoger salaris
wil werken.
De geestelijke vermoeidheid van het werk heeft een
positief effect op het reserveringsinkomen. Dit is zoals verwacht omdat men voor dit ongemak een fiTabel 5 Verkla- nanciele compensatie verlangt. De fysieke ongemakring van inko- ken worden blijkbaar niet ‘vertaald’ in een hoger
mensoordelen reserveringsinkomen. Het plichtsbesef en de identivan werkloze teit die men aan het werk ontleent, hebben een nekostwinners
gatief effect op het reserveringsinkomen. Het eerste

is intu’itief aannemelijk, het tweede wijst er op dat
een positieve identiteit een lager inkomen compenseert. De effecten van arbeidsvreugde op de inkomensoordelen zijn minder goed verklaarbaar. Mogelijk ziet men bij een grotere arbeidsvreugde de
zaken meer door een roze bril waardoor het oordeel hoger uitvalt.
Het inkomen dat men rechtvaardig acht bij werkloosheid, hangt positief samen met het huidige inkomen (men wil blijkbaar niet te veel achteruitgaan)
en met de gezinsgrootte (het behoefteprincipe).
Hoe meer uren men momenteel werkt en reist, hoe
lager het inkomen dat men rechtvaardig acht bij
werkloosheid. Dit is plausibel, daar een werkloze

geen werk- en reistijden heeft. De beide leeftijdscoefficienten geven aan dat voor oudere werklozen
een hoger inkomen als rechtvaardig wordt beoordeeld dan voor jongeren.
Hoe groter de arbeidsvreugde, hoe hoger het rechtvaardig geachte inkomen bij werkloosheid. Men
heeft in dit geval meer te verliezen en vindt een

compensatie hiervoor op zijn plaats. De negatieve
coefficient voor het plichtsbesef wijst op het calvi-

nistische principe: “wie niet werkt, zal niet eten”.

Werkloze kostwinners
Voor de werkloze kostwinners heeft een algemene

schoolopleiding een negatief effect op het reserveringsinkomen. De hoogste leeftijdsgroep hanteert
een hoger reserveringsinkomen. De werkloosheidsduur heeft een positief effect op het reserveringsinkomen. Dit laatste is niet conform de verwachtin-

gen8.

Het rechtvaardige inkomen van •werkloze kostwinners na het accepteren van een baan hangt positief
samen met het huidige inkomen en met de eigen
identiteit.

Conclusies
Hoewel het arbeidsloon zonder meer als een voordeel van •werk boven een uitkering kan worden aangemerkt, blijken de verwervingskosten ongeveer 6%
van dit voordeel weg te nemen. Met name werkloze

alleenverdieners met kinderen kunnen zelfs in inkomen achteruitgaan na het accepteren van een baan.
Het reserveringsinkomen van werkloze kostwinners
ligt gemiddeld hoger dan nodig is als compensatie
voor de verwervingskosten.
De immateriele voordelen van een baan zijn voornamelijk de arbeidsvreugde, de identiteit die men aan

een baan ontleent en de contacten met collega’s.
De belangrijkste factoren die bijdragen tot een ver-

klaring van inkomensoordelen zijn economisch of
(Log-)reserveringsinkomen
(Log-)inkomen
Identiteit
Algemene opleiding
Leeftijd 45-55 jr.
Werkloosheidsduur

(Log-)rechtvaardig inkomen

voor werkzame
1,00
0,25

demografisch van aard. De psychologische voor- en
nadelen leveren in dit onderzoek een beperkte bijdrage.
Gerrit Antonides

W. Fred van Raaij

-0,09
0,22
0,14

Verklaarde variantie
Slechts significante coefficienten zijn vermeld.

0,16
8. De gegevens over Werkloosheidsduur kunnen echter ver-

tekend zijn, bij voorbeeld vanwege oververtegenwoordiging van langdurig werklozen in de steekproef.

|| ^ ^^ i
i [ ^ i 5^

Auteurs