Ga direct naar de content

Gebiologeerde economie?

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: februari 6 1991

Gebiologeerde economie?
Waarom zingt een zangvogeltje? Met deze fundamentele vraag opent het boek Sex, evolution, and behavior, dat deel uitmaakte van mijn vakantielectuur .
Pikant leesvoer? Jawel, en zeker voor economen. Ik
zal u laten meegenieten.
Mannelijke zangvogeltjes zingen in het voorjaar. Uiteraard stelt zich de wetenschappelijke vraag: waarom? Tinbergen heeft crop gewezen dat hierop vier
soorten antwoorden mogelijk zijn2. Ten eerste: mannelijke zangvogeltjes zingen in het voorjaar om vrouwelijke soortgenoten te lokken en om hen te interesseren in reproduktieve activiteiten. Zij hoeven zich
dat niet noodzakelijkerwijs bewust te zijn en het
hoeft zo ook niet bedoeld geweest te zijn door een
bovennatuurlijke ‘planner’. Zanggedrag is simpelweg ‘nuttig’ in het proces van natuurlijke selectie.
Het tweede soort antwoord wijst op hormonale veranderingen. Met het lengen van de dagen neemt de
hoeveelheid testosteron in het bloed van de mannetjes toe. Hoge hormoonspiegels blijken te leiden tot
zang. Sluiten deze verklaringen elkaar uit? Geenszins: Tinbergen stelt deze verklaringen in termen
van ’cause’ en ‘function’ naast elkaar.
Maar er is rneer. Bovenstaande verklaringen geven
immers nog geen antwoord op de vraag hoe dit verschijnsel is ontstaan. Een vogeltje dat opgroeit zonder contact met soortgenoten stoot wel de juiste
klanken uit, maar zingt vaak geen volwassen ‘lied’.
Blijkbaar moet dat door ieder individu worden geleerd. Zulk leergedrag impliceert een verklaring in
het kader van individuele ontwikkeling (‘development’). En tot slot is er een verklaring op het niveau
van de soort als geheel. Dit is de evolutionaire verklaring, die zich richt op de ontwikkeling van zang
in de loop van vele opeenvolgende generaties van
de soort. Wellicht heeft zang zich bij voorbeeld ontwikkeld vanuit de simpeler alarmsignalen die bij onraad werden uitgestoten.
Een aardige stelling is nu dat zo’n verschijnsel als
het zingen van zangvogeltjes niet werkelijk begrepen of verklaard is totdat alle vier de soorten antwoorden bevredigend gegeven zijn. Biologische verschijnselen behoeven dus multipele verklaring op
de niveaus van ’cause’, ‘function’, ‘development’ en
‘evolution’. Geen van deze verklaringsniveaus kan
enig alleenrecht claimen. Het ene soort verklaring
sluit het andere niet uit. Volgens Daly en Wilson zou
veel zinloze discussie in de biologic vermeden kunnen worden indien deze stelling wijder verbreid zou
zijn. Hoe zou dat in de economie liggen?
Waarom maken organisaties een jaarrekening op en
laten deze controleren door een accountant? Om
verantwoording af te leggen aan hun aandeelhouders en ter informatie van de samenleving? Omdat
het jaar is verstreken en de administratieve routines
gericht zijn op het sluiten van de boeken? Omdat
die routines overgedragen zijn binnen de organisatie door opeenvolgende generaties interne accountants? Of omdat in de loop van de tijd gebleken is
dat organisaties die zich aldus laten controleren
meer overlevingskans hebben? Sluiten zulke ver-

ESB 6-2-1991

schillende verklaringen elkaar uit
of vullen zij elkaar eerder aan? De
biologic zou ons kunnen leren welke discussies hierover zinvol zijn
en welke maar beter vermeden kunnen worden.
Hoe dit ook zij, duidelijk is wel dat
het vierde soort verklaring (het
evolutionaire perspectief) oprukt
binnen de economie. Een belangrijke impuls hiervoor vormde het
werk van Richard Nelson en Sidney
Winter . Evolutionair-economen laten zich inspireren door de biologische metafoor van natuurlijke selectie. Zij volgen daarbij het
evolutionaire stramien van variatieselectie-retentie. Nelson en Winter
gaan bij voorbeeld uit van het ontstaan van variaties
op economische organisatievormen en routines, hetzij door toeval, hetzij door bewust beleid. Deze variaties zijn onderworpen aan een proces van selectie
door de omgeving. Economen letten dan uiteraard
vooral op selectie door concurrentie . Succesvolle
routines overleven (retentie) en verspreiden zich in
de economie, doordat zij gekopieerd en gei’miteerd
worden. Daarbij treden weer variaties op, die de
bron vormen van nieuwe dynamiek.
Sommige economen voelen zich wat bedreigd door
evolutionaire verklaringen met hun nadruk op permanente dynamiek. Deze vakgenoten worden als
het ware ‘uit hun evenwicht’ gebracht door dit nieuwe perspectief. Het voorgaande kan hen tot troost
strekken. Evolutionaire verklaringen beantwoorden
een ander soort ‘waarom’-vraag dan onze conventionele verklaringen in de economie, die eerder van
het ’cause’- en ‘function’-type zijn. Als wij de noodzaak tot multipele verklaring serieus nemen, is er
alle reden om het evolutionaire perspectief als een
verrijking van onze economische verklaringskracht
te beschouwen.

H. Scbreuder

1. M. Daly en M. Wilson, Sex, evolution, and behavior,
tweede druk, Wadsworth, 1983.
2. N. Tinbergen, On aims and methods of ethology, Zeit-

schriftfur Tierpsychologie, 1963, biz. 410-413.
3. R.R. Nelson en S.G. Winter, An evolutionary theory of
economic change, Harvard University Press, 1982. Nelson
ontving zojuist een eredoctoraat van de RU Limburg voor
zijn gehele oeuvre.
4. Sociologen voegen daaraan toe dat ook legitimatie een
rol speelt. Deze zienswijzen worden verenigd in de z.g. ‘organisatie-ecologie’. Zie S. Douma en H. Schreuder, Economic approaches to organizations, Prentice-Hall, zomer
1991.

143

Auteurs