Ga direct naar de content

Enkele empirische argumenten

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: november 27 1985

Naar een voltooide interne markt
Enkele empirische argumenten
DRS. J.W. NELSON* – PROF. DR. J. PELKMANS**

De mate waarin beleidsintegratie ten aanzien van de interne markt voor industriele produkten in de
Europese Gemeenschap zal plaatsvinden, is mede bepalend voor de omvang van de economische
groei in de Gemeenschap. Alleen bij een voortgaand integratieproces zullen de stimulansen voor het
bedrijfsleven voldoende zijn om de benodigde investeringen te doen. Voltooiing van de
beleidsintegratie met betrekking tot de interne markt stelt hoge eisen aan de regeringen van de
lidstaten en de betrokken ministeries. Het valt te vrezen dat aan die eisen niet altijd in voldoende mate
zal worden voldaan. De economische argumenten, zoals uiteengezet in dit artikel, zijn echter
voldoende dwingend om, in politick opzicht, belangrijke stappen voorwaarts te zetten in de richting
van de Europese integratie.

Inleiding
De interne markt voor industriele produkten vormt de economische kern van de Europese integratie. De beleidsintegratie die
de voorwaarden schept voor het integreren van de nationale produktmarkten is echter tot op heden onvoltooid gebleven. Werd
de basis voor een industriele douane-unie al in 1968 gelegd, achttien maanden voor het in het Verdrag van Rome bedoelde
tijdstip, de voltooiing van die unie moet nog steeds plaatsvinden.
Allerlei vormen van grensinterventies, nationale normen en
technische voorschriften, nationale steunverlening en discriminatoir overheidsaankoopbeleid fragmenteren de interne markt
in bepaalde sectoren of produktmarkten.
Ondanks de nadruk in dit artikel op het onvoltooide karakter
van de interne markt, wordt de bereikte integratie door ons als
een belangwekkende en bijzondere prestatie beschouwd. Het op
een lijn brengen van zo veel verschillende zaken tussen de divers
gestructureerde en georienteerde gemengde economieen van de
landen die nu tot de Gemeenschap behoren, is uniek te noemen.
De eruit voortvloeiende beperkingen van de sturingsmogelijkheden van de nationale lidstaten zijn hiervan de tegenhanger. De
marges voor nationale beleidsvoering zijn ten gevolge van de bereikte integratie gering te noemen.
In 1983 is de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) gestart met een onderzoek naar de beleidsproblematiek van de onvoltooide integratie. Hiertoe werden onder meer
onderzoeksopdrachten gegeven aan het Landbouw-Economisch
Instituut (LEI) voor de interne markt van landbouwgoederen en
het European Institute of Public Administration voor de interne
markt van industriele produkten. Beide onderzoeken zullen binnenkort worden gepubliceerd in de serie ,,Voorstudies en achtergronden” van de WRR naast een eigen rapport van de Raad 1).
Ook op Gemeenschapsniveau staan de beide interne markten in
het brandpunt van de belangstelling. Zo is wat betreft de industriele markt, in vervolg op het Narjes-initiatief, een Witboek
verschenen onder auspicien van het Commissielid Lord Cockfield 2). Hierin wordt een gedetailleerd programma gegeven met
het doel de interne markt stapsgewijs te voltooien met 1992 als
einddatum. De problematiek van de landbouwmarkt wordt beschreven in een onlangs door de Europese Commissie uitgebracht Groenboek 3). In dit consultatieve document worden mo1216

gelijke fundamentele oplossingen gegeven voor de overschotproblematiek.
Naast lidstaten en de Commissie heeft ook het bedrijfsleven
grote interesse in een echte gemeenschappelijke markt. Zo zijn
initiatieven te noemen van Philips 4), van de Gyllenhammargroep 5) maar ook van Nederlandse organisaties als VNO en
NCW 6).
Dit artikel is toegespitst op de interne markt voor industriele
produkten en in het bijzonder op de economische argumentatie
van voltooiing. In de discussie over de interne markt wordt de
noodzaak van voltooiing zelden of nooit in twijfel getrokken.
Een aanduiding van de baten hiervan, of omgekeerd de kosten
van niet-voltooiing, wordt hierbij echter nauwelijks gegeven.
Het onderstaande poogt het beeld van deze baten enigszins expliciet te maken. Voor de duidelijkheid dient hierbij te worden opgemerkt dat zelfs de onvoltooide integratie van de produktmarkten een aantal gunstige economische effecten heeft teweeggebracht die te zamen een aanzienlijke bijdrage hebben geleverd
tot de economische groei in de eerste vijftien jaar van de Europe-

* Tot voor kort Wetenschappelijke medewerker bij de WRR, momenteel
werkzaam bij de SER.
** Hoogleraar economic aan het European Institute of Public Administration te Maastricht.
1) J. Pelkmans, De interne EG markt van industriele produkten, WRRserie ,,Voorstudies en Achtergronden”, ‘s-Gravenhage, 1985; G.
Meester en D. Strijker, Het Europese landbouwbeleid voorbij de
scheidslijn van zelfvoorziening; WRR-serie ,,Voorstudies en Achtergronden”, ‘s-Gravenhage, 1985 en Wetenschappelijke Raad van het Regeringsbeleid, De onvoltooide integratie (werktitel), nr. 27, nog te
verschijnen.
2) Commissie van de Europese Gemeenschappen, Completing the internal market, White Paper from the Commission to the European Council,
Milan, 28-29 June 1985, COM (85) 310 final, Brussel, 14juni 1985.
3) Commissie van de Europese Gemeenschappen, Perspectives for the
Common Agricultural Policy, COM (85)333 final, Brussel, 15 juli 1985
4) W. Dekker, Europe – 1990, Eindhoven/Brussel, 1985.
5) NRC, supplement Mens en Bedrijf, Een kleiner maar grootser Europa, 21 augustus 1985.
6) VNO, NCW en Centraal Orgaan, Investeren in de toekomsl in Europa, ‘s-Gravenhage, mei 1984.

se Gemeenschap. In dit korte bestek zullen deze niet opnieuw

worden opgeteld, dan geldt als raming voor 1981 zo’n f. 80 mrd.

worden besproken. Deze voordelen dreigen enigszins te worden

budgettaire steun aan de Europese Industrie. De fragmentatie

aangetast door erosie van de verworven beleidsintegratie op het
terrein van de interne markt en hebben bovendien onvoldoende
betrekking op nieuwere produkten of industrieen. Kan dit eerste
punt nog binnen de bestaande communautaire competenties
worden betreden, het tweede punt vereist politick ondernemerschap in de moeizame beslissingsprocessen van de Gemeenschap.
Deze bijdrage concentreert zich op de gunstige economische
effecten die momenteel mogelijk zijn, zonder aantasting van de

van de interne markt wegens steunverlening is veel groter dan velen tot voor kort hebben ingezien, of hebben willen inzien.
Beeindiging van de sectorale steun (zowel direct als fiscaal),
strikte limitering van de z.g. ,.algemene” steun en echte coordidaarmee tientallen miljarden guldens budgetair besparen alsmede, door een beter gebruik van de Euromarkt, de efficientie van
de gezonde bedrijven in de relevante sector sterk bevorderen.
Een derde besparing is mogelijk door een voorkeursbehande-

reeds verworven baten. Een onderscheid wordt gemaakt tussen

ling van overheidsbedrijven slechts bij uitzondering (ex. art. 90

natie van de regionale steun zou deze fragmentatie opheffen en

directe en indirecte voordelen van voltooiing. De benadering is

EEC) toe te staan. Een schatting van het profijt is hier niet te

– hoe moeilijk ook – empirisch en spitst zich – vooral bij de

geven.

indirecte voordelen – toe op ,,high technology” (high-tech)sectoren in de Industrie.

Alles bijeen belopen de ruw geschatte directe besparingen bij
de voltooiing van de interne markt waarschijnlijk zo’n 3% a 5%
van het bruto produkt van de Gemeenschap, hetgeen bepaald
aanzienlijk mag worden genoemd. Hoe ruw zo’n schatting is

Directe voordelen van voltooiing

blijkt o.a. uit de nauwelijks kwantificeerbare, maar waarschijn-

Onder directe voordelen worden de besparingen verstaan die
samenhangen met het opheffen van grensinterventies en andere
formele toegangsbarrieres en het vermijden of afschaffen van
binnenlandse overheidsinterventies die met elkaar of met de Gemeenschapsverplichtingen onverenigbaar zijn. Er bestaat een

ruim scala van grensinterventies en andere formele toegangsbarrieres tot markten in andere lidstaten: van administratieve
(waaronder fiscale) belemmeringen aan de grens tot obstakels
wegens gebrek aan harmonisatie, coordinate of liberalisatie, zoals uiteenlopende technische voorschriften, de wisselkoerscontroles die nog steeds worden gehouden en het niet geliberaliseerde internationale vervoer 7). Tot de (niet verenigbare) binnenlandse overheidsinterventies behoren discriminatie in het over-

lijke, verbetering van het financieringsklimaat voor ondernemingen die exportgerichte investeringen plegen, met name door

de grotere zekerheid van markttoegang en de verkregen Europese uniformiteit of verenigbaarheid van onderdelen en halffabrikaten. Eenvoudig gesteld komt het erop neer dat de risicovermindering die een voltooide interne markt impliceert een groter

risico in de ondernemingsstrategie financierbaar maakt.
Indirecte voordelen van voltooiing

De voltooiing van de interne markt leidt tot nog interessantere
indirecte voordelen. Deze doen zich grotendeels op de middellange en de lange termijn gelden en zullen de industriele ontwik-

heidsaankoopbeleid, de steunverlening aan bedrijven en de veel
voorkomende automatische verliesdekking of compenserende
overheidsparticipatie bij staat- of overheidsondernemingen.

een zich voltooiend integratieproces. De gedachte is dat indien

De besparingen vanwege op te heffen grensinterventies zijn

currentiepositie van de Europese industrie (verder) zal afnemen.

keling in gunstige zin beinvloeden. Hier ligt het grote belang van

de marktfragmentatie in de Gemeenschap blijft bestaan de con-

moeilijk te bepalen. Een aanduiding werd in 1983 gegeven door

Dit zal niet alleen gelden op derde markten, maar ook op de

de Commissie; zij schatte de maatschappelijke kosten hiervan
binnen de Gemeenschap op ca. 12 miljard ECU per jaar (f. 30
mrd.) 8). De potentiele besparingen zijn echter groter door het
niet in de beschouwing betrekken van o.a. technische

eigen markt. De fragmentatie immers zal niet alleen de bestaan-

harmonisatie.

groot belang voor de ontwikkeling van de high-tech-sectoren

De korte-termijnkosten van binnenlandse interventies welke

de aanpassing aan communautaire concurrentie beogen te voorkomen of vertragen zijn vermoedelijk nog veel omvangrijker
dan de kosten verbonden met grensinterventies. Ten eerste zijn

er de ,,onzichtbare” kosten van discriminatoir overheidsaankoopbeleid. In het rapport aan het Europese Parlement gaan Albert en Ball uit van een potentiele besparing van f. 100 mrd. per
jaar, zijnde een prijsbevoordeling van nationale producenten
van 10% van de totale overheidsmarkt in 1982 9). Ter vergelijking: in 1982 was dit tweemaal zoveel als de gehele EG-begroting! De vraag kan overigens worden gesteld of het gehele bedrag
van f. 100 mrd. als verspilling kan worden aangemerkt. In de
huidige industriepolitieke verhoudingen speelt overheidsaankoopbeleid een belangrijke rol in een aantal geavanceerde industrieen. Dit geldt zeker voor de VS en Japan. Daarom is het
realistisch, en onder bepaalde voorwaarden zelfs aan te bevelen
dat de feitelijke liberalisering van het overheidsaankoopbeleid in
de lidstaten van de EG gepaard gaat met een Europees (doch niet
noodzakelijk centraal of communautair) overheidsaankoopbeleid voor geavanceerde produkten, prototypes, kapitaalgoederen voor energiecentrales en militair materieel. De politieke,
technische en psychologische belemmeringen voor zo’n beleid
kunnen nauwelijks worden onderschat. Hoe dit ook zij, een beperkt deel van de geschatte f. 100 mrd. zou dan benodigd zijn
voor Europees aankoopbeleid. Het is niet mogelijk in te schatten
of dit uiteindelijk als noodzakelijke ,,investeringen” in het concurrentievermogen van de Europese Industrie dan wel als onnodige kosten dient te worden opgevat; idealiter, stellig het eerste.
Ten tweede zijn besparingen mogelijk op de maatschappelijke
kosten van steunverlening. Financiele steunverlening aan ondernemingen is na de eerste oliecrisis geweldig toegenomen. Indien
sectorele steun, regionale steun, exportsteun en algemene steun
ESB 4-12-1985

de rigiditeiten ten aanzien van toetreding tot en uittreding uit
produktmarkten in stand houden, maar ook schaaleffecten en
vooral leereffecten onmogelijk maken. Beide effecten zijn van
van de industrie. Indien beide effecten niet gerealiseerd kunnen
worden doordat de beleidsintegratie op dit terrein in de Gemeen-

schap geen voortgang zal kunnen vinden, dan moet worden gevreesd dat de high-tech-sectoren zich in de Gemeenschap onvoldoende kunnen ontwikkelen. Daarmee worden de groeitrekkers
geremd, blijven produktiefactoren onnodig lang en in te grote
mate gevangen in stagnerende of zelfs beschermde industriele
activiteiten, wordt de voor groei noodzakelijke aanpassing
gestremd en zal uiteindelijk de werkgelegenheid, alsmede de
kwaliteit ervan gevaar lopen.
Hierin ligt een uiterst belangrijk argument besloten om tot
voltooiing van de Euromarkt over te gaan: de radicale vrijmaking van de interne markt kan als een belangrijke determinant
worden beschouwd voor het herstel van de wereldwijde concurrentiepositie van de Europese industrie. In het volgende zal getracht worden aannemelijk te maken dat er een positief verband
is tussen de voltooiing van de relevante beleidsintegratie, de verbetering van het concurrentievermogen van de Europese industrie en de economische groei. De analyse van dit verband zal
7) Zie J. Pelkmans, op.cit., en WRR, op.cit., voor een uitgebreide beschrijving van de onvoltooidheden.

8) Commissie van de Europese Gemeenschappen, Verslag Commissie
aan Raad, Beoordeling van defunctionering van de interne markt, COM
(83) 80, Brussel, 28 februari 1983.
9) M. Albert en J. Ball, Towards European economic recovery in the
1980’s, Report to the European Parliament, 7 juli 1983.
10) Commissie van de Europese Gemeenschappen, The competitiveness
of European industry, DC I I I (111/387/82), 5 maart 1982; J. Paelinck
e.a., Project Euro/ease, Interim report, Rotterdam, 1984; en J. Hage-

doorn, Technology and economics, in: Technology and economic development, “s-Gravenhage, September 1983.
1217

Tabel 1. Fragmentatie in de interne markt voor high-tech-produkten van de EG
SITC-nr.

Produktmarkt

Overheidsgeregulcerd

Overheids-

nationaal

(discr.)

aankopen

monopolie

523
524
541

Andere anorganische chemicalien
Radio-actieve stoffen
Medischc en farmaceutische produkten
Niel-elektronische motoren
Draai-elektrische installaties
Nucleaire reactoren

714
716

718-7
736
752

Ineffectief
EG toezicht
Rationale
stcun

0
0

Nationale
standaardcn
en normen

0
O o l 00

Oof 00
00

00

0

Machine-gereedschap

0

Gegevensverwerkende machines
Televisies

761
763
764
771
773
774
775
776
781
782-1

Nationalc
patenten

0

0
0

0
O o f 00
0
0

Geluidsapparatuur
Telecommunicatie-apparatuur
Elektrische machines (beh. 716)

00

00

Elektrische netwerkapparatuur

0

0
0

Medische rontgenapparatuur

0

00

0

Huishoudelijke elektrische artikelen
Chips, buizen enz.
Auto’s
00

0
0
0
0

Oof 00

0

Vrachtwagens

791-1

Elektrische locomotieven
Vliegtuigen ( + onderdelen)

792
871

•>

0
0
0
0
0
0
0

Optische instrumenten
Medische apparaten
Meetinstrumenten
Camera’s (foto)
Fiimcamera’s

872
874

881-1
881-2
882-2
884-1
885-1

0

0
0

Filmmatcriaal
Lenzen, prisma’s
Horloges

Toelichting:
0 – bemoeilijkt de penetratic van markten in andere lidstaten.

00 = penetratie zeer moeilijk of de facto geblokkeerd voor bepaalde produkten.
Voor deze label zijn geen tormele bronnen benut wcgens onvergelijkbaarhcid;
gegevens zijn vermoedelijk niet volledig.

worden toegespitst op de high-tech sectoren. De keus van produkten is, omwille van de vergelijkbaarheid, dezelfde als die in
o.a. het Commissie-rapport van 1982, het rapport van Paelinck
e.a. (1984) en het rapport van Hagedoorn van 1983 10).

Amerikaanse export van deze produkten tot de intra-EG-export.
In 1983 bedroeg de totale Japanse export van-high-tech goederen 115%, en de Amerikaanse export 101% van de intra-EG-

handel in deze goederen. Door deze percentages arbitrair met 10
punten te verhogen om de invloed van toevallige variaties uit te

Een empirische analyse

Vooropgesteld moet worden dat het negatieve verband tussen
fragmentatie en tanend concurrentievermogen, strikt genomen,
niet kan worden bewezen. Slechts benaderingen zullen worden

sluiten, ontstaat een redelijk criterium voor ,,abnormaal” lage
intra-EG-handel in afzonderlijke produkten van de lijst in label
1. Bedraagt dit percentage voor een van deze produkten meer
dan de kritische hoogte 125 resp. 110, dan spreken wij van abnormaal lage intra-EG-handel op de betreffende produktmarkt.

gegeven die evenwel qua uitkomst frappant genoemd kunnen

Tabel 2 laat voor 1983 zien welke van de 20 mogelijk onderontwikkelde produktmarkten volgens deze definitie een ,,abnor-

worden.
Tabel 1 geeft een benaderend en informeel overzicht van de
aard van een aantal fragmentaties van de interne markt voor 28

maal” lage intra-handel te zien geven. Niet minder dan 17 sectoren voldoen aan dit criterium, waarbij soms zeer sterke afwijkingen ten opzichte van Japan of de VS blijken. Dit suggereert dat

high-tech-sectoren. Hieruit blijkt dat er slechts 11 produktmarkten zijn waarbij geen melding wordt gemaakt van fragmentatie.
Men dient evenwel te bedenken dat algemene, niet-produktspe-

de handel in een grote meerderheid van high-tech produkten op

cifieke barrieres (BTW-verrekening, vervoerscontroles enz.)
niet zijn opgenomen. Deze elf markten vertegenwoordigen te za-

men echter slechts 13,5% van de intra-EG-export in high-techprodukten (1983). Dit betekent dat ruim 85% van de han-

de interne markt van de EG ver beneden de potentie ligt.
Een derde benadering geeft label 3. De kolommen 1 en 2 geven
een indruk van de concurrentiekracht van de EG op derde mark-

ten voor de 20 produkten waarvan de EG-markt als mogelijk onderontwikkeld werd aangemerkt. Verondersteld kan immers
worden dat de betreffende sectoren door het ontbreken van vol-

delstransacties op de huidige interne markt voor high-tech te ma-

doende Europese integratie wel naar derde markten moesten uit-

ken heeft met een of meer nationale restrictie(s).

wijken. Twee vergelijkingsmaatstaven zijn genomen. Kolom 1
heeft betrekking op de concurrentiekracht van de EG ten opzichte van die van Japan en de VS op derde markten exclusief de onderlinge export. Het cijfer is een index die aangeeft hoeveel ho-

Een statistische benadering van de schade door fragmentatie

kan worden verkregen door de feitelijke intra-EG-handel in
high-tech te vergelijken met wat minimaal als ,,normaal” voor

een voltooide markt zou kunnen worden beschouwd. Een produktmarkt wordt in dit verband als mogelijk onderontwikkeld

beschouwd indien voor dat produkt het aandeel van de intraEG-export in de totale export van de EG lager is dan het gemiddelde van de intra-EG-export in de totale export van high-tech

produkten door EG-landen. Voor 1983 was dit gemiddelde aandeel 47%. Op basis van dit criterium kunnen 20 van de 28 produktmarkten als mogelijk onderontwikkeld worden beschouwd.
Om vast te stellen of deze 20 mogelijk onderontwikkelde produktmarkten inderdaad een abnormaal lage intra-EG-handel te
zien geven, kijken we naar de verhouding van de Japanse en de
1218

ger of lager de ratio van de EG-export in de betreffende categorie
naar derde landen (uitgezonderd Japan en de VS) ten opzichte
van de Japanse en Amerikaanse exporl naar derde landen (uitgezonderd die naar elkaar en naar de EG) is ten opzichle van de
overeenkomstige gemiddelde ratio voor alle industriele produkten. Deze gemiddelde ratio bedroeg in 1983 1,068 en is op 100
gesteld. Een indexcijfer lager dan 100 duidt op een zwakke con-

currenlieposiiie van de EG op de belreffende produklmarkl.
Kolom 2 heeft betrekking op de concurrentiekracht van de EG
ten opzichte van Japan op de Amerikaanse markt. Het cijfer is

een index die aangeeft hoeveel hoger of lager de verhouding van

I

Tabel 2. Verhouding van de export van Japan resp. de VS tot de

Tabel 3. Maatstaven a) voor de concurrentiepositie van de EG

intra-EG-export van een aantal high-tech-produkten voor welke

ten opzichte van Japan en de VS op resp. derde markten, de

de EG-markt mogelijk onderontwikkeld is, 1983

Amerikaanse markt en de EG-markt voor een aantal high-techprodukten voor welke de EG-markt mogelijk onderontwikkeld
is, 1983

SITC-

Produktmarkt

nr.

Export van
Japan in
procenten
van de
intra-EGexport

Export van

de VS in
procenten
van de
intra-EGexport

Intra-EGexport -in
procenten
van de totale
EG-export

SITCnr.

Produktmarkt

in de
betreffende
categorie

523
524
541
714
716
736
764
771
773
774
782-1
791-1
792
871
872
874

881-1
881-2
884-1
885-1

Andere anorganische
chemicalien
Radio-acticve stoffen
Mcdischc en farrnaccutische
produkten
Niel-clektronische motoren
Draai-clcklrische installaties
Machine-gereedschap
Telecommunicatieapparatuur
Elektrische machines
(beh. 716)
Elektrische netwerkapparatuur
Medischc rontgcnapparatuur
Vrachlwagens
Elektrische locomotieven
Vliegtuigen (+ onderdelen)
Optische instrumenten
Medische apparaten
Meetinstrumenten

Camera’s (foto)
Filmcamera’s
Lenzcn, prisma’s
Horloges

Index van
positie EG

Index van
Index van
positie EG positie EG
op derde
op markt op EG-markt
markten ten
VSten
ten opzichte
opzichte van opzichte van van Japan
Japan en
van Japan
en de VS

deVS
(1)
110*
196*

38
35

523

91

37

327*

26

524

119*
68

29
29

243*

153*

33

158*

78

32

35
2

12
80
ISO’
117

133*
87
257*

370*a)
4
164*
57
44
624*
109
403*
781*

105
243*
54
0

302*
75
105
177*

101
128*
80
25

34
31
45

14a)
39
45
42
41
42
42
40
35

Toelichting:
* Boven kritische waarde (voor Japan 125 ff /o; VS 110%).
a) Extreem gering volume van de handel.
Bron: OECD, Trade by commodities, C-scries, exports (micro-tables), Parijs, 1984;
cigcn berckcningcn.

de EG-export naar de VS ten opzichte van de Japanse export
naar de VS is ten opzichte van de overeenkomstige gemiddelde
ratio voor alle industriele produkten. Deze gemiddelde ratio be-

droeg in 1983 0,789 en is op 100 gesteld. Wederom is een index-

541
714
716
736
764
771
773

Andere anorganische
chemicalien
Radio-acticve stoffen
Medische en farmaceutische
produkten
Niet-elektronische motoren
Draai-elektrische installaties
Machine-gereedschap
Telecommunicatieapparatuur
Elektrische machines
(beh. 716)
Elektrische netwerk-

apparatuur
774
782-1
791-1
792
871
872
874
881-1

881-2
884-1
885-1

Medische rontgenapparatuur
Vrachtwagens

Elektrische locomotieven
Vliegtuigen (+ onderdelen)
Optische instrumenten

Medische apparaten
Meetinstrumenten
Camera’s (foto)
Filmcamera’s
Lenzen, prisma’s
Horloges

(2)

127
89

494

292

(3)

586

*

88
257
154

92
100
183

73

89

101
150

79

15

300

101

47

105

100

70
490

84
72
54
57
29
117
75
32

83
53
27

*

446
7

1223
69

180
335
22
89
45
15

605

68
277
147

205
269
1028
276
753

529

Toelichting:
* Boven 10.000.

– Geen betekenis wegens geringe of ontbrekende handel.
a) Zie tekst voor definities en interpretatie.
Bron: OECD, Trade by Commodities, C-series, exports (micro-tables), Parijs, 1984;
eigen berekeningen.

cijfer lager dan 100 een aanwijzing dat de EG voor het betreffen-

ten (SITC-541) en die van automatische gereedschappen en robots (SITC-736). Deze twee sectoren behoren ook tot de relatief

de produkt een zwakke concurrentiepositie heeft.

goed ontwikkelde produktmarkten van label 2.

Onder de vooronderstelling dat de Amerikaanse markt voor

high-tech-produkten vrij open is (i.t.t. de Japanse markt) kan de
relatieve penetratie ervan als een maatstaf voor het concurrentievermogen worden beschouwd. Deze tweede maatstaf is wellicht
ook zuiverder omdat de afstand tot de VS nauwelijks verschilt
tussen Japan en de EG, terwijl het beeld ook niet bij voorbaat

wordt verstoord door het feit dat de EG-exporteurs op een aantal derde markten, waaronder de hoogontwikkelde EFTAlanden, geringere handelsbarrieres ontmoeten dan hun Japanse
concurrenten.
In label 3 is tevens een maatstaf van de concurrentiekracht van

Europese producenten ten opzichte van Japanse en Amerikaanse op de ,,eigen” EG-markt in de beschouwing betrokken. Kolom 3 geeft hiertoe een index van het percentage dat de Japanse
en Amerikaanse export naar de EG in een bepaalde produktcategorie uitmaakt van de intra-EG-export, waarbij het gemiddelde

percentage voor alle industriele produkten in 1983 (23,3) op 100
is gesteld. Van een zwakke positie van EG-producenten in een
bepaalde categorie is nu sprake als het indexcijfer hoger dan 100

Zeven van de 13 doen het len opzichte van Japan ook slecht op
de Amerikaanse markt zoals blijkt uil kolom 2; en zes van de ze-

ven ondervinden relalief slerke concurrentie op de interne markt
(kolom 3). Van de overige zes die het ten opzichte van Japan wel
goed doen in de VS, ondervinden vijf heftige concurrentie (van
de VS) op de Europese markt – in alle vijf de gevallen bedraagt
de Amerikaanse export naar de EG in procenlen van de intra-

EG-export meer dan twee en half maal het gemiddelde voor alle
industriele export naar de EG van de VS en Japan samen.

Kolom 3 is trouwens in algemene zin verontruslend. Van de 19
high-lech sectoren hebben niet minder dan 16 le maken mel relalief sterke concurrentie uit de VS en Japan. De indexcijfers van

16 sectoren liggen boven het gemiddelde van de Industrie,
meestal ver daarboven. In combinatie mel de indicatoren in ko-

lom 1 en 2 wijst dit op een malige, soms zelfs zwakke concurrentiepositie. In enkele gevallen is de Europese (en de Amerikaanse)
industriegewoon weggevaagd. Voor folocamera’s(SITC-881-1)
en horloges en klokken (SITC-885.1) beslaat eigenlijk nauwelijks een ..interne” produktmarkt meer gegeven de dominanlie
van de Japanse merken.
De hoge scores in kolom 3 van tabel 3 wijzen op een slrategie

Van 13 van de 19 high-tech-sectoren ligt de wereldmarktindex

van Japanse en Amerikaanse ondernemingen die crop gericht is

in kolom 1 beneden de 100. Dat betekent dat, ondanks de relatieve orientatie van deze sectoren op de wereldmarkt, de export-

hun comparatieve voordelen in high-lech-produklen uit le buiten en de EG als afzetmarkl trachlen te veroveren in reactie op de

prestatie op derde markten (uitgezonderd de Amerikaanse en Japanse markten) ten opzichte van de Japanse en Amerikaanse exportprestatie op deze markten slechter is dan de relatieve gemiddelde industriele exportprestatie van de EG op deze derde markten. De enige twee werkelijk gunstige uitschieters in de overige

snel stijgende vraag naar deze produkten in de Gemeenschap.

currentieslag om de inlerne markl aan le gaan, en aldus de basis

zes sectoren zijn die van medicinale en farmaceutische produk-

Kan dit negatieve verband tussen fragmentalie van (allhans

ESB 4-12-1985

Het is voor de Europese induslrie van het groolsle belang de conle leggen voor de handhaving of verbelering van hel concurren-

lievermogen elders.

1219

Tabel4. Maatstaven voor de concurrentiepositie van deEG ten opzichte van Japan en de KS op resp. derde markten, de Amerikaanse

markt en de EG-markt voor een aantal high-tech-produkten waarvan de Europeseproducenten sterker dan gemiddeld georienteerd zijn
op de Europese markt, 1983

ten opzichte van
Japan en de VS
(1)

SITCnr.

Produktmarkt

Index van positie
EG op derde markten

Index van de
positie EG op
markt VS ten
opzichte van Japan
(2)

Index van positie
EG op EG-markt
ten opzichte van
Japan en de VS
(3)
0
314
107

y

1877

718-7
752

Nucleaire reactoren
Gcgevensverwerkende machines

556

_,

60

761
763

TelevisieS

775

Huishoudelijke elektrische artikelen

34
8
105

776

Chips, buizen enz.
Auto’s a)
Aulo’s b)
Filmmateriaal

17
67
107
74

28
3
2
53
30

781
781

882-2

Gcluidsapparatuur

54
54
104

38
230
64
64
220

Maatstaven
label 2 c)

(4)

X

x.y

Toelichting:
* Boven 10.000.
– Geen betekenis wegens te geringe handel.

a) Berekend volgens definitie.
b) De VS-export van personenauto’s(SITC781)gaat voor niet minder dan 91 *Vo naar Canada; dit word! verklaard door nabijhciden deprefcrenticlctoegangdiede VShcell ondcr
de Canadian-US Automotive Agreement. Index I is herbereRend zonder dc VS auto-export naar Canada mee te rekcncn omdat deze niet relevant is voor het EG marktaandccl op

(andere) derde markten.
c) x – Japanse export bedraagt meer dan 125% van de intra-EG-handei in deze sector;
y – VS-export bedraagt meer dan 110% van de intra-EG-handel in deze sector.
Bron: zie tabel 3.

,,onderontwikkeling” van de handel in) de EG-markt en de concurrentiepositie van Europese producenten ook aannemelijk
worden gemaakt voor de acht high-tech-sectoren met een meer
dan gemiddelde orientatie op de EG? Theoretisch gesproken zou
men verwachten dat de meer dan gemiddelde orientatie op de
Europese markt de uitbuiting van schaal- en leereffecten zou impliceren hetgeen de concurrentiepositie zou versterken. Om twee
redenen is dit echter niet de enige mogelijkheid:
— de relatief sterkere orientatie op de interne markt vormt op
zich zelf geen voldoende bewijs dat de Europese markt in deze sector niet gefragmenteerd is, en dus de intra-EG-handel
,,onderontwikkeld” (althans volgens de maatstaven van tabel 2). Maar ingeval de uitbuiting van de potentie van de EGmarkt onvoldoende is, ondanks de meer dan gemiddelde
orientatie op de Gemeenschap, dan behoeft de gevolgtrekking van een sterke concurrentiepositie eveneens niet bij
voorbaat juist te zijn;
– indien een verslechterende concurrentiepositie met behulp
van nationale of communautaire protectie althans voor de
Europese markt wordt gestabiliseerd, hangt het van de feitelijke fragmentatie van de interne markt (en natuurlijk van
herstructureringsinvesteringen) af of regeneratie achter de
protectie wel mogelijk is.

de zeven op derde markten (zonder VS en Japan; zie kolom 1) is

In tabel 4 is een combinatie van de indices uit de tabellen 2 en

ten in produktmarkten met slechts beperkte differentiatie,

3 opgenomen voor de acht high-tech-sectoren met een sterkere
dan gemiddelde orientatie op de interne markt. Het beeld dat

vooral in de eerste 15 jaar van de EG. Sindsdien zijn er echter
tekenen die wijzen op marktfragmentatie door prijsdiscriminatie 12) binnen het oligopolie en recent op toenemende concurrentie uit de VS;
– SITC-781, personenauto’s: de interne markt voor personenauto’s is uiterst gecompliceerd. Enerzijds vormen personenauto’s, en vooral componenten daarvan, een goed voorbeeld van de potentie van de Europese markt 13). Anderzijds
is vooral de interne markt voor complete auto’s door allerlei
factoren gefragmenteerd, bij voorbeeld door BTW-verschillen (die tot strikte controles leiden), testprocedures, registra-

hieruit naar voren komt is somber. Uit de laatste kolom blijkt
dat in vier sectoren de intra-EG-handel – naar de maatstaven
van tabel 2 — ,,onderontwikkeld” is; in een sector (S1TC-776,
buizen, diodes, chips enz.) geldt dat zelfs in vergelijking met en

Japan en de VS. SITC-718-7 (nucleaire reactoren en onderdelen)
is daarenboven een speciaal geval omdat de internationale handel buiten de Gemeenschap in 1983 uiterst gering is. De externe

concurrentiepositie is echter onduidelijk omdat de Gemeenschap slechts een vijfde van de export buiten de EG afzet, en dan
nog nagenoeg geheel in EFTA-landen. Deze sector is zo sterk
beinvloed door nationaal aankoopbeleid, met quasi-vertikale integratie van de nationale aanbieders met de nationale energieleveranciers, dat op basis van deze cijfers geen uitspraak mogelijk
is over het concurrentievermogen.

De Europese producenten in de zeven overige sectoren hebben
of geen sterke, of zelfs een uitgesproken zwakke concurrentiepositie. Alleen al door het feit dat deze sectoren 57% van de totale
handelswaarde van alle intra-EG-export van high-tech produkten voor hun rekening nemen zijn deze sectoren van groot belang
voor de Europese economie. De concurrentiepositie van vijf van
1220

echter zwak tot zeer zwak; in de categorieen SITC-775 (huishou-

delijke elektrische apparaten) en SITC-781) (personenauto’s) is
de Europese positie redelijk, maar beslist niet sterk. De positie
op de Amerikaanse markt (in vergelijking met Japan; zie kolom

2 is ronduit slecht: 6 van de 7 scoren laag tot zeer laag en een
(SITC-882-2, filmmateriaal) redelijk, vermoedelijk vanwege de
sterke positie van de EG in chemische produkten. De Japanse en
Amerikaanse concurrentie op de Europese markt is in vier sectoren ver boven het industrieel gemiddelde (kolom 3). De drie sectoren waar dat niet zo is, verdienen een enkele opmerking:
– SITC-761, televisietoestellen: de concurrentie is hier onge-

veer gemiddeld, maar doordat de Europese patenten voor
kleurentelevisies binnenkort aflopen, moet scherpe Japanse

concurrentie worden verwacht. Deze sector is een droevig
voorbeeld van het onvoldoende uitbuiten van schaalvoordelen binnen de EG. Als vanaf de introductie van kleur voor

een systeem was gekozen zouden simpele rationalisatiemaatregelen voldoende zijn om de buiteneuropese concurrentie

op de EG-markt het hoofd te kunnen bieden;
– SITC-775, huishoudelijke elektrische apparaten: de positie is
hier sterk. Dit is geen toeval. Uit empirische studies van
marktintegratie in de Gemeenschap 11) blijkt dat deze sector
bij uitstek een voorbeeld is van het uitbuiten van schaaleffec-

tieformaliteiten, de feitelijke tenuitvoerlegging van exclusieve distributie en omvangrijke nationale steunverlening. Met

andere woorden, de mogelijke voordelen van een ge’integreerde interne markt worden onvoldoende uitgebuit. De
consequenties voor de invoerconcurrentie (kolom 3) blijven
echter beperkt door volumeprotectie van de lidstaten, en,

11) Zie J. Pelkmans, Market integration in the European Community,
Den Haag/Boston/Lancaster, 1984, biz. 81-83.
12) Idem, biz. 212-214.

sinds 1983, ook van de EG als geheel. In het licht van de re-

cente rationalisatie van de produktietechnologie in de Europese autofabrieken, moet het mogelijk zijn de concurrentie-

positie te verbeteren, zodat de protectie kan verdwijnen. Om
dat te bereiken lijkt het echter onvermijdelijk dat de interne
markt wordt uitgebouwd, hetgeen diverse integrerende

maatregelen in de EG vereist, beeindiging van de steunverlening (zodat verdergaande herstructurering tot stand komt)

veronderstelt en een aanpassing van de produktiestructuur.

Tabel 4 geeft de indruk dat de meer dan gemiddelde orientatie
van de sectoren op de EG vaak het gevolg is van een zwakke externe concurrentiepositie, waardoor Europese ondernemingen

zich ,,terugtrekken” op de EG-markt, al of niet met een of andere vorm van protectie. Vanzelfsprekend kan de interne markt in

deze situatie zich niet ontwikkelen zoals wenselijk en mogelijk is,
nl. perspectieven bieden voor de high-tech-sectoren als groeitrekkers en ,,banenscheppers”.

Slotbeschouwing
Neemt men de tabellen, 1, 2, 3 en 4 samen in ogenschouw, dan

valt moeilijk aan de indruk te ontkomen dat er een negatief verband bestaat tussen de fragmentatie van de interne markt en de

over het algemeen zwakke concurrentiepositie van de Europese
industrie. Zonder voltooiing van de interne markt, gecombi-

neerd uiteraard met aanpassingen door het bedrijfsleven,
bestaat geen uitzicht op het tot ontwikkeling komen van een Europese sector van hoogtechnologische bedrijvigheid die als mo-

tor van economische groei fungeert. Berekeningen in de WRRVoorstudie tonen echter aan dat de intra-EG-handel in high-

tech-produkten nu reeds sneller toeneemt dan de industriele handel als geheel, ook tijdens de recessie van 1979— 1982. Tevens
kan worden geconstateerd dat het high-tech-aandeel in de Nederlandse industriele export naar de EG vrij snel stijgt, hetgeen
aanpassingsbevorderend werkt. Het is daarom van het grootste

belang de Europese beleidsinitiatieven op het gebied van industriele research (zoals ESPRIT, BRITE en RACE) en het terrein van de technologische innovatie (EUREKA) vergezeld te
doen gaan van maatregelen die de fragmentatie van de interne
markt opheffen en langs die weg afzetprikkels aan ondernemingen bieden. Europees research- en technologiebeleid draagt weinig bij tot het concurrentievermogen zonder daadwerkelijke toegang tot een continentale Euromarkt. Uitvoerige beleidsvoorstellen hiertoe zijn te vinden in het WRR-rapport De onvoltooide integrate.
J. Nelson

J. Pelkmans

13) Idem, biz. 84/5.

ESB 4-12-1985

Auteurs