Ga direct naar de content

Innovatief klimaat

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 27 1991

Innovatief klimaat
Nederlandse ondernemers en kapitaalverschaffers
hebben te weinig oog voor de strategische betekenis
van nieuwe technologische ontwikkelingen. Dit blijkt
uit een onderzoek dat het Britse bedrijf Buder Cox
uitvoerde in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken. Voor een land dat vooraan loopt in wetenschap en techniek, waar het gemiddelde opleidingsniveau hoog is en dat zich sterk internationaal
orienteert, is dit opmerkelijk.
In de gestaag toenemende internationale concurrentie is het vertrouwd zijn met de toepassingsmogelijkheden van nieuwe technologieen voor Nederlandse
bedrijven een noodzaak. Nieuwe technieken kunnen
produktieprocessen zodanig verbeteren, dat goedkoper en flexibeler aan de wensen van afnemers kan
worden voldaan. Bovendien is een vooruitstrevende
instelling een belangrijk argument voor buitenlandse
ondernemingen om zich hier te vestigen. Veel van die
bedrijven zijn ‘foot loose’: ze kunnen nun activiteiten
gemakkelijk verplaatsen van het ene naar het andere
land. Reden genoeg om te streven naar een innovatief
klimaat. Wat is daarvoor nodig zowel op macro-,
meso-, als microniveau?
Het technologiebeleid van de overheid was aanvankelijk gericht op het genereren van specifieke kennis
voor slechts enkele sectoren, die voor de nationale
economic van strategisch belang zijn. Maar technologic is voor alle sectoren van doorslaggevende betekenis. De opbouw van een fijnmazige kennisinfrastructuur, bij voorbeeld door middel van transferpunten
aan universiteiten en Innovatiecentra, was het gevolg.
Vooral het midden- en kleinbedrijf zou hiervan kunnen profiteren. Nu de kennis aanwezig is en diverse
vormen van netwerken om die kennis te verspreiden
beschikbaar zijn, blijkt het aantal succesvolle vernieuwingen nog niet aan de verwachting te voldoen. De
betrokkenen in de bedrijven lijken de voordelen van
succesvolle innovaties onvoldoende te beseffen. In
het buitenland wordt dit probleem aangepakt door
een bredere benadering . Enerzijds gebeurt dit thematisch, bij voorbeeld technologische ontwikkeling in relatie met onderwijs, arbeidsmarkt en management.
Anderzijds valt op dat er in het buitenland een veel
grotere betrokkenheid is van maatschappelijke actoren, zoals de politick, de vakbeweging, ondernemings- en consumentenorganisaties en ook de media.
Om aan het gevaar te ontkomen dat het maatschappelijke draagvlak voor technologische vernieuwingen te
smal wordt, zal ook in Nederland het technologiebeleid zich moeten verbreden. De overheid kan een
voorbeeldfunctie vervullen door thema’s waarbij de
maatschappelijke betrokkenheid groot is, zoals ruimtelijke ordening en milieu, in relatie met technologische oplossingen ter hand te nemen.
Op sectorniveau is het niet eenvoudig om een beeld
te schetsen van een ideaal innovatief klimaat. De sectorspecifieke verschillen zijn zo groot dat het technologiebeleid telkens anders moet worden uitgewerkt.
Het model voor de landbouw bij voorbeeld, gebaseerd op actieve overheidsbetrokkenheid in voorlichting, onderwijs en onderzoek, ontleent zijn succes
vooral aan de structuur van de sector. De onderne-

ESB 27-2-1991

mingen zijn klein en men ziet elkaar eerder als collega’s dan concurrenten. Het bleek mogelijk een ondernemingsklimaat te creeren waarin ondernemers elkaar stimuleren om optimaal gebruik te maken van
de technologische mogelijkheden. Hoe anders is bij
voorbeeld de chemische sector. De bedrijven zijn in
het algemeen groot. Zij hebben om flexibel op de
veeleisende vraag in te kunnen spelen hun toegepast
onderzoek grotendeels ge’internaliseerd. De markt
schept dus het innovatieve klimaat, de overheid kan
zich beperken tot het in stand houden van de concurrentie en het ondersteunen van fundamenteel onderzoek en hoogwaardige opleidingen. Een sectorbenadering leert tevens dat sectoren vaak met elkaar zijn
verbonden. Technologische vernieuwingen in de ene
sector kunnen van groot van belang zijn in andere
sectoren. Een geavanceerde grond-, wegen-, en waterbouwsector kan een hoogwaardige infrastructuur
creeren die voor de transportsector van levensbelang
is. De kunst is om dit soort ‘duw-en-trek’-mechanismen te bevorderen, bij voorbeeld door samenwerkingsverbanden tussen sectoren.
Uiteindelijk moeten een breed maatschappelijk draagvlak en een innovatief sectorklimaat leiden tot concrete ondernemingsresultaten. De komst van veranderingen door technologic wordt binnen ondernemingen
wel eens als bedreigend ervaren. Informatie- en produktietechnologieen brengen immers fundamentele
veranderingen teweeg in de manier waarop een bedrijf is georganiseerd en het personeel wordt ingezet.
Traditionele werkgelegenheid verdwijnt, om- en bijscholing is noodzakelijk. De veranderingsgezindheid
van werknemers (inclusief leidinggevenden) is daarom van doorslaggevende betekenis voor succesvolle
innovaties. De vertaling van het ondernemingsbelang
naar de werkvloer en de betrokkenheid van het personeel vormen de sleutel tot vernieuwing.
Het behalen van concurrentievoordelen door adequate benutting van nieuwe technologische mogelijkheden is voor Nederland een strategic die goed aansluit
op ontwikkelingen als internationalisering van het bedrijf sleven en toenemende zorg voor het milieu. Het
stimuleren van onderzoek en het opzetten van een
wijdvertakte kennisinfrastructuur zoals nu in het kader van het technologiebeleid plaatsvindt is nuttig,
maar om bij te blijven in de technologierace is meer
nodig. Uiteindelijk dient het technologiebeleid zich te
richten op verankering van de technologische ontwikkeling in de samenleving: een breed maatschappelijk
draagvlak. Het komt aan op het scheppen van een klimaat waar diffusie van kennis en het op innovatieve
wijze inspelen op de markt als vanzelfsprekend worden beschouwd. Vooraan lopen in de technologierace is vooral een kwestie van een vooruitstrevende
mentaliteit. En daar ontbreekt het nog wel eens aan.
T.P. van Walderveen
1. A.J.M. Roobeek en E. Broesterhuizen, Verschuivingen in
het technologiegebied, een internationale vergelijking vanuit depraktijk, WRR-voorstudie nr. T6, SDU uitgeverij, ‘s-

Gravenhage, 1991.

Auteur