Ga direct naar de content

Beleggen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 19 1983

Beleggen
Hoe groot het nationale vermogen is in Nederland, is niet bekend. De laatste schatting van het CBS betreft het jaar 1958 toen
het nationale vermogen op f. 158,1 mrd. werd bepaald 1). Het
netto nationale inkomen (factorkosten) bedroeg in dat jaar
f. 29,6 mrd. Als we er van zouden uitgaan dat dezelfde verhouding tussen kapitaal en inkomen die in 1958 gold, nu nog zou
gelden, zou het nationale vermogen in 1983 op ca. f. 1.600 mrd.
kunnen worden gesteld. Maar misschien is het veiliger om te
zeggen dat het ergens tussen de een en twee biljoen gulden zal
liggen.
Al dit vermogen is te beschouwen als een belegging van deze
of gene. Ondernemers hebben geld gestoken in hun bedrijf,
huiseigenaren in hun woning, particuliere spaarders in spaarrekeningen of een oude sok, pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen in effecten en onroerend goed. Al wie zijn inkomsten niet onmiddelh’jk volledig opmaakt, is in zekere zin te
beschouwen als een belegger. Het onderscheid tussen sparen,
beleggen, investeren en ondernemen is daarbij slechts gradueel.
Elke belegging bergt risico’s in zich: de spaarcenten kunnen
door de geldontwaarding worden aangetast, de aandelenportefeuille kan door koersverliezen in waarde dalen, de investering
kan een mislukking zijn en de onderneming kan failliet gaan.
Vanzelfsprekend wenst de belegger in het algemeen te worden
gecompenseerd voor de risico’s die hij loopt door zijn geld niet
onmiddellijk op te maken maar het opzij te zetten en/of ergens
in te steken. Hoe groter het risico dat hij loopt om (een gedeelte
van) zijn geld kwijt te raken, hoe hoger de risicopremie die hij
verlangt in de vorm van rendement op de belegging.
Het is interessant de verschillende beleggingsalternatieven te
vergeh’jken wat betreft hun risico en rendement. In dit nummer
van ESB, dat geheel aan beleggen is gewijd, passeren de belangrijkste beleggingsvormen de revue. Behalve grote onderlinge
verschillen valt onmiddelujk op dat risico en rendement ook
nogal varieren in de tijd. Jarenlang was het niet mogeh’jk om via
sparen op een spaarrekening de geldontwaarding bij te houden;
nu is op die manier een reele rente van 4 a 5% bereikbaar. Jarenlang hebben de aandelenkoersen op een laag peil gestaan; in het
afgelopen jaar zijn de noteringen op bijna alle beurzen ter wereld omhoog geschoten. Jarenlang waren er haast geen financieringsmiddelen te krijgen voor het starten van een nieuwe onderneming; de laatste jaren h’gt het „ venture capital” — vooral in de
Verenigde Staten — bij wijze van spreken voor het oprapen. Wat
zijn de achterliggende factoren die deze aardverschuivingen op
beleggingsgebied teweeg hebben gebracht?
Op de spaarmarkt zijn het vooral de rente en de inflatie die het
beeld bepalen. In het algemeen loopt de spaarder geen risico ten
aanzien van de nominate waarde van zijn inleg, maar de inflatie
kan de reele waarde ervan uithollen. In de jaren vijftig en begin
zestig was de inflatie betrekkelijk laag, de rente iets hoger, en
waren de afwijkingen van het gemiddelde niet groot. In de loop
van de jaren zestig kwam daar echter verandering in en begonnen de inflatiepercentages in korte tijd sterk op te lopen. In het
kielzog daarvan steeg ook de rente. De variantie van rente- en
inflatiepercentages werd veel groter zodat het sparen in wezen
een veel riskantere bezigheid werd. Pas de laatste jaren ziet het
er naar uit dat de westerse landen de inflatie weer beter onder
controle krijgen. Als met een zekere vertraging nu ook de rentepercentages dalen kunnen er wellicht weer stabielere verhoudingen op de spaarmarkt ontstaan.
Voor vastrentende waarden zoals obligaties is de situatie niet
veel anders. Zoals in het artikel van Dijkema en Veer in deze
ESB wordt uiteengezet, waren er voor 1970, vanwege de stabiele rente- en valutaverhoudingen, op de obligatieportefeuille
nauwelijks koerswinsten te behalen. Door de ineenstorting van
het Bretton-Woodssysteem van vaste wisselkoersen en de al genoemde veel grotere rentefluctuaties werd dat in de jaren zeventig echter heel anders. De oude opvatting dat het beleggen in
obligaties een tamelijk passieve bezigheid is, is dan ook al lang
door de werkelijkheid achterhaald.
Het beleggen in aandelen is per definitie riskant; het gaat hier

ESB 26-10-1983

immers om risicodragend vermogen. Een overzicht van de ontwikkeling van de ANP/CBS-beursindex gedurende de laatste
twintig jaar (zie het artikel van Van Oostveen en Wagner) laat
beleggingsresultaten zien die varieren van -17 tot +44% per
jaar. Daarbij gaat het dan om gemiddelden; afzonderlijke fondsen tonen nog veel grotere fluctuaties. Vanwege de trage groei,
de hoge rente, de hoge inflatie, de dalende investeringen en de
teruglopende winsten waren de jaren zeventig voor de aandeelhouder slecht. Daarentegen zijn de jaren tachtig veelbelovend
begonnen. En als het aan Henry Kaufman ligt (zie het verslag
van zijn optreden op het Robeco-congres in dit nummer) ziet de
toekomst er voor de aandelenmarkt nog veel zonniger uit.
Gewaagder nog dan het beleggen in aandelen is het beschikbaar stellen van „venture capital” aan pas beginnende ondernemingen. Dit wordt beschreven in het artikel van Van der Koogh
in dit nummer. Hier is de grens tussen beleggen en ondernemen
geheel vervaagd: de financiers zijn partners geworden in het pas
opgerichte bedrijf en bepalen mede het ondernemingsbeleid.
De successen van de voorlopers op deze markt hebben velen tot
navolging gelokt, waardoor het potentiele rendement al weer is
gedaald. Toch lijkt de markt nog niet verzadigd gezien de talrijke
veelbelovende technologische ontwikkeungen die aanleiding
kunnen zijn tot het oprichten van allerlei nieuwe bedrijven en
zelfs hele nieuwe bedrijfstakken.
Ook het beleggen in onroerend goed vertoont kenmerken van
ondernemerschap, vooral wanneer er voor eigen risico en rekening wordt gebouwd, maar ook wanneer de belegger betrokken
is bij het bedrijfsmatige beheer van het onroerend goed (zie het
artikel van Van Rijn in dit nummer). Vanwege de bijzondere karakteristieken van de onroerend-goedmarkt is de overstap van
het beleggen in fmanciele activa naar het beleggen in onroerend
goed dan ook niet te maken zonder op nieuwe risico’s te stuiten.
Diverse pensioenfondsdirecteuren hebben dat tot hun schade
en schande ondervonden.
De meest riskante belegging is nog steeds het oprichten van
een eigen bedrijf. Het is bekend hoe gering het percentage van
de nieuw opgerichte ondernemingen is dat de eerste vijf jaar
doorkomt. Ook is bekend dat gemiddeld genomen pas na een
jaar of zeven een positief rendement op de verrichte investeringen wordt bereikt. Toch belet deze ongunstige risico-rendementsverhouding niet dat er nog steeds nieuwe bedrijfjes worden opgericht, en de laatste jaren zelfs in toenemende mate. Het
zou interessant zijn te weten welke fmanciele, maatschappelijke,
institutionele of sociaal-psychoiogische veranderingen aan deze
toenemende risicobereidheid ten grondslag liggen.
Op alle fronten waar middelen worden belegd, h’jken de risico’s de laatste tien, vijftien jaar veel groter geworden dan voorheen het geval was. De varieties in de rente, de inflatie, de economische groei, de wisselkoersen en de bestedingen zijn in deze
periode historisch bezien buitengewoon groot geweest. Dat is
ook de achtergrond van het ontstaan van allerlei nieuwe beleggingsinstrumenten, zoals optics en financial futures, die aan de
investeerder en de belegger nieuwe mogelijkheden tot risicoaanvaarding en risicoreductie bieden en die de beleggingsmarkt
verder diversificeren. Hoe snel de ontwikkelingen gaan wordt in
het artikel van Brouwer over de optiemarkt beschreven.
Deze raaand heeft Nederlands grootste beleggingsmaatschappij, Robeco, haar 50-jarige jubileum gevierd. Het is verheugend dat medewerkers en oud-medewerkers van deze instelling, die er hun beroep van hebben gemaakt miljarden guldens over de verschillende beleggingsmarkten been en weer te
schuiven, zich bereid hebben getoond de ESB-lezer een kijkje in
hun beleggingskeuken te gunnen: welke risico’s zij op zich hebben zien afkomen en hoe zij hebben gepoogd deze in rendementen om te zetten.
L. van der Geest
1) CBS, Het nationale vermogen van Nederland, 1948-1958, Statistische en econometrische onderzoekingen, 3e kwartaal 1960, biz. 101118.

961

Auteur