Fisconomie
4% toekende bij de uitvoering van grote investeringsprojecten; de omvang
van deze toeslag was afhankelijk van
het aantal gecreeerde arbeidsplaatsen;
– de kleinschaligheidstoeslag (KST), die
een extra investeringspremie van max.
6% toekende aan (kleinere) bedrijven
die op jaarbasis een betrekkelijk gering
bedrag investeerden.
De afslanking van de WIR
DRS. J. DOORNEBAL
Inleiding
Op 24 mei 1978 trad de Wet investeringsrekening (verder: WIR) in werking. Deze
wet verving de voor die datum bestaande
fiscale investeringsfaciliteiten – vervroegde afschrijving en investeringsaftrek door onbelaste investeringssubsidies,
bestaande uit basisbijdragen, die eventueel
verhoogd konden worden met een aantal
toeslagen voor specifieke investeringscategorieen. De WIR heeft sinds haar invoering geen rustig bestaan gekend. Diverse
malen werd de hoogte van de basisbijdragen gewijzigd, een tweetal nieuwe toeslagen werd ingevoerd, een drietal toeslagen
werd afgeschaft en per 1 januari 1984 werd
ten slotte een aantal ingrijpende wijzigingen doorgevoerd die waren bedoeld om
enerzijds de uiterst gecompliceerde wetgeving te vereenvoudigen en anderzijds de gebleken mogelijkheden tot misbruik tegen
te gaan.
Doordat de Tweede Kamer op 27 juni
1985 een tweetal moties aannam, staat de
WIR opnieuw ter discussie. De eerste van
die moties nodigt de regering – gezien het
feit dat in het bedrijfsleven het rendementsherstel tot een globaal bevredigend
niveau is gevorderd – uit om reeds per 1
januari 1986 een begin te maken met een
gefaseerde beperking van de WIR. In de
tweede motie wordt crop aangedrongen
om op korte termijn de negatieve aanslag
1) in de WIR af te schaffen vanwege de gederfde vennootschapsbelastingopbrengst
ten gevolge van misbruik en/of oneigenlijk
gebruik van deze faciliteit. Het wetsvoorstel dat beoogt om aan de laatste motie uitvoering te geven is onlangs bij de
Tweede Kamer ingediend.
In dit artikel zal nader worden ingegaan
op het ontstaan, de ontwikkeling en de
voorgestelde wijzigingen van de WIR;
daarbij zal het accent liggen op de economische aspecten. Eerst zal aan de orde komen welke de motieven waren voor de vervanging van de vervroegde afschrijving en
de investeringsaftrek door de WIR en welke wijzigingen in de loop van de tijd in de
WIR zijn aangebracht. Vervolgens worden
de nieuwe wijzigingsvoorstellen besproken, waarna ten slotte een korte samenvatting van de conclusies zal worden gegeven.
Invoering en aanpassingen van de WIR
Voor 24 mei 1978 waren de vervroegde
afschrijving en de investeringsaftrek de belangrijkste investeringsfaciliteiten. De vervroegde afschrijving opende de mogelijkheid om een bepaald gedeelte van de aan1240
schaffings- of voortbrengingskosten van
sommige categorieen bedrijfsmiddelen
(gebouwen en zeeschepen) eerder dan met
het normale afschrijvingsschema overeenkwam ten laste van de fiscale winst te brengen. Deze faciliteit hield derhalve een uitstel van belastingbetaling in. De investeringsaftrek leidde daarentegen tot een definitieve vermindering van de belastingdruk
omdat deze faciliteit het mogelijk maakte
om een bepaald percentage van de aanschaffings- of voortbrengingskosten van
de meeste bedrijfsmiddelen – naast de afschrijving – ten laste van de fiscale winst
te brengen. Bij zowel de vervroegde afschrijving als de investeringsaftrek verschilde de omvang van de faciliteit per categorie bedrijfsmiddelen.
In de Nota inzake de selectieve groei (de
Economische structuurnota) werden als
belangrijkste bezwaren tegen deze investeringsfaciliteiten aangevoerd dat ze enerzijds te globaal van aard waren en te weinig
mogelijkheden verschaften om investeringen in de gewenste richting te sturen en anderzijds geen tegemoetkoming verschaften
aan verlieslijdende en startende ondernemingen 2). Door invoering van de WIR beoogde men aan deze bezwaren tegemoet te
komen.
In de eerste plaats zouden de ingevolge
de WIR toe te kennen investeringspremies
niet alleen voor de wenselijk geachte
volume-uitbreiding van de bedrijfsinvesteringen moeten zorgen, maar eveneens voor
investeringen in de door de regering wenselijk geachte richtingen door de invoering
van een aantal speciale toeslagen boven de
algemene basispremie (die overigens ook
per categorie investeringen verschilde).
Deze toeslagen dienden volgens de Economische structuurnota te zijn gericht op de
ondersteunjng van het regionale beleid, de
bevordering van het ontstaan van arbeidsplaatsen, de bescherming van het milieu,
de besparing van energie en de stimulering
van onderzoek en ontwikkeling. Bij de invoering van de WIR werden in dit verband
de volgende toeslagen gei’ntroduceerd:
– de bijzondere regionale toeslag (BRT),
die een extra investeringspremie van
max. 20% toekende bij investering in
gebouwen en installaties in bepaalde
economisch zwakke regio’s;
– de
ruimtelijke ordeningstoeslag
(ROT), die een extra investeringspremie van max. 20% toekende bij investering in gebouwen en installaties
ten gevolge van de verplaatsing van bedrijfsactiviteiten naar een groeistad of
groeikern;
– de grote projectentoeslag (GPT), die
een extra investeringspremie van max.
Ongeveer tegelijkertijd werd de Selectieve investeringsregeling (SIR) ingevoerd die
een stelsel van vergunningen en heffingen
introduceerde voor investeringen in nieuwe bedrijfsgebouwen en openluchtinstallaties gelegen in de Randstad, de provincie
Utrecht en op de Veluwe. De reden voor de
invoering van de SIR was dat men deze investeringen niet in dezelfde mate van investeringspremies wilde laten profiteren
als soortgelijke investeringen in andere delen van het land. Van de Europese Commissie kreeg men echter geen toestemming
dit te verwezenlijken via de invoering van
een algemene regionale toeslag voor deze
andere delen van het land.
In juli 1980 volgde de invoering van de
milieu- en energietoeslag in de WIR. Deze
toeslagen kenden extra investeringspremies toe bij investeringen in bedrijfsmiddelen die in het belang’zouden zijn van een
goed leefmilieu resp. van een doelmatig gebruik van energie. Van de invoering van
een of andere vorm van algemene arbeidsplaatsen- en/of innoveringstoeslag werd
afgezien vanwege de onoverkomelijke uitvoeringsproblemen die hieraan bleken te
zijn verbonden.
In de tweede plaats werd de winstaftrek
– de vorm waarin de oude investeringsfaciliteiten waren gegoten – vervangen door
een onbelaste investeringssubsidie die kon
worden verrekend met de verschuldigde
belasting. Wanneer bij verrekening de verschuldigde belasting lager was dan de toe te
kennen investeringspremie werd een negatieve aanslag opgelegd, die vervolgens aan
de investerende ondernemer werd uitbetaald. Door deze wijze van vormgeving
konden ook verlieslijdende en weinig winst
behalende ondernemers volledig van de investeringspremies profiteren.
De realisering van de beide doelstellingen uit de Economische structuurnota
door middel van de WIR bleek in de praktijk echter grote problemen met zich mee te
brengen. In de eerste plaats bleek dat de investeringen aanzienlijk minder stuurbaar
waren dan in de Economische structuurnota werd aangenomen. Vermeend komt in
zijn dissertatie 3) tot de conclusie dat de
BRT voor gebouwen in 1979 (tijdelijk) een
merkbaar positief resultaat heeft gehad op
de investeringen in (met name agrarische)
bedrijfsgebouwen. Van enige merkbaar
1) Detoegekendeinvesteringsbijdragen worden
verrekend met de aanslag vennootschapsbelasting of inkomstenbelasting van de investerende
ondernemer. Voor zover de investeringsbijdragen hoger zijn dan de verschuldigde vennootschaps- of inkomstenbelasting worden deze bijdragen via een negatieve aanslag uitbetaald. In
een aantal gevallen kan de uitbetaling worden
vervroegd door het vaststellen van een voorlopige negatieve aanslag.
2) Tweede Kamer, vergaderjaar 1975/1976, 13
955, nr. 2, par. 2.6.
postieve invloed van de BRT voor installa-
investeringsfaciliteiten
ties en van de ROT op investeringen in de
immers slechts een beperkt deel van de
desbetref fende bedrijfsmiddelen is daaren-
kostprijs; de arbeidskosten, die vaak
tegen niet of nauwelijks iets gebleken. De
OPT is door een aantal beschikkingen van
een groter deel van de kostprijs uitmaken dan de kapitaalkosten, blijven –
de Europese Commissie – waarbij toekenning van deze toeslag in strijd werd geacht
met het mededingingsbeleid van de EG in feite buiten werking gesteld. De KST
gegeven de produktiemethode – on-
wordt ten slotte door Vermeend geken-
beinvloeden
veranderd. Afzetmogelijkheden spelen
in dat de negatieve aanslag in verband met
te verrekenen investeringsbijdragen wordt
afgeschaft door te bepalen dat met de over
een jaar verschuldigde belasting slechts investeringsbijdragen kunnen worden verrekend tot maximaal het bedrag van die verschuldigde belasting. Om te voorkomen
daarentegen voor de winstontwikkeling over het algemeen een veel belang-
doende winstgevende bedrijven het deel
rijker rol;
van de WIR-premie dat niet direct kan
dat bij tijdelijk verlieslijdende of onvol-
schetst als een sociale maatregel die is ge-
2. het recht op investeringsbijdragen in
worden verrekend verloren gaat, wordt
richt op verbetering van de inkomenspositie van kleine zelfstandigen, maar die niets
van doen heeft met de stimulering van
een aantal gevallen wel een belangrijke
rol kan spelen bij het ,,rondkrijgen”
daarnaast een stelsel voor de verrekening
van deze investeringsbijdragen voorgesteld
van de financiering van een investe-
dat dezelfde hoofdlijnen vertoont als het
kleinschalige investeringen. Gezien het
voorgaande zal het geen verbazing wekken
ring. Dit is met name het geval wanneer
bestaande stelsel van verliescompensatie.
een investering voor een belangrijk deel
met vreemd vermogen moet worden ge-
Wanneer de over een jaar verschuldigde
financierd. Het zal duidelijk zijn dat in
dit verband de mogelijkheid tot het
spraak op investeringsbijdragen over dat
jaar wordt het bedrag aan niet verrekende
opleggen van een negatieve aanslag van
investeringsbijdragen
groot belang kan zijn;
verrekend met de belasting die is afge-
dat inmiddels drie van de in 1978 ingevoerde toeslagen, te weten de BRT, de ROT en
de OPT, zijn afgeschaft. Dit zelfde lot
heeft de SIR getroffen.
De uitvoering van de tweede doelstelling
belasting namelijk lager is dan de aan-
achtereenvolgens
heeft eveneens de nodige problemen opgeroepen. De invoering van de negatieve aanslag bleek namelijk aanleiding te geven tot
een sterk toegenomen belangstelling voor
3. de omvang van de te verkrijgen investeringspremies in het verleden nogal onzeker is geweest door de veelvuldige
wijzigingen van de basisbijdragen en de
dragen over de drie voorafgaande jaren
en/of zal worden afgedragen over de acht
volgende jaren (uiteraard nadat de belasting over deze jaren is verminderd met
de status van ondernemer. Aangezien deze
toevoeging en afschaffing van een aan-
de aanspraak op investeringsbijdragen
status van rechtswege is verbonden aan een
tal toeslagen. De hieruit voortvloeiende
onzekerheid – te zamen met de onze-
over die jaren).
De investerende ondernemer heeft dus
kerheid over de interpretatie door de
een termijn van 12 jaar tot zijn beschikking
om de investeringsbijdragen te verrekenen
met de door hem verschuldigde belasting.
Met het oog op de liquiditeitspositie van de
investerende ondernemer wordt voor de
achterwaartse verrekening van WIR-premies de mogelijkheid voor een voorlopige
BV lieten vele non-profit-instellingen zich
op een of andere wijze deze rechtsvorm
aanmeten om daardoor investeringspremies te kunnen incasseren (de z.g. ,,profitrouting”). Voor de heffing van belasting
over de winst behoefde men immers niet
bang te zijn vanwege het (vrijwel geheel)
ontbreken van winst. Ook buitenlandse
concerns kwamen in de verleiding om min
of meer kapitaalintensieve, maar niet erg
winstgevende activiteiten in een Nederlandse vennootschap onder te brengen (de
z.g. ,,Holland-routing”). Om dit oneigenlijk gebruik tegen te gaan en tegelijkertijd
de ingewikkelde wetgeving wat te vereenvoudigen werden per 1 januari 1984 op een
aanzienlijk aantal punten wijzigingen in de
WIR aangebracht. De mogelijkheden voor
rechter van een aantal nieuwe wettelijke regels – deed het belang van deze
faciliteiten voor een aantal ondernemers afnemen.
In het licht van bovenstaande overwegingen is de in de inleiding genoemde motie
van de Tweede Kamer waarin wordt aangedrongen op een gefaseerde beperking
van de WIR begrijpelijk. Dit geldt te meer
teruggave tot 80% van de te verrekenen
als men de verhouding tussen de kosten
van de produktiefactoren arbeid en kapitaal in de beschouwing betrekt. Enerzijds
is sprake van een relatief dure produktie-
vennootschapsbelasting – doet zich het
probleem voor dat achterwaartse verrekening van WIR-premies niet of in beperkte
mate mogelijk is, terwijl juist in de aan-
factor arbeid, met name doordat op deze
loopperiode vaak verliezen worden geleden. Om aan deze problemen tegemoet te
komen is de voorwaartse verrekeningsperiode voor niet verrekende investeringsbijdragen uit de eerste zes jaren na de stich-
voor diegenen die in het geheel niet als
die hoofdzakelijk waren bestemd voor cul-
nemen). Anderzijds is sprake van een produktiefactor kapitaal waarvan de kosten
door een veelheid van investeringsfaciliteiten worden verminderd. Het zal duidelijk
zijn dat de huidige situatie eerder een stimulans dan een belemmering inhoudt voor
de vervanging van arbeid door kapitaal.
Hiermee wil niet gezegd zijn dat een integrale afschaffing van de WIR de enig juiste
weg is. Het is.echter wel wenselijk dat de
prijsverhouding tussen deze beide produktiefactoren onderwerp vormt van nadere
bezinning en dat in dat kader zowel de financiering van de sociale zekerheid als het
bestaande instrumentarium voor stimulering van investeringen een kritische doorlichting behoeven.
De tweede in de inleiding genoemde motie van de Tweede Kamer – waarin werd
aangedrongen op de afschaffing van de negatieve aanslag in de WIR – heeft inmiddels geleid tot de indiening van een wetsvoorstel. In het onderstaande zal eerst een
korte schets worden gegeven van de inhoud
van het wetsvoorstel; daarna zal nader
worden ingegaan op de motivering en economische gevolgen van de nieuwe regeling.
de al dan niet recreatieve sportbeoefening,
evenals alle investeringen in gebouwen die
hoofdzakelijk waren bestemd om aan derden ter beschikking te worden gesteld, van
WIR-premie werden uitgesloten. Bij deze
operatie werd tevens de basispremie voor
alle categorieen investeringen op 12,5%
vastgesteld; de bestaande deiferentiering in
de basisbijdragen verdween derhalve.
Uit het voorgaande kan worden gecon-
cludeerd dat de WIR enerzijds geen effectief instrument is gebleken om de investeringen te sturen en in verband daarmee inmiddels een aanmerkelijk globaler karakter heeft gekregen, maar anderzijds (afge-
zien van het gesignaleerde oneigenlijk gebruik op dit punt) wel een effectief instrument is (geweest) om ook investeringspre-
mies toe te kennen aan niet (voldoende)
winst makende bedrijven.
De komende wijzigingen van de WIR
De invloed van het bestaan van investe-
nemingen — met name in de sfeer van de
produktiefactor
omvangrijke sociale
lasten drukken (die tevens lasten bevatten
profit-routing verdwenen voor een groot
deel doordat investeringen in gebouwen
turele of sociale activiteiten dan wel voor
WIR-premie geopend. Bij startende onder-
werknemer aan het produktieproces deel-
ringsbijdragen op het investeringsvolume
van bedrijven wordt over het algemeen gering geacht 4). Bij het bepalen van deze invloed is van belang dat:
1. het effect van investeringsbijdragen op
de winstontwikkeling van een bedrijf
komstig de wens van de Tweede Kamer –
maar op tien jaar gesteld.
De samenloop van verrekening van investeringsbijdragen en achterwaartse verliescompensatie kan aanleiding geven tot
problemen. Dit kan worden gei’llustreerd
met het volgende voorbeeld:
– jaar 1: winst
f. 100.000
verschuldigde belasting (stel: 50%)
f. 50.000
aanspraak op investeringsbijdragen
f. 30.000
– jaar 2: verlies
f. 100.000
aanspraak op investeringsbijdragen
f.
10.000
De ondernemer ontvangt over jaar 1 een
aanslag ten bedrage van f. 20.000
(f. 50.000 -/- f. 30.000). Door terugwenteling van het verlies van jaar 2 naar jaar 1
wordt de winst van jaar 1 echter nader
vastgesteld op nihil. Wanneer nu alle over
jaar 1 verschuldigde belasting ad f. 50.000
ten gevolge van de achterwaartse verliescompensatie zou worden gerestitueerd,
zou in feite over jaar 1 een negatieve aanslag ad f. 30.000 in verband met te verreke-
De inhoud van het wetsvoorstel tot afschaffing van de negatieve aanslag
veelal van slechts gering belang is. De
ting van de onderneming niet op acht,
ESB 4-12-1985
Het wetsvoorstel houdt –
overeen-
3) W.A.F.G. Vermeend, Fiscaleinvesteringsfaciliteiten, 1983, biz. 254-259.
4) Idem, noot 4, biz. 245-247.
1241
nen investeringsbijdragen zijn opgelegd.
Tabel. Winst a) van bedrijven (exclusief woningbezit en banken)
Het wetsvoorstel lost deze problemen op
door een regeling waarbij over jaar 1
1978
slechts het feitelijk betaalde bedrag ad
f. 20.000 wordt gerestitueerd, terwijl in het
verliesjaar (jaar 2) bij fictie een additioneel
bedrag aan te verrekenen investeringsbijdragen ad f. 30.000 aanwezig wordt geacht
dat kan worden verrekend met belasting
die over de komende acht of tien jaren (de
jaren 3 t/m 10, resp. 12) verschuldigd
wordt.
Uit het voorgaande blijkt dat de verrekening van verliezen kennelijk voorrang
heeft boven de verrekening van investeringsbijdragen. Het feit dat bij de achterwaartse verrekening van verliezen al verre-
kende investeringsbijdragen soms opnieuw
als onverrekend
kunnen
worden be-
schouwd, is niet altijd even wenselijk. Dit
is met name het geval bij de verrekening
van onbeperkt verrekenbare aanloopverliezen met winsten van een of meer voorafgaande jaren; de onbeperkt verrekenbare
aanloopverliezen worden op deze manier
immers getransformeerd in beperkt verrekenbare investeringsbijdragen. De oplossing voor dit probleem zou kunnen worden
gevonden door investeringsbijdragen over
Winst (in mrd. gld.)
Idem (in procenten van het netto nationaal inkomen)
1979
1980
1981
1982
1983
1984
1985
8,6
5
-0,5
-1,4
1,2
2,3
12,3
16,7
3,2
1,7
-0,2
-0,4
0,4
0,7
3,5
4,5
Bron: CPB.
a) Onder ,,winst” wordt hier verstaan de restpost van het overig inkomen na aftrek van overig inkomen aan de overheid (aardgasbaten), pensioenbijdragen, overdrachten aan het buitenland, betaalde bankrente, toegerekend loon
zclfstandigen en vcnnootschapsbelasting. In deze cijferopstelling zijn geen kapitaaloverdrachten van overhcidswege
begrepen.
zoals een investeringsaftrek, de omvang van andere faciliteiten in de inkomstenbelasting die zijn gekoppeld
aan het onzuiver inkomen;
– bij een WIR zonder negatieve aanslag
is — in tegenstelling tot bij een investeringsaftrek – naast het stelsel van verliescompensatie een stelsel van verrekening van onverrekend gebleven investeringsbijdragen noodzakelijk, hetgeen
de nodige complicaties met zich meebrengt.
De indieners van het wetsontwerp ach-
ten de afschaffing van de negatieve aanslag
de eerste zes jaren na de stichting van de
verantwoord omdat de rendementspositie
van bedrijven sinds de invoering van de
onderneming (evenals de verliezen uit die
WIR aanmerkelijk is verbeterd 6). Zij be-
jaren) onbeperkt voorwaarts verrekenbaar
schouwen de verrekening van investeringsbijdragen via een negatieve aanslag als een
te maken.
De afschaffing van de negatieve aanslag
maatregel die is toegesneden op een situatie
is uiteraard een effectieve manier om de
waarin grote delen van het bedrijfsleven
profit-routing te bestrijden. Om deze re-
met uitzonderlijk slechte financiele resul-
den wordt voorgesteld om de per 1 januari
1984 ingevoerde uitsluiting van investeringen in gebouwen die hoofdzakelijk zijn
bestemd voor sociale of culturele activitei-
taten worden geconfronteerd. Nu de be-
terugkeren en ook de vooruitzichten
gunstig zijn, acht men het voor de hand te
ten of voor de al dan niet recreatieve sport-
liggen om de negatieve aanslag te herover-
beoefening te laten vervallen.
wegen. Het rendementsherstel wordt in de
Memorie van Toelichting gei’llustreerd met
Hiervoor werden enkele hoofdlijnen
aangegeven van het wetsvoorstel tot afschaffing van de negatieve aanslag in ver-
band met de toekenning van investeringsbijdragen. Het voorstel bevat naast
deze hoofdregels nog een aantal regels
voor de oplossing van fiscaal-technische
problemen die hier verder buiten beschouwing zullen worden gelaten (b.v. regels
voor de bestrijding van de handel in vennootschappen met te verrekenen investeringsbijdragen, aanpassing van de voor-
waarden voor geruisloze bedrijfsfusie en
fiscale eenheid en regels van overgangs-
recht). Het was aanvankelijk de bedoeling
drijfswinsten tot een aanvaardbaar niveau
het volgende overzicht (zie label) 7):
Bovenstaande cijfers geven de ontwik-
keling van de commerciele winst van bedrijven weer. Het fiscale resultaat van bedrijven is echter bepalend voor de mogelijkheden tot verrekening van WIR-premie
en is daarom bij de beoordeling van het
wetsvoorstel van veel meer belang. Het ligt
voor de hand dat de ontwikkeling van de
fiscale resultaten van bedrijven minder
gunstig is dan de hierboven geschetste ontwikkeling van de commerciele winsten. In
de eerste plaats zijn door vele bedrijven in
om de nieuwe regeling per 1 januari 1986 in
de afgelopen jaren grote fiscale verliezen
te voeren; naar het zich laat aanzien zal de
parlementaire behandeling voor die datum
worden verrekend met gemaakte of te ma-
geleden die nog geheel of ten dele moeten
echter niet zijn afgerond.
ken winsten. In de tweede plaats oefent een
aantal fiscale faciliteiten, met name de
Motivering en economische gevolgen van
het wetsvoorstel
voorraad- en vermogensaftrek, een niet
onbelangrijke negatieve invloed op de omvang van het fiscale resultaat uit. In de der-
Een van de belangrijkste motieven voor
de plaats behoort een aantal bestanddelen
de invoering van de WIR in 1978 was het
van de commerciele winst door de werking
van vrijstellingen niet tot het fiscale resultaat. Dat de ontwikkeling van de fiscale
winsten aanzienlijk minder positief is ge-
feit dat op die wijze ook verlieslijdende en
onvoldoende winstgevende bedrijven zou-
den kunnen profiteren van de investeringsfaciliteiten. Door de afschaffing van de negatieve aanslag gaat dit voordeel van de
WIR voor een belangrijk deel verloren. In
feite werkt een aldus afgeslankte WIR nauwelijks anders uit dan een investeringsaftrek 5); de enige verschillen zijn:
– de WIR is niet, zoals een investeringsaftrek, afhankelijk van het belastingtarief (met name van belang in de inkomstenbelasting) en bei’nvloedt niet,
1242
weest dan de ontwikkeling van de commerciele winsten blijkt uit het feit dat de toename van de grondslag voor de vennoot-
schapsbelasting sinds 1981 slechts beperkt
is gebleven tot 5 a 10% per jaar 8).
In de Memorie van Toelichting wordt
voorts geconstateerd dat de verbetering
van de financiele positie van bedrijven ook
tot uitdrukking komt in de verruiming van
de liquiditeitspositie en oplopende be-
drijfsbesparingen 9). Indien dit echter het
gevolg is van het achterwege blijven van investeringsactiviteiten – hetgeen ten dele
het geval lijktte zijn – rijstdevraag of deze ontwikkeling wel positief kan worden
genoemd.
Als tweede motief voor afschaffing van
de negatieve aanslag noemen de indieners
van het wetsvoorstel dat hierdoor het na 1
januari 1984 resterende oneigenlijke gebruik van de WIR effectief wordt bestreden. Zoals in het voorgaande bleek, is per 1
januari 1984 de profit-routing grotendeels
onmogelijk gemaakt. De vraag rijst in dit
verband of het na 1 januari 1984 resterende
oneigenlijk gebruik dan zo omvangrijk is
dat de afschaffing van de negatieve aanslag hiervoor noodzakelijk is. Dit geldt te
meer nu ook ondernemers die geen oneigenlijk gebruik maken van de WIR door
de afschaffing van de negatieve aanslag
worden getroffen.
De ondernemers die nadeel kunnen ondervinden van de voorgestelde maatrege-
len kunnen in twee groepen worden verdeeld. De eerste groep omvat ondernemers
die tijdelijk van investeringsbijdragen blij-
ven verstoken omdat zij in het jaar van investeren of de drie daaraan voorafgaande
jaren te weinig winst hebben behaald. Deze
ondernemers ondervinden alleen nadeel bij
de financiering van de investeringen, maar
kunnen in de toekomst hun aanspraak op
investeringsbijdragen verrekenen met de
belasting over dan gemaakte winsten. Niettemin werd in het voorgaande gesteld dat
de WIR juist in het kader van de financiering van investeringen soms een niet onbelangrijke rol speelt. Dit is met name bij
startende ondernemers het geval. Het valt
daarom te verwachten dat een aantal investeringen achterwege zal blijven of in be-
perkter omvang zal worden gerealiseerd
omdat ten gevolge van het ontbreken van
de mogelijkheid voor een negatieve aanslag de financiering niet ,,rondkomt”. In
de Memorie van Toelichting wordt het ge-
deelte van de WIR-aanspraken dat via
voorwaartse verrekening moet worden
geeffectueerd op ca. 15% van de huidige
WIR-aanspraken getaxeerd (dit komt neer
op een WIR-bedrag van ca. f. 750 mln. en
– uitgaande van een gemiddeld premiepercentage van 14 – op een investerings-
5) Zie ook L.G.M. Stevens, Belastingplan
1986, ESB, 2 oktober 1985, biz. 995.
6) Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel tot afschaffing van de negatieve aanslag wegens investeringsbijdragen, biz. 1 en 2 en
par. 3 (getypte versie).
7) Idem, biz. 8.
8) Idem, biz. 13.
9) Idem, biz. 8 en 9.
bedrag van ca. f. 5,35 mrd. 10)). Het zal
duidelijk zijn dat bij deze categorie ondernemers geen sprake is van oneigenlijk gebruik van de WIR; zij maken immers – zij
van de aardgasbaten die vanaf 1987 wordt
verwacht. In zoverre deze besparing wordt
bereikt door de bestrijding van oneigenlijk
gebruik zal niemand daar moeite mee heb-
het wat later – voldoende winst om als on-
ben. Voor zover de besparing echter wordt
dernemer te kunnen worden gekwalificeerd.
De tweede groep omvat de ondernemers
die definitief van investeringsbijdragen
bereikt ten koste van zwakke bedrijven (de
derde hiervoor genoemde categorie), rijst
blijven verstoken omdat zij structured on-
wenteld.
voldoende winst maken voor de verreke-
f. 5,75 mrd. wordt geraamd. Met andere
woorden, door de afschaffing van de nega-
Tot slot zij erop gewezen dat de afschaffing van de negatieve aanslag voor bepaalde groepen ondernemingen strijdig kan
zijn met de strekking van het beleid dat uit
anderen hoofde ten aanzien van die groepen wordt gevoerd. In dit verband kan
worden gedacht aan de volgende sectoren:
– midden- en kleinbedrijf: deze sector
wordt meer dan evenredig getroffen
door de voorgestelde maatregelen. In
de fiscale wetgeving en ook op andere
beleidsterreinen zijn echter tal van
maatregelen getroffen om de financiele
positie van deze categorie bedrijven te
verbeteren;
– innoverende bedrijven: allerwege
wordt het belang van deze groep bedrijven voor de nationale economic erkend en via de nodige stimuleringsmaatregelen tot uitdrukking gebracht.
De hier besproken voorstellen zullen
echter ook deze groep bedrijven meer
dan evenredig kunnen treffen daar innoverende bedrijven immers in de aanloopperiode vaak geen of slechts betrekkelijk lage winsten maken, maar
anderzijds wel belangrijke investeringen in deze periode moeten verrichten;
– startende ondernemers: ook deze groep
ondernemers wordt meer dan evenredig getroffen door de afschaffing van
de negatieve aanslag, terwijl in de fiscale wetgeving en elders juist vele maatregelen zijn getroffen ten behoeve van deze ondernemers.
In dit verband zij overigens gewezen op
het feit dat in de Memorie van Toelichting
is aangekondigd dat – mede gezien de effect en van de afschaffing van de negatieve
aanslag – metingangvan 1987 f. lOOmln.
zal worden bestemd voor de oplossing van
knelpunten in de landbouw, bij landbouwcooperaties, in het midden- en kleinbedrijf
en bij zelfstandigen 13). Van dit bedrag zal
f. 25 mln. worden besteed aan de uitbreiding van de ondernemingsvrijstelling in de
vermogensbelasting; de overige maatregelen zullen worden bekend gemaakt in de
binnenkort uit te brengen Zelfstandigennotitie.
tieve aanslag wordt een besparing bereikt
ning van de toegekende investeringsbijdragen. De Memorie van Toelichting onderscheidt in dit verband de volgende groepen
ondernemingen:
– ondernemingen (met name onderdeel
uitmakend van internationaal opere-
rende concerns) die door
constructies (b.v.
fiscale
financieringscon-
structies) of onjuiste verrekenprijzen
verliesgevend zijn;
– non-profitinstellingen die zich als on-
dernemer presenteren. Sinds 1 januari
1984 is deze categorie belangrijk in om-
vang afgenomen. Niettemin blijven er
nog mogelijkheden voor oneigenlijk
gebruik over (b.v. bij lagere overheden
die een deel van hun taak via een belastingplichtig lichaam uitvoeren);
– ondernemingen die gedurende een periode van 12 jaar onvoldoende belasting
betalen om hun investeringsbijdragen
te verrekenen;
– ondernemingen die worden gestaakt
terwijl nog te verrekenen investeringsbijdragen aanwezig zijn 10).
In beide eerste gevallen kan over het algemeen van oneigenlijk gebruik van de negatieve aanslag worden gesproken. Dit is
niet het geval bij de laatste twee categorieen ondernemers. De indieners van het
wetsvoorstel zien geen mogeiijkheid om de
geraamde besparing ad f. 1,4 mrd. per jaar
over deze vier groepen ondernemers te verdelen. Toch is dit een essentieel gegeven
voor de beoordeling van het voorstel. Indien namelijk een belangrijk deel van deze
besparing wordt gerealiseerd bij de derde
categorie ondernemers zal de beoordeling
(aanzienlijk) minder positief uitvallen dan
wanneer de besparing voor verreweg het
grootste deel wordt gerealiseerd door het
uitsluiten van oneigenlijk gebruik. De wenselijkheid van meer inzicht in de verdeling
van de besparing over de verschillende ca-
tegorieen ondernemers geldt te meer indien
men bedenkt dat het totaal van de over
1985 uit te keren investeringsbijdragen op
de vraag of de budgettaire pijn niet te eenzijdig op deze kwetsbare groep wordt afge-
aandeoplossing van de budgettaire problematiek. De indieners van het wetsvoorstel
achten deze maatregel verantwoord omdat
de rendementen van het bedrijfsleven sinds
de invoering van de WIR aanmerkelijk zijn
verbeterd en omdat de vooruitzichten op
dit terrein tevens positief zijn.
Geconstateerd werd dat de gevolgen van
het voorstel zeer ingrijpend zijn. Bij liefst
40% van de jaarlijkse investeringen die
momenteel voor WIR-premie in aanmerking komen kan hetzij pas in de toekomst
via verrekening met de verschuldigde belasting over de investeringsbijdragen worden beschikt (dit betreft 15°7o van de jaarlijkse investeringen), hetzij in het geheel
niet meer over WIR-premie worden beschikt (dit betreft ca. 25°7o van de jaarlijkse
investeringen). Gezien het ingrijpende karakter van het voorstel werd de cijfermatige onderbouwing van met name de gevolgen van het voorstel voor de diverse groe-
pen getroffen ondernemers onvoldoende
geoordeeld om een verantwoord oordeel te
kunnen vormen over de wenselijkheid van
de voorgestelde maatregelen.
Eveneens van cruciaal belang is uiter-
aard de vraag in welke mate investeringen
achterwege zullen worden gelaten ten gevolge van de afschaffing van de negatieve
aanslag. Het werd in het voorgaande aan-
nemelijk geacht dat problemen rond de financierbaarheid van investeringen in dit
verband een grotere rol zullen spelen dan
de afname van de rentabiliteit van de geplande investeringen ten gevolge van het
vervallen van de negatieve aanslag. Ten gevolge van de grote onzekerheden die op dit
terrein bestaan is het echter zeer de vraag
of enige kwantificering van de verwachte
afname van het investeringsniveau ten gevolge van de ingediende voorstellen voldoende betrouwbare uitkomsten kan opleveren om bij de oordeelsvorming te worden betrokken.
Wanneer men na afweging van alle relevante factoren tot de conclusie komt dat
afschaffing van de negatieve aanslag aanbeveling verdient, rijst vervolgens de vraag
of aan de herinvoering van een investe-
ringsaftrek niet de voorkeur moet worden
gegeven. Een investeringsaftrek onderscheidt zich immers – zoals hiervoor werd
aangegeven – nauwelijks van een WIR
zonder negatieve aanslag. Het komt mij
voor dat aan de vereenvoudiging van de
wetgeving die met de herinvoering van een
investeringsaftrek kan worden bereikt
minstens evenveel betekenis kan worden
toegekend als aan de voordelen verbonden
Slot
aan het handhaven van de WIR in afge-
van bijna 25% op de uitgaven voor investeringsbijdragen en zal derhalve ook bijna
een kwart van de tot dusver gepremieerde
In het voorgaande werd geconstateerd
dat de WIR als instrument om investerin-
a. het verdwijnen van de kleinschalig-
investeringen van WIR-premie verstoken
blijven. Indien men uitgaat van een gemid-
gen te sturen heeft gefaald. Voor de toekenning van investeringsfaciliteiten aan
een verhoging van de zelfstandigenaftrek,
b. zonodig de afschaffing van milieu- en
deld premiepercentage van 14 betekent dit
dat jaarlijks investeringen tot een bedrag
van ca. f. 10 mrd. niet meer voor investeringsbijdragen in aanmerking komen. Een
verlieslijdende of onvoldoende winstge-
vende bedrijven bleek de WIR wel geschikt. Dit laatste ging echter gepaard met
omvangrijk oneigenlijk gebruik van de
energietoeslag wordt gecompenseerd door
een hoger percentage investeringsaftrek
voor de desbetreffende investeringen en c.
de investeringsaftrek geen onderdeel van
dergelijk ingrijpend voorstel dient uiter-
WIR-wetgeving, dat ten gevolge van een
de fiscale winst, maar een aftrekpost op
aard van een betere onderbouwing te worden voorzien. Dit wordt eveneens door de
wetswijziging per 1 januari 1984 overigens
in belangrijke mate is ingeperkt.
het onzuiver inkomen vormt.
Raad van State in zijn advies benadrukt.
Als derde motief voor de afschaffing
van de negatieve aanslag wordt in de Memorie van Toelichting de budgettaire problematiek van het rijk genoemd 12). De beoogde besparing moet met name een tegen-
Via het onlangs ingediende wetsvoorstel
tot afschaffing van de negatieve aanslag
bij toekenning van investeringsbijdragen
wicht bieden tegen de aanzienlijke daling
ESB 4-12-1985
kan ook het resterende oneigenlijke gebruik van de WIR-wetgeving effectief worden bestreden; tevens levert de uit dit voorstel voortvloeiende besparing een bijdrage
slankte vorm. Dit is zeker het geval indien
heidstoeslag wordt gecompenseerd door
J. Doornebal
10)
11)
12)
13)
Idem,
Idem,
Idem,
Idem,
biz.
biz.
biz.
biz.
20.
16 e.v.
4.
26.
1243