Ga direct naar de content

Redelijke lastenverdeling?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 17 1981

mr. C A. Je Kam

Redelijke
lastenverdeling?
De ene personele inkomensverdeling
is de andere niet. Op het primair inkomen, dat inkomenseenheden ontvangen
als beloning voor ter beschikking gestelde prpduktiefactpren, houdt de overheid
belasting en sociale premies in, die ten
dele via inkomensoverdrachten (in geld)
weer voor inkomenseenheden beschikbaar komen. Aldus ontstaat het secundair, of vrij beschikbare geldinkomen.
Het tertiair inkomen wordt gevonden
door dit secundair inkomen te vermeerderen met aan goederen en diensten gebonden pverdrachten van de overheid
(b.v. prijssubsidies) en te verminderen
met gebonden overdrachten aan de overheid (b.v. kostprijsverhogende belastingen).
Sinds kort is onze kennis op dit terrem
aanzienlijk vergroot dank zij een rapport dat het Sociaal en Cultured Planbureau (SCP) op 1 mei jl. uitbracht 1).
Dit rapport geeft een (primaire en)
secundaire inkomensverdeling voor
1977, op basis van inkomensgegevens
voor bijna 18.000 respondenten uit het
CBS Woningbehoeftenonderzoek 1977
(WBO77). Tevens geeft het SCP-rapport
een zo volledig mogelijk beeld van de
tertiaire inkomensverdeling in 1977. In
totaal wordt f. 29,9 mrd. wegens tertiaire overheidsuitgaven en f. 22,2 mrd.
wegens tertiaire overheidsinkomsten toegerekend aan huishoudens die gebruik
maken van gesubsidieerde of belaste
goederen en diensten. De resultaten
worden gegeven naar decielen (10%groepen) secundair inkomen. Het SCP; rapport geeft een eerste integrale analyse
‘ van de tertiaire inkomensverdeling 2).
Op basis van het WBO77 kunnen —
mits een tamelijk uitgebreid rekenmodel
beschikbaar is — per huishouden de verschuldigde loon- en inkomstenbelasting
en sociale premies (aandeel gezinnen)
worden berekend. De gezamenlijke druk
van deze publieke heffingen voor
WBO77-huishoudens (in decielen ingedeeld op basis van bruto inkomen) bedraagt in het 5e deciel ca. 34% van het
bruto inkomen. In dit deciel vindt men
de gehuwde werknemer met iets meer
dan het wettelijk minimumloon. In het
9e deciel (bijna 2 X modaal) bedraagt
de gemiddelde druk van de beschouwde
publieke heffingen ca. 40% van het
bruto inkomen 3).
Vergelijkbare resultaten geeft het
,,standaardmodel”, dat het CPB gebruikt
ter berekening van de mutatie in het vrij
beschikbaar inkomen van met name
werknemers in de marktsector. Indien
:
tevens rekening wordt gehouden met het
degressieve drukverloop van de kostprijsverhogende belastingen, blijkt de
druk van de beschouwde heffingen voor
bijna de helft van de huishoudens min
of meer proportioneel te verlopen 4).
ESB 24-6-1981

De vraag komt op in hoeverre deze
drukverdeling (,,impact incidence”)
strookt met de voorkeuren van de kiezers. Of de preferentiemakelaars rondom het Binnenhof ter zake tot een evenwichtige afweging komen valt moeilijk
te beoordelen, doordat opinieonderzoeken zelden een gedetailleerde vraagstelling over een aanvaardbare collectieve-lastendrukverdeling bevatten. Bij
wijze van proef vroeg ik op 3 juni jl. 46
(post)-doctoraal studenten belastingrecht van de RU Leiden aan te geven,
wat men een redelijke drukverdeling
vond voor werknemers in de marktsector (loon- en inkomstenbelasting,
omzetbelasting, accijnzen en het aandeel
van gezinnen in de premies voor sociale
verzekeringen als percentage van het
bruto inkomen). Gevraagd werd deze
druk te geven voor vier bruto inkomensniveaus in 1974: minimumloon (f. 15.600),
modaal loon (f. 19.500), 2 Xmodaalloon
en ca. 4 X modaal loon (f. 74.300). De
studenten moesten er daarbij van uitgaan, dat al deze publieke heffingen
daadwerkelijk op de inkomenseenheid
drukken (,,effective incidence”), met andere woorden dat inkomenseenheden er

Feitelijke en redelijk geoordeelde verdeling van de gemiddelde druk van de
belangrijkste publieke heffingen, 1974
_ beslaande druk
.redelijke druk

niet in slagen om de opgelegde heffingen
via prijsaanpassingen geheel of gedeeltelijk op anderen af te wentelen.
Gegeven was de gemiddelde druk voor
de modale werknemer in 1974 (46,2%).
Vooraf heb ik de studenten nadrukkelijk
herinnerd aan de gevolgen voor het collectieve-voorzieningenniveau, indien de
,,redelijke” druk sterk zou afwijken van
de feitelijke druk.
De resultaten zijn in de figuur samengevat.
Defeitelijke drukverdeling (beschouwde publieke heffingen als percentage van
het bruto inkomen in 1974) loopt van
44,2% (minimumloon) via 46,2% (modaal) en 47,2% (2 X modaal) op tot
54,7% (ca. 4 X modaal). De redelijk geoordeelde drukverdeling (n = 46) loopt
van 34,6%, via 43% en 53%, op tot
62,3%. De feitelijke drukverdeling blijkt
aanzienlijk minder progressief dan de
ondervraagde studenten gemiddeld redelijk vinden. Gelet op de inkomensverdeling in 1974 impliceert de redelijk geoordeelde drukverdeling overigens een
omvangrijke neervyaartse ombuiging
van de collectieve uitgaven.
Op voorstel van een der aanwezigen
gaven de ondervraagde studenten ook
aan of ze na voltooiing van nun studie
als belastinginspecteur (n = 32) dan wel
als belastingadviseur (n = 7) emplooi
hoopten te vinden 5). De figuur geeft de
voorkeur van beide groepen ook afzonderlijk. De consulenten-in-de-dop hebben in verhouding voorkeur voor een
lagere gemiddelde heffingendruk. Het
verschil met de inspecteurs-in-spe loopt
op van bijna 6%-punt (minimumloner)
tot 9%-punt (ca. 4 X modaal). De consulentengroep acht het redelijk dat de
gemiddelde druk oploopt van 28,6%
(minimumloon) tot 55% (ca. 4 X modaal): dat is met 26,4%. De inspecteursgroep acht het redelijk dat de gemiddelde druk oploopt van 34,3% (minimurnloon) tot 64% (ca. 4 X modaal): dat is
met 29,7%. De inspecteurs achten een
hoger drukniveau redelijk. Beide groepen spreken voorkeur uit voor een
vrijwel gelijke drukstijging, naarmate
het inkomen toeneemt.
Dit zijn resultaten van een onderzoekje zonder pretentie. Zou het geen aanbeveling verdienen vragen van dezelfde
strekking voor te leggen aan een representatieve groep Nederlanders?

C. A. de Kam

1) Sociaal en Cultured Planbureau, Projijt

van de overheid in 1977, Den Haag, 1981.

2) Zie voor een belangrijke aanzet het zeven-

de hoofdstuk van De personele inkomensverdeling 1952-1967, monografie no. 19,

Centraal Planbureau, Den Haag, 1975.
3) F. G. van Herwaarden en C. A. de Kam,
GENTAX: een model ter bepaling van de
druk en verdelingseffecten
van publieke
heffingen, COEPS-rapport 8015, biz. 36,

Leiden, 1980.

4) Zie voor een vergelijkbare exercitie R.

Goudriaan, F. G. van Herwaarden en C. A.
de Kam, De drukverdeling van omzetbelasting en accijnzen, 1974-1975, ESB, 11 februari

1981, biz. 128-133.

5) Zeven studenten hebben deze vraag niet
beantwoord. Het in verhouding grote aantal

toekomstige inspecteurs hangt samen met de
post-doctorale inspecteursopleiding aan de
RU Leiden.

595

Auteur