Ga direct naar de content

Beleggingsmaatschappijen in Nederland

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: oktober 19 1983

Beleggingsmaatschappijen in
Nederland
PROF. DR. TH. M. SCHOLTEN*

Beleggingsmaatschappijen of -fondsen verkrijgen middelen van een aantal deelnemers om daar voor
gezamenlijke rekening bepaalde vermogenswaarden, zoals aandelen, obligaties of onroerend goed
voor te kopen. Er zijn verschillende bestaansredenen voor beleggingsmaatschappijen, zoals de
aanwezige deskundigheid die tot uiting komt in de selectie: bij een gegeven risico de meest
profijtelijke keuzen maken. Voorts werkt een spreiding over verschillende vermogenswaarden, veelal
binnen een zelfde beleggingscategorie, risicobeperkend. Daar staat tegenover dat aan het
intermediair van een beleggingsmaatschappij vanzelfsprekend bepaalde kosten zijn verbonden: die
van belegging, van administratie en verslaggeving, dikwijls ook van voorlichting en marketing. Bij
grote, zuinige beleggingsmaatschappijen leggen de kosten echter nauwelijks gewicht in de schaal,
zeker als die maatschappijen geen eigen winstdoel hebben. Dit artikel is gewijd aan de Nederlandse
beleggingsmaatschappijen 1). In het eerste deel wordt de geschiedenis geresumeerd. Het tweede stuk
brengt de huidige beleggingsfondsen in kaart. In het laatste gedeelte wordt naar de toekomst gezien.
Geschiedenis
Fondsen met een loterij-element; Voder Abraham
De eerste beleggingsmaatschappijen ter wereld dateren uit de
achttiende eeuw 2). Ze ontstonden in Nederland. Het effectenkapitalisme was hier reeds sterk tot ontwikkeling gekomen. Ze werden
negotiatiesgenoemd. De namen van de eerste fondsen waren ,,EendragtmaaktMagt” — opgerichtin 1774door Abraham van Ketwich
te Amsterdam — en ,,Voordelig en Voorsigtig” (1776). Die namen
onderstreepten wezenlijke karaktertrekken; gevoel voor marketing
was de oprichters kennelijk niet vreemd.
Wie zich realiseert dat Robeco — thans het grootste Nederlandse
aandelenfonds — in 1933, dus vlak na de crisis van 1929 werd opgericht, zal zich niet verwonderen over de directe aanleiding tot
de oprichting van de genoemde negotiaties. Dit was de crisis van
1772-1773 waarin velen hun geld hadden verloren. Deze eerste beleggingsmaatschappijen hadden enkele opmerkelijke karaktertrekken. Ze belegden in obligaties — en wel uitsluitend buitenlandse;
dat geschiedde vanwege het hogere rendement dan op Nederlandse
obligaties. ,,Eendragt maakt Magt” werd opgericht voor een vaste
periode: 25 jaar; daarna zou liquidatie plaatsvinden. Het was een
gesloten fonds 3). Voorts was er een kostenopslag. Ten slotte was in
de opzet een loterij-element verwerkt. Loterijen waren populair en
dit element diende om de introductie vlotter te doen verlopen.
Interessant was bij de eerste negotiatie de scheiding tussen het actieve en het passieve beheer. Het beleggen geschiedde door de twee
commissarissen, de administratie werd verzorgd door de makelaar
Van Ketwich. De laatste kreeg — althans zo lijkt het — niet de kans
door veelvuldig muteren in de obligatieportefeuille vooral zijn eigen
provisie-inkomsten op te voeren. Ook de bewaring was goed geregeld: de effecten zouden worden opgeslagen in ,,eene sufficante ijzere Kist met drie different werkende Slooten voorzien” 4).
De eerste beleggingsfondsen kunnen niet als een succes worden
beschouwd. In de eerste plaats niet omdat er weinig geld aan toevertrouwd werd en ze nauwelijks navolging kregen. Aan de drie fondsen die aan het eind van de achttiende eeuw werden opgericht werd
slechts f. 2,5 mln. ter beschikking gesteld; op een geschat totaal aan
beleggingen van Nederlanders in het buitenland van f. 1.500 mln. is
dat dus slechts 1,5 %o. In de tweede plaats was de afloop van de drie
990

fondsen bedroevend. De vierde Engelse oorlog (1780-1784) en de
Franse tijd, vanaf 1795, haalden een streep door de verwachtingen
en bedoelingen. Ongeveer 75% van het vermogen ging verloren;
procentueel was dit verlies gelijk aan het verlies op de Nederlandse
beleggingen in het buitenland in het algemeen. Een schrale troost.
Fondsen met een uitlotingselement; Amerika
Pas bijna een eeuw later zou er weer een klimaat ontstaan waarin
beleggingsmaatschappijen konden worden opgericht. Na 1860
kwam er wat dynamiek in het economisch leven. Interessant is het te
zien hoe deze dynamiek zich vertaalde in het effecten- en beurzenverkeer. Onderstaande label geeft daarvan een beeld 5).
Tabel 1. Aantal noteringen aan de Amsterdamse Effectenbeurs
1865-1914
Jaar

Totaal

Buitenland

Nederland/kolonien

1865 . . . . . .
1875 . . . . . .

89
184

27
54

116
238
432

1914 . . . . . .

840

956

1.796

* Voorzitter van de directie van Robeco N.V.
1) Hier wordt onder verstaan de beleggingsmaatschappijen die hun origine
en/of zetel in Nederland hebben. De woorden beleggingsmaatschappij en beleggingsfonds worden door elkaar gebruikt.
2) De geschiedenis van beleggingsfondsen is op voortreffelijke wijze te boek
gesteld in de dissertatie van dr. W. H. Berghuis, Ontstaan en ontwikkeling van
de Nederlandse beleggingsfondsen tot 1914. Aan zijn werk heb ik vele gegevens ontleend.
3) Een nadere toelichting op dit begrip wordt gegeven in de volgende paragraaf.
4) Berghuis, op cit, biz. 54.
5) Berghuis, op cit., biz. 99.

Belangwekkend is ook dat de buitenlandse component in label 1

verzamelde gegevens een belangwekkende analyse toe. Hij schrijft

betrekking heeft op twintig a dertig ,,buitenlanden”.

de geringe betekenis van die fondsen toe aan factoren zowel bij de

Naar uitgevende instellingen gezien domineerden aanvankelijk
de staatsfondsen; later kwamen er vooral spoorwegwaarden bij en

beleggers als bij de commissionaire. De belegger had tijd en zin om
zelf zijn beleggingen te regelen en wantrouwde de bemiddelaars.

pas rond de eeuwwisseling kwamen de industriele waarden sterk

Commissionairs waren er in overvloed — er waren er in 1914 zelfs

naar voren. Vooral na 1885 groeide het aantal Nederlands-Indische

fondsen sterk. De belangstelling van Nederlandse beleggers richtte

1.500 in Nederland! — en veelal ondeskundig. Minister Treub moet
eens gezegd hebben dat ze ,,alles van koersen en niets van waarden

rich veel meer op het buitenland dan op het eigen land.
In 1869 kwam het weer tot oprichting van een beleggingsmaat-

ties in de portefeuilles van hun klanten.

afwisten” .Zehadden trouwens meer belang bij voortdurende muta-

schappij: de Verenigde Amerikaanse Fondsen. Dit fonds belegde

Natuurlijk speelde ook een rol dat de wereld nog wat eenvoudiger

hoofdzakeh’jk in Amerikaanse spoorwegobligaties, die ver beneden

gestructureerd was dan thans. De belegger kon dus gemakkelijker

pari werden geemitteerd en daarom de beleggers kans op een grote

zijn eigen informatieboontjes doppen. Opmerkelijk bij de oude Nederlandse beleggingsfondsen zijn het accent op obligaties en het
sterk Internationale karakter. De laatste trek is toch wel typisch Ne-

uitlotingswinstboden. Dezebeleggingsmaatschappij speeldehierop

in door deelnemersbewijzen uit te geven tegen een prijs die ver beneden de nominale waarde lag. Telkenjare werden een aantal van
die deelnemersbewijzen a pari uitgeloot. Dit uitlotingsaspect dwong
deze beleggingsmaatschappij tot een gesloten kapitalisatie, met het
bezwaar dat de koers gemakkelijk beneden de intrinsieke waarde
kon dalen.
Dit deed zich vooral voor tijdens de Amerikaanse spoorwegcrisis
van 1873-1879. De beheerders stelden toen de participanten in de
gelegenheid om het fonds met overhandiging van een portie beleggingen te verlaten. Overigens Week toen ook dat, achteraf ter wille
van het uitlotingsaspect, te veel concessies waren gedaan aan de
kwaliteit van de spoorwegdebiteuren.
Later werd getracht via reorganisaties systeemfouten in de opzet
van dit fonds te verbeteren; een echt succes werd het niet. Een zelfde
lot waren de in 1870 gestarte series van het Verenigd Bezit van
Amerikaanse Hypothecaire Spoorweg-Obligatieen beschoren.
Ook hier systeemfouten; met name tegengestelde belangen tussen
uitgelotenen en niet-uitgelotenen, vooral ook omdat bedragen die
resteerden na een overstap van een hoger genoteerd fonds naar een
lager genoteerd fonds voor extra uitlotingen van deelnemersbewijzen werden aangewend.
In dezelfde periode (1872) werd ook een beleggingsdepot van
staatsfondsen opgericht: Gemeenschappelijk Bezit van Rentegevende Staatsfondsen. Opnieuw werd gekozen voor een lage introductiekoers (61%) ten koste van de kwaliteit van de beleggingen.
Reeds in 1880 werd het fonds geliquideerd. Ook het Vereenigd Bezit van Amerikaanse Fondsen (vooral spoorwegwaarden), in 1887
gestart, en het Vereenigd Bezit van Nederlandsch-Indische Fondsen (1888) waren geen succesnummers.
Bij de negentiende-eeuwse fondsen leidde de combinatie van uitloting en uitgifte beneden pari steeds tot problemen als de koersen
van de beleggingswaarden boven pari kwamen. Uitloting werd dan
immers een nadeel. Alle fondsen waren, naar de beleggingen gezien, gespecialiseerd; het heersende optimisme speelde daarbij zeker een rol. Kwantitatief is het in deze fondsen belegde vermogen (te
zamen ca. f. 20 mm.), gerelateerd aan wat gemiddeld in totaal in het
buitenland belegd werd (ca. f. 2.700 mln.), te verwaarlozen.

derlands; de bijzondere voorliefde voor de Verenigde Staten is door
Bosch in zijn magistrale studie boeiend beschreven 6).
Heden

Nieuwe kansen
De geschiedenis van de Nederlandse beleggingsfondsen, voor zover die onderwerp van zorgvuldige bestudering heeft gevormd, eindigt bij het begin van de eerste wereldoorlog. De beschrijving van

,,het actuele beeld” in dit gedeelte gaat niet verder terug dan het einde van de tweede wereldoorlog. Een compleet beeld van de Nederlandse beleggingsfondsen kon aldus niet worden gegeven. Afgezien
van het feit dat die pretentie in het bestek van dit artikel ook niet verantwoord zou zijn, leidde een globale orientatie omtrent de periode
tussen de beide wereldoorlogen tot de indruk dat die wat de beleggingsmaatschappij en betreft niet van grote betekenis is geweest; het
weliswaar relatief grote aantal fondsen dat tussen 1930 en 1940

werd opgericht, daalde na de oorlog zeer snel, met name als gevolg
van de veelal ingebouwde beheersbeperkingen. Daarmede wil niet
gezegd zijn dat alle voor de oorlog genomen initiatieven onbelang-

rijk waren. Gedoeld wordt slechts op het belang in het geheel van de
beleggingen.

Enkele van de thans bestaande beleggingsfondsen dateren al van
voor 1940. Pas na de oorlog 1940-1945 echter namen deze instellingen een grote vlucht. De wederopbouw en vooral de daarna optredende historisch ongekende welvaartsgroei leverden daartoe de
brandstof. Ook andere factoren droegen hun steentje bij. Een aantal
,,technische” systeemfouten, zoals wij die bij vroegere fondsen constateerden, werd vermeden. Belangenconflicten tussen ,,beheer-

der” en ,,belegger” konden veelal volledig worden geelimineerd.
Het beleid werd in vele gevallen professioneler: dat uitte zich in de
beleggingen, in een efficienter en goedkoper beheer, in een inspelen

op fiscale regelingen, in additionele dienstverlening.
Een tweetal andere ontwikkelingen dient hierbij tevens te worden

gesignaleerd. In de eerste plaats is het aantal voor de belegger releOverige fondsen; Indie

vante gegevens ten opzichte van vroeger tijden met een factor n

vermenigvuldigd. Bovendien wisselen die gegevens voortdurend in
Ten slotte dienen nog vermeld enkele fondsen die noch een uitlo-

betekenis. Politieke ontwikkelingen, inflatieverschijnselen, valuta-

tings- (19e eeuw) noch een loterij-element (18e eeuw) bevatten. In

bewegingen creeren, te zamen met tal van andere factoren, een ka-

1876 werd in het Groningse zo’n beleggingsfonds opgericht. Het
beleggingsmateriaal was weinig specifiek: buitenlandse staatsfond-

leidoscopisch beeld. Veel meer dan vroeger vraagt de beleggingstaak dan ook om delegatie aan deskundigen. De selectie werd vak-

sen, zowel als spoorwegfondsen, obligaties en aandelen. Het kende

werk. De spreiding bleef om zijn risicobeperkend effect in de onze-

noch een mogelijkheid tot royement, noch een vaste tijdsduur. Het

kere naoorlogse wereld onverminderd gewenst.

kreeg geen grote omvang, had geen indrukwekkende “performan-

Een tweede factor van gewicht ligt op het terrein van de kosten.
De forse loonontwikkeling maakte een aantal handeh’ngen in het ef-

ce” en werd ten slotte in 1955 geliquideerd.

Een aanmerkelijk positievere geschiedenis vertoont een in 1894

fectenverkeer te kostbaar in verhouding tot de vergoedingen die

opgericht fonds, gericht op gespreide belegging in Indische fondsen.
Met name in de jaren 1914-1929 konden hoge dividenden worden

daarvoor redeh’jkerwijs konden worden gevraagd. Het uitvoeren

uitgekeerd. In 1954 werd de geografische specialisatie beeindigd.
Enkele andere initiatieven, veelal gespecialiseerd naar beleggingen (mijnbouw, Amerikaanse industriele aandelen, tabakswaarden) sloegen weinig aan; de meeste werden relatief spoedig beeindigd. Het totale bedrag dat aan deze ,,moderne” fondsen werd toe-

vertrouwd was bescheiden, namelijk ca. f. 2,5 mln.

van een kleine effectenorder vraagt een minimumkostenbedrag dat
soms enkele malen hoger is dan de te berekenen provisie. Het is gelukkig dat de recente opbloei in de beurshandel het transactie- c.q.

provisievolume van de banken op een aanzienlijk hoger peil heeft
gebracht; het veelal niet geringe tekort in het effectenbedrijf maakte
dat ook hard nodig. De hier aangeduide kostenontwikkeling is een
proces van jaren. Het hebben van kleine effectenklanten met een
toch enigszins gespreide portefeuille werd voor de banken onaan-

Commentaar
Berghuis, die een grondig onderzoek instelde naar de geschiede-

nis van de Nederlandse beleggingsfondsen tot 1914, voegt aan zijn
ESB 26-10-1983

6) K. D. Bosch, De NKd,’*Iandse beleggingen in de VS, hoofdstukken XI en
XII.

991

trekkelijk. Van Beek heeft ,,het probleem van de kleine client” na-

der toegelicht. Aan de hand van een analyse van de verschillende
functies die de bank voor de effectenbezitter verricht, maakt hij dui-

delijk hoe er een situatie kon ontstaan waarbij zelfs niet al te kleine
clienten (f. 200.000 a f. 300.000 effectenbezit) voorde bank te

Ad 1. De aard van de beleggingen. De binnenlandse beleggingsmaatschappijen kunnen naar dit criterium worden indeeld in:
a. aandelenfondsen;
b. obligatiefondsen;
c. mengfondsen van aandelen en obligaties;

duur werden 7). Die constellatie kon ertoe leiden dat velen het advies kregen hun middelen in beleggingsfondsen onder te brengen.

d. onroerend-goedfondsen.

Karakteristieken, een keuze

mengfonds (Optimex) dat kan beleggen in aandelen, obligaties, onroerend goed of kas of combinaties daarvan; in alle gevallen door de

Deze indeling is niet uitputtend. Zo is er bij voorbeeld ook een
De variatie in karakter is groot bij de beleggingsfondsen. Groter,

middelen te beleggen in de aandelen van de tot de Robeco-Groep

naar het mij voorkomt, dan bij andere categorieen van financiele instellingen, zoals banken en verzekeringsmaatschappijen. Dit is een

behorende fondsen, respectievelijk spaarinstelling (Roparco). Op-

kwalitatieve benadering; in kwantitatief opzicht domineren enkele

typen beleggingsfondsen, zoals wij later zullen zien.
De grote variatie bij beleggingsinstellingen is een gevolg van de
omstandigheid dat ze met betrekking tot een aantal karakteristieke
elementen verschillen vertonen. Die elementen zijn in hoofdzaak:

1. de aard van de beleggingen;

timix is dus een zogenaamd ,,fund of funds”. Bij het schrijven van dit
artikel had het een omvang van f. 36 mln. Naar de beleggingen gezien kunnen fondsen voorts algemeen of gespecialiseerd zijn. Die
specialisatie heeft soms een geografische basis (zoals in de negen-

tiende eeuw), soms is het criterium de bedrijfstak.

Ad 2. Dejuridische organisatievorm. Naar de rechtsvorm gezien

2. de juridische organisatievorm;

is de volgende indeling te maken:

3. de vrijheid, na de oprichting, bij het uitgeven en innemen van
deelnemersbewijzen.

a. de NV-vorm: de deelnemers hebben aandelen; de instelling
wordt beleggingsmaatschappij genoemd; toe- en uittreden geschiedt via het storten of terugontvangen van een geldbedrag,

Daarmede zijn geenszins alle verschillen in de opzet en, nog minder, in het beleid van beleggingsfondsen aangegeven. Een ander

verschil in de opzet — en een element dat daarom in de statuten
pleegt te worden vastgelegd — is bij voorbeeld de zogenaamde hef-

corresponderend met het aantal aandelen vermenigvuldigd met
de prijs per aandeel;

b. de depotvorm, die twee varianten kent:
I. het gesplitste depot: de beleggingen zijn ondergebracht in

boomwerking of ,,leverage”. Daarbij gaat het om de vraag of bij de

een (varierend) aantal identieke effectenportefeuilles (de-

financiering van de (beleggings)instelling behalve van het (eigen)
vermogen van de deelnemers ook gebruik wordt gemaakt van
vreemd vermogen 8). Praktisch komt dit echter alleen voor bij de

aantal deelnemersbewijzen (depotfractiebewijzen); toe- en

beleggingsmaatschappijen in onroerend goed.

In het beleid van beleggingsfondsen kunnen zich voorts uiteraard
aanzienlijke verschillen voordoen. Dit kan betreffen de mate waarin
men, ter wille van een hoger rendement, bereid is risico’ste nemen.

Dit beleidspunt valt echter ten dele samen met het eerstgenoemde

poteenheden); tegenover elke depoteenheid staat een vast
uittreden van deelnemers gaat via het inbrengen, respectievelijk terugontvangen van pakketten effecten = depoteenheden; deze vorm komt momenteel bij de Nederlandse fondsen
niet voor;
II. het ongesplitste depot: de deelnemers hebben participatie-

bewijzen; de werking is als bij de NV.

element: de aard van de beleggingen. Het kan ook betrekking heb-

ben op de vorm waarin men de waardegroeivw de deelnemersbewijzen bij voorkeur ziet optreden. Mikt men vooral op waardegroei
via rente-(obh’gaties) of dividendontvangsten, (aandelen) of zoekt
men die groei liever in de koersstijging van het beleggingsmateriaal?
Bij deze alternatieven speelt uiteraard het fiscale gezichtspunt een
belangrijke rol.
Ook zijn er verschillen in het uitkering&eleid. Die hebben wel
een verband — denk aan het fiscale element — met het voorgaande
verschilpunt, maar vallen er niet mee samen. Men kan bij voorbeeld
van mening zijn dat de waardegroei ,,consistenter” is naarmate hij

meer de vorm aanneemt van rente- en/of dividendontvangsten,
maar toch, op grond van de veronderstelde positie van de deelnemer in het fonds, met een minimale uitkering willen volstaan. Ook

Ad 3. De vrijheid, na de oprichting, bij het uitgeven en innemen
van deelnemersbewijzen. Gelet op de expansie- respectievelijk contractievrijheid na de oprichting, zijn er drie typen beleggingsinstellingen:
a. de fondsen met een gesloten kapitalisatie: het aantal deelnemersbewijzen kan niet worden uitgebreid, tenzij via een emissie,

dus schoksgewijs;
b. de fondsen met een open kapitalisatie, en wel:
I. eenzijdig open: het aantal deelnemersbewijzen kan alleen
toenemen;

II. tweezijdig open: het aantal deelnemersbewijzen kan dagelijks zowel toe- als afnemen.

op geheel andere beleidspunten kan men forse verschillen noteren.

In alle drie genoemde gevallen gaat het om de vrijheid tot varieties

Denk aan de marketing. Is men afwachtend of agressief? Denk aan

in het aantal deelnemersAeivi/zen. De deelnemers zelf zijn steeds vrij

de spreiding onder de deelnemers. Mikt men vooral op de particu-

in het toe- of uittreden. Uit het voorgaande blijkt ook dat de hier on-

lier of streeft men juist een zeker evenwicht na tussen particulieren
en instituten. Is er een puur nationale orientatie op dit punt of zoekt

derscheiden elementen praktisch moeilijk te scheiden zijn. De bij de

men bewust naar Internationale spreiding?
Ten slotte wordt veelal een verschil gesignaleerd in opzet op het
punt van de beheersvrijheid Ik heb dit criterium niet gehanteerd

juridische organisatievorm vermelde depotvarianten raken ook het
ad 3 genoemde element; het gesplitste depot is bovendien eigenlijk
een consequentie van een beperkte beheersvrijheid.
In het volgende overzicht (zie label 2) is getracht de Nederlandse

omdat bij de thans bestaande fondsen beperkingen op dit punt nau-

beleggingsinstellingen zo goed mogelijk in kaart te brengen 10).

welijks voorkomen; de fondsen met zulke beperkingen zijn overigens ook dikwijls geen succes gebleken 9)-

Het toevertrouwde bedrag: ruim f. 17 mrd.

De — onvolledige — opsomming van ,,overige” verschilpunten

zou ik willen afsluiten met de volgende opmerkingen. Men is bij het

Tabel 2 geeft een kwalitatief inzicht in de Nederlandse beleg-

kiezen van elementen als uitgangspunt voor een classificatie nooit

vrij van een zekere willekeur. De drie elementen, door mij de belangrijkste genoemd, hebben een fundamenteel, blijvend karakter.
Ze sluiten ook aan op de historic en dat leek mij in het bestek van dit
overzicht verkiesh’jk. Dit neemt niet weg dat een van de ,,overige”
verschilpunten onder omstandigheden een grote praktische beteke-

nis kan hebben (bij voorbeeld de keuze bij aandelen tussen groei uit
dividend en groei uit koersstijging sloeg in de jaren 1965-1973 sterk
door ten gunste van de laatste). Afhankelijk van het dan ook de beleggingsfondsen aan de hand van uiteenlopende elementen of criteria classificeren. Terug nu naar de door ons gekozen
classificatiecriteria.
992

7) J. C. van Beek, De rentabiliteit van het effectenbedrijf,

Preadvies NIBE—

jaardag 1975.
8) Zie drs. Chr. Brandsma, Beleggingsfondsen in opkomst, Intermediair,juli/augustus 1969.
9) W. H. Berghuis noemt het werken zonder beheersvrijheid zelfs een anachronisme. Zie Het beleggingsfonds en zijn verschijningsvormen, Preadvies
NIBE-jaardag 1975.
10) Bij het verzamelen en rubriceren van de gegevens had ik veel steun van
drs. R. Bosveld, assistent-medewerker aan de Interfaculteit voor Bedrijfskunde te Delft.

gingsfondsen. Omtrent de betekenis van deze fondsen ontstaat een

de fondsen in NV-vorm (88%). Naar aantal gemeten domineert het

nadere indruk als de grootte ervan wordt aangegeven. Vandaar dat
recente gegevens ter zake in een aparte kolom zijn vermeld. Als
norm voor de grootte is gekozen voor het netto actief, dat wil zeggen
het vermogen van de deelnemers. In de meeste gevallen wijkt het totaal van de beleggingen — het belegd vermogen — niet belangrijk af
van het vermogen van de deelnemers. Alleen bij onroerend-goed-

(ongesplitste) beleggingsdepot (24 van de 45).
Gelet op de kapitalisatie zijn de fondsen met een tweezijdig open
kapitalisatie, naar bedrag gezien, sterk in het overwicht (90%). Ook
naar aantallen gezien overheerst dit type (36 van de 45).
De gesignaleerde dominanten zijn grotendeels een gevolg van de

betekenis van de fondsen die tot de Robeco-Groep behoren. Te zamen hebben deze fondsen, die alle de NV-vorm en een tweezijdig
open kapitalisme kennen, een netto actief van ruim f. 12 mrd., of
wel 73% van het totaal van alle beleggingsfondsen. Ten slotte: van
de 45 vennelde fondsen zijn er 27 aan de Amsterdamse beurs genoteerd.

fondsen lopen deze grootheden, als gevolg van de veelal toegepaste

..leverage”, soms sterk uiteen. De gegevens zijn per 31 december
1982 of een eindeboekjaardatum die daar zo dicht mogelijk bij ligt.

Combinatie van de bedragen uit tabel 2 met de overige gegevens
uit deze tabel laat het volgende zien. Het meeste geld (55%) is toevertrouwd aan de aandelenfondsen, waarbij dan weer ruim 93%
van die portie berust bij de algemene, niet gespecialiseerde, fondsen.
Dominerend, opnieuw naar de geldbedragen gezien, zijn voorts

De financiering van bedrijfsleven en — steeds meer — overheid
De middelen die aan beleggingsfondsen worden toevertrouwd

Tabel 2. Overzicht van Nederlandse beleggingsfondsen
Karakter van de beleggingen

Kapitalisatie

gespecialiseerd
Netto actief
in gld. x 1.000

algemeen

geografisch

bedrijfstak

ongcsplitst
depot

gesloten

Beursnotering

zijdig

zijdig

Aandelenfondsen
Robeco. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Rolinco. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Tokyo Pacific H o l d i n g s ‘ . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

4.817.157
2.574.972
458.100

Anno Aandelen F o n d s . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Leveraged Capital Holding* . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

316.021
308.844

TPH S e a b o a r d * . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
ABN Beleggingspool . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
ABN Aandelenfonds . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
OBAM. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
America F u n d . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

256.516
222.985
148.059
144.661
90.604

European Community Trust . . . . . . . . . . . . . . . . .

62.081

Viking Resources Int.* . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Algemeen Fondsen Bezit . . . . . . . . . . . . . . . . …
Bemco Dynamisch Beheer. . . . . . . . . . . . . . . . . . .

52.952
17.208
13.357

Japan**

olie/gas

grondstoffen

Goldmines . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

13.154

Opbouwfonds voor Medici . . . . . . . . . . . . . . . …
Bemco Japanse Waarden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

12.400
12.016

Japan

Bemco Australische Waarden . . . . . . . . . . . . . . . . . .

6.093

Australie

New York Industrial Index* . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Bel. Foods van Incourante Waarden. . . . . . . . . . . . . .

3.970
894

VS

Totaal. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

9.532.044

Fondsen met beleggingen in aandelen en obligalies
Beleggingsfonds v.d. 7 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Esmeralda. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Holland Fund . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Enhobel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Amro Obligatie Combinatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Amro Aandelen Combinatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Unilife Investment Trust* . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Uni-Invest. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Sumabel……………………………
Hartogensis. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

80.033
40.955
40.241
33.058
14.799
14.011
12.858
6.490
6.297
986

Totaal. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Bel. fonds voor Medici*”. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

249.728
50.059

Obligatiefondsen
Rorento* . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

4.278.994

Amro Obligatie Fonds . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Alrenta*……………………………
ABN Obligatie Fonds. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

678.909
148.611
113.672

Intel-bonds . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

7.173

Bemco Groeiende Rendements Waarden . . . . . . . . . .

5.518

Totaal. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

88% Nl.

96% Nl.
82% VS

5.232.877

Onroerend-goedfondsen

Rodamco . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Wereldhave. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

716.000
539.039

Sarakreek H o l d i n g . . . . . . . .
BOO . . . . . . . . . . . . . . . . .

…………….
…………….

393.790
261.556

Alvamij . . . . . . . . . . . . . . .
BBVO . . . . . . . . . . . . . . . .

…………….
…………….

193.825
95.026

Nederland

Breevast……………
Amvabel. . . . . . . . . . . . . . .

…………….
…………….

68.001
54.504

VS

Totaal. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

2.321.741

Totaal Oeneraal. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

17.386. 449

* Statutaire zetel op de Nederlandse Antillen.
** Houdstermaatschappij van uitsluitend aandelen Tokyo Pacific Holdings.
*** Belegging in aandelen, obligaties en onroerend goed.

ESB 26-10-1983

993

komen ten goede aan het bedrijfsleven en aan de overheid. Het be-

beleggingsmaatschappijen die ook aan buitenlandse beurzen zijn

drijfsleven wordt gefinancierd voor zover belegd wordt in aandelen

genoteerd, hebben uiteraard ook voor die beurzen een betekenis.

en in onroerend goed, indien de betreffende panden door bedrijven

Zo was in verschillende jaren Rorento een van de aandelen met de

worden gebruikt. De belegging—door beleggingsfondsen—in obligaties impliceert in overwegende mate financiering van de overheid,

hoogste omzet aan de Parijse beurs.

respectievelijk, bij internationale fondsen, van overheden. De belegging in obligaties van het bedrijfsleven heeft kwantitatief geen

Evaluatie: voorkeur voor grote, algemene, open fondsen

grote betekenis meer. Voorts betekent het deel van de onroerendgoedbeleggingen dat bestaat uit door overheden gehuurde panden,

Het onroerend goed buiten beschouwing gelaten kan men schatten dat ongeveer 2/3 van de totale aan beleggingsfondsen toever-

Evaluatie is een wal prelentieus woord. Hier is niet gedacht aan
een vergelijkend oordeel over het rendement van de vermelde Nederlandse beleggingsfondsen. Voor een dergelijke — uiteraard per
homogene groep le verrichlen — laak, ontbreken de gegevens. Een
oordeel over de ..performance”, d.w.z. het totale rendement, heeft

trouwde middelen naar het bedrijfsleven gaan en ongeveer ‘/3 naar

namelijk alleen inhoud indien die gerelateerd wordt aan het gelopen

uiteraard een financiering van die overheden.

de overheid. Een niet onbelangrijk gedeelte van de portie die naar

risico. Dat laatste ware alleen le beoordelen als men de beschikking

het bedrijfsleven gaat, komt ten goede aan Nederlandse bedrijven,

zou hebben over de volledige beleggingsgegevens. Zelf s bij de goede

als men die gelijkstelt aan de bedrijven met de hoofdzetel in Nederland. Terwijl de totale kapitalisatie van de aan de Amsterdamse

verslaggeving die beleggingsfondsen doorgaans bieden is hel gepubliceerde materiaal echter te enen male onvoldoende om tot een fai-

beurs genoteerde aandelen ongeveer 1% uitmaakt van de gesom-

re, vergelijkende beoordeling te komen.

meerde kapitalisaties van alle beurzen ter wereld, is bij voorbeeld
van de middelen van de grootste Nederlandse aandelenfondsen
(Robeco en Rolinco) 10 a 20% in ,,Nederlandse” aandelen belegd 11). Uiteraard vertonen deze percentages een variatie in de

Over de kostenvalt wel iels te zeggen. Afgaande op gepubliceerde gegevens zijn de kosten bij de grote fondsen zowel aanzienlijk lager dan bij kleine fondsen als, op zich zeif gezien, zeer laag. Een koslenniveau van f. 0,20 a f. 0,30 per f. 100 deelnemend vermogen,

tijd. Financiering — via belegging in obligaties door fondsen — van

zoals dal bij de groolsle Nederlandse fondsen voorkomt, is in ver-

overheden neemt toe in betekenis. Tien jaar geleden speelde dit nog

houding tol het totale rendement laag te noemen.

geen rol 12). De huidige omvang blijkt uit label 2. Ook bij de beleggingsfondsen die in obligaties beleggen gaan de middelen voor een
belangrijk deel naar de Nederlandse overheid. Bij de grootste van
deze fondsen (Rorento) werd sinds de oprichting in 1974 gemiddeld

50% in Nederlandse overheidsobligaties belegd.

Het (grote) belong voor de Amsterdamse beurs 13)
In label 2 werd reeds aangegeven dat ultimo 1982 27 van de 45

vermelde beleggingsfondsen aan de Amsterdamse effectenbeurs

Dat de kosten bij grole fondsen duidelijk lager liggen dan bij klei-

ne, ligt in de rede. Het beheer van een aandelenportef euillc van f. 5
mrd. kosl lang niet vijf maal zoveel als dat van een portefeuille van
f. 1 mrd.; belangrijke koslenposlen hebben overwegend een vasl

karakler. Dil oordeel over koslenverhouding geldl zowel binnen de
groep van de algemene als binnen de groep van gespecialiseerde
aandelen- en obligaliefondsen. Uil beide categorieen een voorbeeld. Volgens de gepubliceerde cijfers over 1982 waren de kosten
van het Amro Aandelen Fonds f. 0,52 en die van Robeco f. 0,25 per
f. 100. De koslen van Tokyo Pacific Holding bedroegen f. 0,24, die

waren genoteerd. Het totale aantal genoteerde Nederlandse aandelen bedroeg toen 251. Het interessante cijfermateriaal dat de Vereniging voor de Effectenhandel verzamelt en publiceert beval (nog)

van Bemco Japanse Waarden f. 0,73. Ook als men er rekening mee

niel de koerswaarden en omzetten per fonds. Ook Week in een con-

Het kan naluurlijk wel zijn dal de koslen — steeds gezien per
f. 100 belegd vermogen — bij een algemeen fonds van bepaalde omvang niet lager liggen dan die van een gespecialiseerd fonds van aanzienlijk kleinere omvang. Die vergelijking is echter niet relevant,

lacl mel de Vereniging dal in de rubriek ,,beleggingsmaatschappij-

en” niel sleeds verwerkl zijn de cijfers van de beleggingsfondsen uil
ons overzichl die hun zelel op de Nederlandse Antillen hebben.

houdl dal de kostenregislratie niet overal dezelfde is, is de teneur
duidelijk 15).

Daarom hebben de hierna volgende cijfers len dele hel karakler van

omdat twee zaken met een duidelijk verschillend risico worden ver-

een benadering.

geleken.
Bij de onroerend-goedfondsen ligt hel koslenniveau hoger. De
reden daarvan is dal de koslen van belegging/beheer daar, zoals

In de eersle plaats: de koerswaarde. Ultimo 1982 bedroeg de

koerswaarde van alle Nederlandse aandelen f. 67.483 mln. Voor de
beleggingsmaatschappijen geeft de Vereniging ultimo 1982 een
koerswaarde van f. 9.798 mln. Voegl men daaraan loe een geschal

cijfer voor de ,,Antilliaanse” beleggingsmaatschappijen (Alrenta,
Leveraged Capilal Holding, New York Industrial Index Fund, Rorenlo, Tokyo Pacific Holding. TPH Seaboard en Viking Resources)
dan levert dit een totale koerswaarde voor alle door ons in label 2

vermelde, aan de Amslerdamse beurs genoleerde beleggingsfondsen van ca. f. 15,1 mrd. 14). De schatting houdt in dal, mel uilzondering van Rorenlo, waarvoor de exacte koerswaarde kon worden

aangehouden, de koerswaarde ultimo 1982 gelijk is gesteld aan hel
netto aclief uil label 2; mede als gevolg van het verschil tussen boekjaren en kalenderjaren is hier geen exaclheid le bereiken.
Uil hel voorgaande vloeit voort dal hel aandeel van de 27 Nederlandse beleggingsfondsen in de koerswaarde van alle Nederlandse
aandelen ultimo 1982 ongeveer 22% bedroeg. De vier grootste
fondsen (Robeco, Rolinco, Rorento en Rodamco) maakten mel een
totale koerswaarde van f. 12,7 mrd. bijna 19% uit.

Vervolgens de omzetten ter beurze. De tolale effeclieve omzel
(exclusief parallelmarkl) in Nederlandse aandelen bedroeg in 1982

f. 25.774 mln. De omzel van de beleggingsmaatschappijen volgens
de cijfers van de Vereniging (naar bleek, ditmaal inclusief de fondsen die hun zetel op de Antillen hebben) bedroeg in 1982 f. 4.847
mln. Gerelateerd aan de eerder genoemde f. 25.774 mln. belekenl

dil dal de omzel van de beleggingsfondsen circa 19% bedraagt van
de totale beursomzet in Nederlandse aandelen. De grote betekenis
van de beleggingsfondsen voor de inkomsten van de beurs en voor

het effectenbedrijf van banken en (overige) commissionairs koml
uil deze cijfers duidelijk naar voren.
In het kader van de opzet van dil artikel beperken wij ons tol de

belekenis van de beleggingsfondsen voor de Nederlandse beurs. De
994

bekend, aanzienlijk hoger liggen dan bij voorbeeld bij aandelen en
obligaties. Aan te nemen valt dal, hoewel ook binnen de groep onroerend-goedfondsen bij loenemende grootle van het fonds een

kostendegressie optreedl, die degressie geringer is dan bij aandelenen obligatiefondsen. Vergelijkingen aan de hand van gepubliceerde
cijfers zijn hier extra moeilijk omdal juisl bij onroerend-goedfondsen de veranlwoording van de koslen van beheer op nogal uileenlopende manieren plaatsvindt.

Voor de deelnemer in een beleggingsfonds zijn behalve de beheerskoslen, waar lot nu toe over gesproken werd, ook de aan- en
verkoopkosten van belang. Ofschoon deze koslen goeddeels een
vaslgelegd karakter hebben op grond van bindende provisiereglemenlen en belastingregels, lopen de gevraagde vergoedingen wel

11) Vanwege de betekenis die aan beleggingsfondsen voor de financiering
van het bedrijfsleven wordt toegckend zijn in Frankrijk, Belgie en Zweden fiscale faciliteiten gecreeerd voor particulieren die in beleggingsfondsen deelne-

men.
12) Zie drs. E. L. Vervuurt, Hetfunctioneren van de collectieve belegging in

de moderne samenleving, Preadvies NIBE-jaardag 1975.
13) De gegevens voor deze paragraaf werden ontleend aan Beursplein 5 in
cijfers en aan verschillende jaargangen van De Amsterdamse Effectenbeurs
in…, beide publikaties van de Vereniging voor de Effectenhandel. Voorts verstrekte de Vereniging op enkele punten nadere toelichting.
14) Ter vergelijking met dit totaalbedrag ad f. 15,lmrd. zij vermeld dat Brezet de waarde van de acn’va van de genoteerde Nderlandse beleggingsfondsen
ultimo 1954 berekende op f. 571 mln. J. C. Brezet, Verschuivingen bij de Nederlandse investment-trusts, ESB.27 april 1955, biz. 331 e.v.
15) De gepubliceerde kosten per f. 100 beheerd vermogen vertonen bij Tokyo Pacific Holdings over de jaren grote verschillen.

uiteen, soms zelfs sterk uiteen. Een reden daarvan kan zijn dat som-

Gelet op toe- en uittreden lijkt het (tweezijdig) open fonds het be-

mige fondsen hier een winstbron wensen. Bij de onafhankelijke, als
teraard afhankelijk van de tijdsduur van de belegging. In de praktijk

lang van de belegger doorgaans het beste te dienen. De koersvorming tegen intrinsieke waarde biedt een belangrijke garantie. Niet te
ontkennen valt dat wie, bij een gesloten fonds, met een belangrijke
,,discount” ten opzichte van de intrinsieke waarde koopt, de kans

blijken de meeste beleggers voor een relatief lange periode deel te
nemen. Inmiddels ontwikkelt rich het gebruik om bij overstappen

heeft dat op het moment van verkoop die discount geringer is. Het
kan echter ook zijn dat de afwijking van de intrinsieke waarde nog

op een ander fonds binnen dezelfde ,,groep” van beleg-

groter wordt. De doorsnee belegger zal deze ongewisheid liever vermijden; hij is ook veelal niet zeker zelf het moment van verkoop te

cooperaties werkende fondsen, komt dit niet voor 16).

De invloed van de aan- en verkoopkosten op het rendement, is ui-

gingsfondsen, de in rekening gebrachte kosten te verlagen.
Het belangrijkste blijft natuurh’jk de kwaliteit van het beheer, tot

kunnen bepalen.

uitdrukking komend in het bij een bepaald portefeuillerisico behaalde totale rendement (dat is de som van de door het fonds behaalde
rente- of dividendontvangsten, vermeerderd met de waardestijging
van de portefeuille). Hogere kosten kunnen in theorie door een be-

Ten slotte:wij zagen bij de fondsen uit vroeger eeuwen soms een
bijzondere zorg om het beheer los te maken van de effectenmakelaar, die geacht werd, via onnodig muteren in de portefeuille, extra
provisies te willen verdienen. Het is de vraag of die zorg bij de huidi-

ter totaal rendement volledig worden goed gemaakt. In de praktijk

ge banken (=commissionairs)/beheerders nog nodig is. Zeker is dat

echter corresponderen hogere kosten waarschijnlijk eerder met een

bij de onafhankelijke beleggingsmaatschappijen dit probleem zich
niet kan voordoen; deze hebben in essentie de trekken van een

beperkte omvang van het fonds, dan met een beter beheer.

Is er, ten slotte, in het bestek van deze evaluatie, nog iets te zeggen
over de vraag bij welk soort fonds de belegger in principe het beste
terecht kan? Deze vraag kan moeilijk tot een zinnig antwoord leiden

als met wsoort” gedoeld wordt op de beleggingscategorie: aandelen,
obligaties of onroerend goed. Het risicoprofiel dat de belegger

wenst is hier al even bepalend voor de uitkomst als de vraag voor
welke periode men zich het oordeel wil vormen. Algemene uitspraken zijn hier dan ook niet mogelijk.
Als met Msoort” evenwel gedacht wordt aan de keuze tussen een
algemeen en een gespecialiseerd (naar geografisch gebied of naar

bedrijfstak) fonds kan het oordeel m.i. wat meer inhoud krijgen. Het

cooperatie 18).
De strekking van deze evaluatie is een voorkeur voor grote (wegens kwaliteit van de staf en beperking van de kosten), algemene

(vrijheid om over te stappen), open (geen discount) beleggingsfondsen. De geschiedenis van de beleggingsfondsen heeft ook wel
laten zien dat specifieke elementen in de opzet, veelal door bijzondere tijdsomstandigheden geurgeerd, op wat langere termijn evenzovele zwakheden bleken te zijn. Ook hier geldt weer: wie op het
goede moment in het specifieke fonds zit kan er bijzondere voordelen door behalen. De kunst dat goede moment te bepalen is echter
slechts aan weinigen gegeven 19).

gespecialiseerde fonds heeft, naar karakter, aantrekkelijke kanten.

Het beheer kan zich in de gekozen specialisatie beperken en aldus
een hoge kwaliteit bereiken. Alleen bij zeer grote algemene fondsen
kan men zich een staf van vergelijkbaar kwaliteitsniveau permitteren. Bovendien valt waar te nemen dat sommige landen in bepaalde
perioden een sterkere ontwikkeling doormaken dan andere (in de
naoorlogse periode gold dit o.a. voor Duitsland en Japan). Ook
kunnen bepaalde bedrijfstakken soms een bijzondere dynamiek

Toekomst

De beschrijving van het verleden kan zorgvuldiger geschieden

naarmate men zich meer kan orienteren op betrouwbaar te achten
bronnen. Het ,,betrouwbaar te achten” impliceert een element van
voorzichtigheid. De verificatie van historische gegevens is immers

vertonen; voorbeelden zijn de chemie, de olie-industrie en — recent

— de met ,,high technology” aangeduide groep van bedrijven.
Een en ander betekent dat wie op tijd overstapt, van land naar

land, van de ene bedrijfstak naar de andere, een relatief hoge ,,performance” kan bereiken. Het probleem zit echter juist in die voorwaarde. Welke belegger bezit de kennis en/of de feeling om op tijd

over te stappen? De gemiddelde belegger is leek en zelfs de geavanceerde belegger beschikt niet over de informatie om tijdig de bakens
te verzetten. En van de beheerder van het gespecialiseerde fonds
mag niet worden verwacht dat hij z’n deelnemers adviseert om er uit

te stappen. Die beheerder wil vol belegd zijn en zelfs liefst groeien.
Daarom zal de doorsnee belegger een voorkeur hebben voor het algemene fonds. De beheerders daarvan kunnen zich vrij voelen om
de accenten te veileggen naar nun inzichten, van land naar land, van
bedrijfstak naar bedrijfstak. De praktijk laat ook zien dat dit bij alge-

mene fondsen gebeurt. De bedoeling van de beheerder is geen andere dan die bij het gespecialiseerde fonds; de kans dat de positie van
de belegger niet geoptimaliseerd wordt is echter kleiner 17).

16) In verschillende landen worden bij de veelal door banken beheerde beleggingsfondsen soms aanzienlijke vergoedingen in rekening gebracht bij toe- en
uittreden.

17) Gans wijst nog op een bezwaar tegen algemene fondsen, namelijk dat de
spreiding van risico te ver wordt doorgevoerd. Bij kleine algemene fondsen
kan zich dit bezwaar wel voordoen; grote.algemene fondsen kan men in dit
verband beschouwen als een bundeling van enkele gespecialiseerde fondsen.

M. P. Gans, Beleggingsleer en beleggingsfondsen, biz. 148.
18) Het is jammer dat Ter Woorst in zijn recente studie hier geen aandacht
aan besteedt. Dr. G. J. ter Woorst, De coopertatieve onderneming.
19) Berghuis is van mening dat de gespecialiseerde beleggingsfondsen Min
het kader van de maatschappelijke arbeidsverdeling” ……. Bnauweh’jks betekenis” hebben. Hij kwalificeert ze als modeverschijnselen. W. H. Berghuis,
Het beleggingsfonds en zijn verschijningsvormen, Pre-advies NIBE-jaardag
1975.

veelal een lastige aangelegenheid en in bepaalde opzichten zelfs onmogelijk. Degene die het heden wil typeren heeft net op belangrijke
punten niet moeilijk. De bronnen zijn nog volop toegankelijk en hij
kan het voordeel hebben met de materie vanuit de praktijk vertrouwd te zijn. Waar de beschrijving overgaat in evaluatie noopt de
korte afstand zowel als de betrokkenheid evenwel tot voorzichtigheid. Het hachelijkst blijft de taxatie van de toekomst. Niet voor
niets gebruikt men bij deze bezigheid woorden als aftasten, verkennen, vermoeden.
Het is aannemelijk dat de toekomst van beleggingsfondsen niet
los zal staan van nationale en internationale politieke, economische,
sociale en vooral monetaire ontwikkelingen. Ingrijpende veranderingen in de wereldeconomie zouden elke prognose voor beleggingsfondsen tot een slag in de lucht maken; daarom moet dan ook
van dramatische economisch-monetaire bewegingen geabstraheerd
worden.
Terugkeer naar hoge inflatie zal vooral van invloed zijn op de
voorkeur binnen de groep van beleggingsinstellingen. We zagen het
eerder. Vooral de belangstelling voor onroerend-goedfondsen zal
dan toenemen en, afhankelijk van de conjunctuur, ook die voor aandelenfondsen.
In de moderne, hoog ontwikkelde samenlevingen, zal ook het fiscale een factor van gewicht bh’jven. De huidige interesse voor specifieke spaar/beleggings/verzekeringsvonnen is niet los te denken
van bestaande fiscale faciliteiten. De voortzetting van bestaande en
invoering van nieuwe belastingfaciliteiten resp. -handicaps is moeilijk te prognotiseren. Waarom hebben sommige landen met linkse
regeringen (Frankrijk, Zweden) fiscale regelingen die de particuliere aandelenbelegging stimuleren en andere landen met niet-linkse
regeringen (Nederland) niet? Het aannemelijkst lijkt overigens de
terugkeer van de waardering voor de betekenis van het (particuliere) bedrijfsleven voor werk en welvaart; die is al aan de gang trouwens. Met die trend lijkt de kans op fiscale aanmoedigingen voor
aandelenbelegging, ook in Nederland, eerder groter dan kleiner te
worden. Beleggingsfondsen die aan ter zake te stellen eisen voldoen
zullen van zulk een ontwikkeling profiteren.
Bij de evaluatie van de huidige Nederlandse beleggingsmaatschappijen, in de vorige paragraaf, is gewezen op voordelen van grote, algemene, open fondsen. Het is niet goed in te zien dat die voordelen in de toekomst van minder betekenis zouden worden.
Naar de beleggingscategorie gezien ware een verdere relatieve
groei van de obligatiefondsen zeker denkbaar. De betekenis van de
obligatie in het geheel van de financieringsinstrumenten – en daarmede van de beurshandel – is, met de functie van de overheden, belangrijk gegroeid in de afgelopen decennia. Door de sterke rentewisselingen is de koersbeweging van obligaties jaren lang groter
geweest dan die van aandelen. Voor de internationale obligatiebelegging komt daar de, dikwijls forse, invloed van de valutaschommelingen nog bij. Ook de toepassing – in de VS reeds nu op
grote schaal – van ,,nieuwere” instrumenten als optics en futures
heeft hier z’n invloed. Men kan van mening verschillen over de
vraag of obligatiebelegging ooit een probleemloze zaak was. Zeker
is dat het thans een vak is geworden.
Deze conclusie of, zo men wil, stelling vormt ‘n geschikte inleiding tot een laatste kanttekening bij de toekomst van beleggingsmaatschappijen. Te zamcn met de ontwikkeling in de welvaart, in de

techniek, in de communicatie van de voorbije decennia, is het geheel
van voor de belegging relevante factoren – in welke categoric dan
ook: aandelen, obligaties of onroerend goed – exponentieel toegenomen. Ook het aanbod van produkten en diensten is sterk gegroeid. Een versimpeling van het werelbeeld en een versmalling van
het aanbod is redelijkerwijs niet te voorzien. Deze ontwikkeling
leidt ertoe dat het aantal mensen dat zich op een bepaald terrein
(veelal terecht) leek voelt, toeneemt. In een toekomst van die snit
lijkt er een reele behoefte te moeten bestaan aan beleggingsinstellingen. De vraag of in die behoefte adequaat voorzien zal worden is er
altijd weer een die bepaald wordt door de aanwezigheid van initiatief, creativiteit, innovatie, kortom van de menselijke factor.
Die toenemende gecompliceerdheid van het beleggen die een gespecialiseerd, hoog ontwikkeld vakmanschap vereist, zal ook niet
zonder gevolgen kunnen blijven voor de institutionele belegger.
Slechts enkele, zeer grote instituten, kunnen zich van een staf voorzien die een beheersing van deze materie in eigen kader raogclijk
maakt. Verreweg de meeste pensioenfondsen, stichtingen enz., zullen tot een meer verantwoord – bij gegeven risico profijteh’jker – beleggingsbeleid komen door samenwerking of door delegatie aan
derden. Aan beide oplossingen zijn voor- en nadelen verbonden.
Het lijkt niet gewaagd om te veronderstellen dat de reeds thans
waarneembare trend dat behalve particulieren, in toenemende mate
ook institutionele beleggers van, uiteraard gekwalificeerde, beleggingsfondsen gebruik maken, zich in de toekomst in versterkte mate
zal voortzetten.
Th. M. Scholten

Auteurs