Ga direct naar de content

Het Europa van de technologic

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 27 1985

Het Europa van de technologic
De exportspecialisatiecoefficiem voor technologisch hoogwaardige produkten is voor de VS in de afgelopen twintig jaar gedaald van 1,27 naar 1,20, voor Japan gestegen van 0,72 naar 1,33
en voor de Europese Gemeenschap gedaald van 1,01 naar 0,87.
Europessimisten zien daarin het bewijs dat de Europese Industrie
op de wereldmarkt voor geavanceerde produkten niet met de VS
en Japan kan concurreren en inmiddels een aanzienlijke achterstand heeft opgelopen. Dat is niet zo best omdat de nieuwe technologieen bepalend zullen zijn voor de ,,wealth of nations” in de
komende vijftig jaar. Anderen, die wat minder pessimistisch
zijn, menen dat het zo’n vaart niet loopt en dat de Europese Industrie via een krachtige inhaalbeweging het verloren terrein kan
terugwinnen. Het ontbreekt Europa immers niet aan kennis, kapitaal of geschoolde arbeid – de belangrijkste produktiefactoreninde ,,high-tech society”. Maar wil Europa in de internationale technologiewedloop niet achterop raken, dan moet het wel
zijn verdeeldheid en protectionisme laten varen en meer slagvaardigheid aan de dag leggen dan tot nu toe is vertoond. Drie zaken
zijn daarbij van bijzonder belang.
De belangrijkste voorwaarde voor het overbruggen van de Europese ,,technology gap” is de totstandkoming van een gemeenschappelijke markt. Uit allerlei onderzoekingen blijkt dat de
aanwezigheid van een thuismarkt van voldoende omvang in veel
gevallen een noodzakelijke voorwaarde is voor succesvolle introductie van ,,high-tech”-produkten op de wereldmarkt. De
research-, ontwikkelings- en aanloopkosten zijn vaak zo hoog
dat zij op een kleine afzetmarkt niet kunnen worden goedgemaakt. De fragmentatie van de Europese markt is een van de belangrijkste oorzaken waarom de Europese industrie in een aantal
,,high-tech”-sectoren de boot heeft gemist. Een onderzoek van
het NE1 in opdracht van de Europese Investeringsbank naar de
concurrentiepositie van de Europese industrie in specifieke
,,high-tech”-produktgroepen toonde aan dat de Europese ,,performance” met name zwak is in sectoren die door een hoge
schaalelasticiteit worden gekenmerkt 1). Ook Nelson en Pelkmans concluderen in hun artikel in dit nummer van ESB dat er
een negatief verband bestaat tussen de fragmentatie van de interne markt en de concurrentiepositie van de Europese industrie.
Naast schaalvoordelen bij de introductie van nieuwe produkten is er nog een tweede reden om de voltooiing van de interne
markt met kracht ter hand te nemen. De fragmentatie van de
markt veroorzaakt hoge kosten als gevolg van fysieke, technische
en fiscale handelsbelemmeringen. Daarbij valt te denken aan
kosten die veroorzaakt worden door grenscontroles, administratieve procedures, uiteenlopende technische voorschriften,
octrooi- en patentproblemen, gebrek aan harmonisatie en standaardisatie, valutaproblemen, verschillen in BTW-tarieven, het
tegen elkaar opbieden met steunverlening, en kosten van nationale protectie. Exacte cijfers over de omvang van deze kosten
zijn niet te geven, maar het gaat om tientallen zo niet honderden
miljarden guldens per jaar die zouden kunnen worden bespaard
als de geintegreerde Europese markt een feit was. Volgens Nelson
en Pelkmans moet men denken aan een orde van grootte van 3 a
5% van het bruto produkt van de Gemeenschap.
Het derde argument voor voltooiing van de interne markt is
dat daardoor de concurrentie binnen de Gemeenschap wordt
aangewakkerd. Dit leidt tot lagere kosten en hogere kwaliteit van
produkten. De gevolgen van toenemende concurrentie zullen
echter ingrijpend zijn. Van de meer dan tien Europese automobielindustrieen zullen er misschien maar drie overblijven, van de
elektronicaconcerns ook maar drie of vier en alle nationale telecommunicatiebedrijven moeten het veld ruimen voor slechts een
paar internationale concerns. Het lijdt geen twijfel dat de
weerstanden tegen een dergelijke sanering buitengewoon groot
zullen zijn. Maar het is de enige manier om internationaal concurrerend te blijven of te worden.
Een tweede voorwaarde om de Europese concurrentiepositie
in ,,high-tech”-produkten te verbeteren is een versterking van de
industriele structuur. In de eerste plaats is meer samenwerking
tussen Europese ondernemingen onderling nodig om tot stan-

ESB 4-12-1985

daardisering, onderlinge afstemming van researchprojecten,
informatie-uitwisseling e.d. te komen. Er gaat nu veel te veel
energie verloren met het langs elkaar heen en tegen elkaar in werken. Daarnaast zijn samenwerkingsovereenkomsten tussen Europese en Amerikaanse of Japanse bedrijven toe te juichen om
een snelle transfer van nieuwe technologieen mogelijk te maken.
Het ,,if you can’t beat them, join them” kan in dit verband
beslist een zinvolle strategic zijn.
Daarnaast moet de industriele structuur worden versterkt door
het creeren van een infrastructuur van kleine toeleveringsbedrijfjes geconcentreerd rond grotere multinational ondernemingen.
Deze kleine, flexibele, sterk concurrerende bedrijfjes vormen een
geweldig innovatiepotentieel in een economic. De aanwezigheid
van een dergelijke industriele infrastructuur is een van de belangrijkste verklarende factoren achter de Japanse successen op het
gebied van de micro-elektronica en andere ,,high-tech”-produktgroepen. Alles wat er toe kan bijdragen om ook in Europa
een klimaat te scheppen waarin zulke bedrijfjes uit de grond
schieten en kunnen gedijen mag niet worden nagelaten.
Een laatste voorwaarde om het,,Europa van de technologic”,
zoals de Europese Commissie het noemt, dichterbij te brengen, is
het bevorderen van het innovatieklimaat en het kritisch doorlichten c.q. afschaffen van alles wat economische vernieuwing in de
weg staat. Daaronder vallen tal van wetten en regelingen die
slechts dienen om gevestigde belangen te beschermen en die de
economische dynamiek blokkeren. Het gaat daarbij om zaken
als het beeindigen van de steunverlening aan onrendabele bedrijven (tientallen miljarden per jaar in de EG), het hervormen van
het Europese landbouwbeleid, dat nog altijd meer dan tweederde
van de Europese begrotingsmiddelen opslorpt, het vergroten van
de mobiliteit op de arbeidsmarkt, het doorbreken van verstarringen in het wetenschappelijke onderwijs en onderzoek, het slechten van barrieres op de kapitaalmarkt en het scheppen van een
klimaat dat het ontstaan van nieuwe bedrijven bevordert. Er is
op al deze terreinen voor de Europese en nationale overheden
nog een massa werk te doen.
Ontegenzeggelijk is er de laatste tijd op Europees niveau veel
gaande om de hier genoemde punten aan te pakken. Het Witboek
van de Europese Commissie over de voltooiing van de interne
markt bevat een actieprogramma van 300 punten dat er op gericht is om voor 31 december 1992 de ongedeelde interne markt te
realiseren. Er is een hele reeks programma’s gelanceerd (EUREKA, ESPRIT, FAST, BRITE) om de samenwerking tussen Europese bedrijven op technologisch gebied te bevorderen. Het
Groenboek van commissaris Andriessen bevat belangrijke aanzetten om het Europese landbouwbeleid te hervormen. En in vrijwel alle lidstaten geniet industriele vernieuwing de hoogste prioriteit in het sociaal-economische beleid. De meeste plannen verkeren echter nog in het stadium van goede voornemens. Het
komt er nu op aan deze in daden om te zetten.
De Europese Gemeenschap bevindt zich in een kritieke fase
van haar geschiedenis. De positieve effecten van de totstandkoming van de douane-unie in 1968 zijn uitgewerkt en er zijn negatieve effecten van een verdeeld en verstard ,,non-Europa” voor
in de plaats gekomen. De kosten hiervan zijn in de afgelopen jaren iedereen duidelijk geworden. De tijd is rijp voor een nieuwe
doorbraak. Het is te hopen dat onder het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Raad per 1 januari a.s. belangrijke stappen naar het ,,Europa van de technologic” worden gezet.
L. van der Geest

1) J.H.P. Paelinck, Kansen voor de Europese economie, ESB, 28
maart 1984.

1213

Auteur