Ga direct naar de content

Procrustes

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 18 1987

Procrustes
De economische wetenschap wordt beter getypeerd
door haar werkwijze dan door haar werkterrein. Economen proberen het individuele gedrag te begrijpen door
het te beschouwen als een verzameling keuzen. Deze
invalshoek is zo vruchtbaar gebleken dat ze niet alleen
op het traditionele terrein van de economie, de voortbrenging en verdeling van het maatschappelijke produkt, is toegepast, maar ook daarbuiten. Dit heeft geresulteerd in economische theorieen van bij voorbeeld de
politieke besluitvorming en het gezin.
In de ogen van de econoom ligt aan iedere menselijke handeling een weloverwogen beslissing ten
grondslag. Zo’n beslissing is een keuze, waarbij omstandigheden en keuzemogelijkheden als gegeven
worden beschouwd. Zo maakt de consument, op basis
van zijn voorkeuren en gegeven zijn inkomen en de
heersende prijzen, een keuze uit de beschikbare goederen en diensten. Hij wordt geacht zich bij het maken
van die keuze op te stellen als ‘homo economicus’, dat
wil zeggen, hij wordt geacht altijd dat alternatief te kiezen dat zijn nut maximaliseert. Hij springt dus zorgvuldig met zijn middelen om, weegt alle aan wend ingsmogelijkheden tegen elkaar af en maakt op grond van die
afweging een keuze.
Een keuze is in economisch opzicht rationeel wanneer de consequenties ervan te prefereren zijn boven
die van alle alternatieven. Het uitgangspunt dat mensen rationeel handelen is dus redelijk plausibel, zeker
wanneer de preferenties worden afgeleid uit de keuzen
die worden gemaakt. De homo economicus is een tautologie; menselijk gedrag wordt ‘verklaard’ door te stellen dat mensen doen wat ze willen. De preferenties van
mensen worden door economen als gegeven beschouwd; het verklaren daarvan is een zaak van andere sociale wetenschappers.
De plausibiliteit wordt echter twijfelachtig wanneer
men nagaat waartoe mensen in staat moeten zijn om
rationele keuzen te maken. Voor iedere boodschap die
een consument doet bestaat in feite een ontelbaar aantal alternatieven. Hij is niet van alle alternatieven op de
hoogte en het is bovendien niet mogelijk binnen de beperkte tijd die beschikbaar is alle alternatieven tegen
elkaar af te wegen, omdat het optimaliseringsprobleem
dat daarvoor moet worden opgelost veel te complex is.
Om dit methodologische probleem te ondervangen
zijn twee oplossingen aangedragen, te weten het instrumentalisme en het concept van de begrensde rationaliteit. Het instrumentalisme is in het begin van de jaren vijftig gemtroduceerd door Milton Friedman. Volgens Friedman is het niet relevant of de mens zich in
werkelijkheid gedraagt als homo economicus. Het realiteitsgehalte van de vooronderstelling doet niet ter zake, het gaat om de verklaringskracht van de erop gebaseerde theorie. Of een biljarter lets van natuurkunde
weet is niet interessant, maar de beste manier om te
verklaren hoe hij een carambole maakt is te veronderstellen dat hij daarbij gebruik maakt van zijn kennis
van de mechanica. De neoklassieke theorie is in deze
visie een goede theorie, niet omdat het concept van de
homo economicus plausibel is, maar omdat ze een
goede verklaring biedt voor de werking van het marktmechanisme.
Het concept van de begrensde rationaliteit is, ook in
de jaren vijftig, gemtroduceerd door Herbert Simon.
Volgens Simon streven mensen niet naar het beste alternatief, maar naar lets dat goed genoeg is. Wanneer
zo’n alternatief is gevonden wordt er niet van afgewe-

ken tot de tevredenheid ermee onder een kritieke waarde is gedaald. Pas dan wordt een ‘heroverwegingsprocedure’ gestart om te komen tot een nieuwe keuze.
Deze invalshoek kan worden gei’llustreerd aan de
hand van de producententheorie. In de neoklassieke
theorie passen producenten hun prijzen in iedere periode aan de marktverhoudingen aan. In werkelijkheid gebeurt dit niet. Ondernemers hanteren min of meer
vaste prijzen. Deze worden eens in de zoveel tijd vastgesteld op basis van vuistregels, bij voorbeeld door een
opslag op de kosten te leggen. De prijzen en de vuistregels worden pas aangepast wanneer de resultaten die
ermee worden gehaald niet langer bevredigend zijn.
Hetzelfde geldt bij technische ontwikkeling. Bedrijven zijn niet constant bezig hun produktieproces te perfectioneren. Degehanteerdetechniek wordt nietfundamenteel ter discussie gesteld zolang de resultaten die
ermee worden behaald bevredigend zijn. Pas als de
winsten beneden een bepaalde kritieke waarde dalen
en de noodzaak van vernieuwingen evident is, wordt
gezocht naar nieuwe mogelijkheden.
Op de arbeidsmarkt is een soortgelijk gedrag te
bespeuren. Het komt maar zelden voor dat mensen die
net een nieuwe baan hebben alle advertenties naspeuren om te zien of er geen beter (betaald) werk voorhanden is. Pas als men op het werk is uitgekeken of er andere redenen zijn voor ontevredenheid gaat men op
zoek naar een nieuwe baan.
De hypothese van het ‘satisficing’ gedrag is door de
neoklassieken wel bestreden door het te beschouwen
als een bijzonder geval van optimaliserend gedrag. Het
nemen van beslissingen en het daartoe vergaren van
informatie over de keuzemogelijkheden en de consequenties daarvan kost tijd en moeite. Wanneer de verwachte opbrengst van een verandering van het gedrag
niet tegen die kosten opweegt, is het hanteren van
vuistregels een optimale oplossing. Het toegeven aan
de macht der gewoonte is impliciet een keuze.
Het blijft echter de vraag hoeveel informatie moet
worden vergaard. Omdat de opbrengst van extra informatie per definitie onbekend is, is het onmogelijk hieromtrent een rationele keuze te maken. Wanneer de
keuzemogelijkheden niet gegeven zijn en de omstandigheden onbekend verliest het traditionele rationaliteitsbegrip zijn inhoud. Dat een keuze rationeel is, is
niet meer zo belangrijk, het gaat erom waarop hij is gebaseerd; wat wel in de overweging wordt meegenomen
en wat niet.
Hiermee is overigens niet gezegd dat de benadering
van de begrensde rationaliteit wel een oplossing biedt
voor alle problemen. Hoewel gewoontevorming en het
hanteren van vuistregels aansprekende aspecten zijn,
geeft de theorie geen verklaring van de aspiratieniveaus van mensen; het is niet op voorhand duidelijk
wanneer mensen ontevreden worden met de heersende situatie en hoe zij in reactie daarop hun gedrag zullen veranderen.
Menselijk gedrag is niet eenvoudig te vangen in modellen. Dat is op zich geen reden om die modeller) niet
te gebruiken. Ze kunnen inzichten bieden die op een
andere manier moeilijk te verkrijgen zijn. Wanneer ze
echter dienst gaan doen als Procrustesbed waar de
werkelijkheid met geweld wordt ingepast, schieten ze
hun doel voorbij, en belemmeren ze het zicht op aspecten die er niet direct in passen.
M.A. Langman

137

Auteur