Ga direct naar de content

Optimaal economisch beleid binnen en beperkte beleidsruimte

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juni 17 1981

Optimaal economisch beleid
binnen een beperkte beleidsruimte
DRS. A. S. BRANDSMA – DRS. N. VAN DER WINDT*

Over het gevoerde economische beleid in de jaren 1976-1980 wordt dikwijls gesteld dat het niet
optimaal was. Beleidsmakers brengen daartegen in dat zij, gegeven de situatie en hun
beleidsruimte, tot het uiterste zijn gegaan. In dit artikel wordt met behulp van een
optimeringsmethode nagegaan wat voor de jaren 1976 tot en met 1980 het optimale economische
beleid zou zijn geweest, uitgaande van algemeen geaccepteerde doelstellingen en de beschikbare
beleidsruimte.
De auteurs komen tot de conclusie dat indien het beleid uitsluitend gericht zou zijn geweest op
bestrijding van de werkloosheid en evenwicht op de betalingsbalans, dat dan het prijsniveau, de
produktie, de arbeidsinkomensquote en het financieringstekort van de overheid zich a lie gunstiger
zouden hebben ontwikkeld dan onder het feitelijk gevoerde beleid het geval is geweest.
1. Inleiding
In het onderstaande presenteren we de resultaten van de
toepassing van een optimeringsanalyse op het recente economische beleid. De periode waarop ons onderzoek zich richt,
omvat de jaren 1976 tot en met 1980. Dat betekent dat naast
vrijwel de gehele regeerperiode van het kabinet-VanAgt ook
twee jaren van het eerste kabinet-Den Uyl in de beschouwing
worden betrokken.
Economisch beleid leent zich in het algemeen moeilijk voor
een beoordeling achteraf. Er mag dan consensus bestaan over
de na te streven doeleinden, preferenties ten aanzien van de
kwantitatieve taakstellingen worden zelden uitgesproken. Zo
is het mogelijk dat een doelstelling meer gewicht krijgt
naarmate de gewenste waarde verder van de prognose bij
ongewijzigd beleid afligt. Anderzijds doet zich het verschijnsel voor dat hoopvolle verwachtingen worden uitgesproken
over het verloop van grootheden die verder geheel worden
overgelaten aan de economische ontwikkeling in plaats van te
dien aanzien een actief economisch beleid te formuleren 1).
Het zou de evaluatie van het economisch beleid ten goede
komen als de beleidsmakers zouden werken met expliciete
preferentieschema’s. Uitgaande van een niet onrealistische
voorkeursrangschikking willen wij in het onderstaande een
mogelijkheid tot een systematische analyse van de beleidsconsequenties daarvan aangeven.
In Nederland wordt bij de voorbereiding van het macroeconomisch beleid traditioneel intensiefgebruikgemaaktvan
econometrische modellen. Voor het beleid op langere termijn
was daarvoor in de genoemde periode in hoofdzaak een of
andere versie van het z.g. model Vintaf in gebruik 2). Dit
model heeft gedurende die periode aan forse kritiek blootgestaan 3). Desondanks is een bruikbaar alternatief nog steeds
niet voorhanden. De gangbare werkwijze is dat net zo lang
met het model wordt geexerceerd tot een aanvaardbare
combinatie van maatregelen en geprojecteerde uitkomsten is
verkregen (z.g. ,,beleidsscenario’s”) 4). Onvermijdelijk liggen
daarmee in de uiteindelijk gepresenteerde oplossingen de
preferenties van zowel de beleidvoerende als de adviserende
instanties besloten. Inherent aan deze aanpak is voorts dat zij
niet noodzakelijkerwijs de ,,beste” combinatie van maatregelen en uitkomsten geeft. Een alternatief wordt geboden door de
ESB 24-6-1981

theorie ter bepaling van de optimale economische politick 5).
Zonder in dit artikel in te gaan op alle technische aspecten van
deze optimeringsmethode wordt zij in paragraaf 2 in het kort
beschreven 6).
De door ons gekozen versie van het model Vintaf 7) is die
uitgebreid met een rudimentaire monetaire sector en daarvoor aangepaste consumptie- en investeringsvergelijking, die
is ontwikkeld door Knoester en Van Sinderen 8). De beleidsvoorbereiding berust niet uitsluitend op het ,,officiele” model

* Beide auteurs zijn verbonden aan de vakgroep Macro-Economische
Politick van de Erasmus Universiteit Rotterdam.
1) Vgl. Van Sinderen e.a. die onder meer vaststellen dat in het jongste
conceptverkiezingsprogramma van de PvdA economische groei
eerder wordt gezien als een ,,act of God” dan als een door het
economisch proces en daarmede door het economisch beleid te beinvloeden grootheid (J. van Sinderen, J. R. Pijpers en L. J. M. Verdult, Het PvdA-verkiezingsprogramma macro-economisch bezien.
Enkele kanttekeningen, ESB, 17 September 1980).
2) Centraal Planbureau, Een macro-model voor de Nederlandse
economic op middellange termijn (Vintaf-II), Occasional paper nr. 12,
‘s-Gravenhage, 1977.
3) Vgl. W. Driehuis en A. v.d. Zwan (red.), De voorbereiding van het
economisch beleid kritisch bezien, Leiden, 1978.
4) Vgl. Bestek ’81 en de verschillende Centraal Economische Plannen.
5) Vgl. J. Tinbergen, Economic policy: principles and design, Amsterdam, 1956; C. J. van Eijk en J. Sandee, Quantitative determination of
an optimum economic policy, Econometrica, januari 1959; P. J. M.
van den Boogaard en H. Theil, Macroeconomic policy making: an
application of strategy and certainty equivalence concepts to the
economics of the United States 1933-’36, Metroeconomica, 1959; H.
Theil, Optimal decision rules for government and industry, Amsterdam, 1964; A. J. Hughes Hallett, The qualitative design of economic
policies and planner-model interaction, in: J. Jansen, L. F. Pau en A.
Straszak, the control of dynamic models of national economies,
Oxford, 1980.
6) Voor een uitgebreide technische verhandeling zie A. J. Hughes
Hallett en A. S. Brandsma, Time consistent optimal policies for non
causal models with multiple players, paper gepresenteerd op het
congres van de Society for Economic Dynamics and Control,
Princeton NJ, juni 1980.
7) In deze versie is aangenomen dat het effect van de werkloosheid in
de loonvergelijking maximaal 3% bedraagt.
8) A. Knoester en J. van Sinderen, Over de monetaire gevolgen van de
betalingsbalans, Maandschrift Economic, april 1980.
603

Vintaf. De gebruikers hebben meer informatie dan de modeluitkomsten alleen, terwijl er bij hen tevens ideeen bestaan
over ontbrekende en inaccurate onderdelen van het model.

door een gelineariseerde versie van de finale-vormvergelijkin-

gen 11).

Zij zullen daarmee bij de keuze van het scenario rekening
houden. Om de vergelijking zo zuiver mogelijk te houden en

3. Doelvariabelen, instrumenten en hun streefwaarden

ook gezien het. gevoerde monetaire beleid leek ons een
uitbreiding van het model met een monetaire sector in ieder
geval noodzakelijk. Een additionele voorziening met betrek-

functie gewenste waarden voor zowel doelstellingen als

king tot eventueel ontbrekende terugkoppelingen kan worden
gevonden in het te hanteren preferentieschema.

De indeling van dit artikel is als volgt. De keuze van de

Zoals hierboven is geschetst dienen in de te optimeren

instrumenten te worden opgenomen. In deze paragraaf gaan
we in op onze keuze van de doelstellingen en instrumenten
met de bijbehorende gewenste waarden.

Voor het economised beleid wordt traditioneel een vijftal

gewenste waarden voor de verschillende doelstellingen en
instrumenten komt ter sprake in paragraaf 3. Paragraaf 4
geeft de uitkomsten van onze berekeningen bij eenvoudige
veronderstellingen omtrent de verschillende relatieve voor-

doelstellingen genoemd 12):
— een aanvaardbare economische groei;
— een redelijke inkomensverdeling;

keuren. In paragraaf 5 gaan we in op de gevoeligheden van de

— minimale werkloosheid;

uitkomsten in afhankelijkheid van de voorkeuren. Ten slotte

worden in paragraaf 6 enkele conclusies geformuleerd.

— een evenwichtige betalingsbalanspositie; en
— een stabiel prijsniveau.

2. Optimeringsmethode

De laatste tijd is nog een andere doelstelling actueel
geworden, namelijk de grootte van het financieringstekort.

De theorie ter bepaling van de optimale economische
politick behelst de optimering van een bepaalde doelstellings-

relatie onder een aantal nevenvoorwaarden, die in ons geval
overeenkomen met de wiskundige vergelijkingen van een

econometrisch model. Het te optimeren criterium draagt het
karakter van een kostenfunctie die zowel voor de doelstellingen als voor de instrumenten kwadratisch is in het verschil
tussen de geprojecteerde en de gewenste waarden. En daar we
intertemporeel optimeren over de planperiode kunnen ook

onderlinge samenhangen van deze verschillen in het optime-

Van deze zes doeleinden zijn de drie eerstgenoemde funda-

menteel. De overige zijn doelstellingen die meer het karakter
van randvoorwaarden hebben, maar waarvan de nastreving

onder bepaalde omstandigheden niet minder belangrijk kan
zijn 13).
In label 1 is het in de onderzochte periode gewenste verloop

van de in modelvariabelen vertaalde doelstellingen weergegeven. De wensen met betrekking tot de doelvariabelen zijn

terug te vinden in een aantal regeringspublikaties, als de Nota
Selectieve groei, Bestek ’81 en de Centraal Economische
Plannen voor deze jaren.

ringscriterium zijn opgenomen.

In het algemeen zijn de taken die de overheid zich stelt
onverenigbaar, in die zin dat het pakket van economische
maatregelen dat tot volledige vervulling van die taken zou

leiden, onuitvoerbaar is. Instrumentele variabelen kunnen
niet ongestraft worden gevarieerd en niet alle instrumenten

Tabel 1. Gewenste tijdpad van de modelvariabelen in de periode
1976-1981
Modelvariabelen

1976 – 1981

kan de overheid direct be’invloeden. Zo kunnen de hieronder
te presenteren doeleinden evenmin volledig worden gereali-

seerd zonder onwerkelijke instrumentwaarden. Dit is aanleiding tot het stellen van prioriteiten zowel ten aanzien van de te
behalen doeleinden als van de aan te wenden instrumenten.
Zoals gezegd, draagt ook de huidige beleidsvoorbereiding de
sporen van deze voorkeursrangschikking. Het verschil met
onze aanpak is dat wij in de te maximeren doelstellingsfunctie, naast de gewenste waarden ten aanzien van doelstellingen

en instrumenten, de onderlinge afweging van preferenties
willen kwantificeren. Uitgaande van deze expliciet ge-

formuleerde voorkeuren kan dan een optimale strategic
worden ontwikkeld op basis van de beschikbare informatie.
Deze informatie bestaat uit een econometrisch model en
prognoses van de exogene variabelen voor zover die laatste
geen dienst doen als instrumenten. Op deze wijze ontstaat een

tijdpad van de verschillende variabelen dat gegeven de
prioriteiten en gegeven de omstandigheden optimaal is.
Indien blijkt dat het optimale pad te veel afwijkt van wat
wenselijk is ten aanzien van de doelstellingen of van wat
mogelijk is ten aanzien van de instrumenten, kunnen bovendien de preferenties voor die betreffende variabelen worden
verhoogd of die voor andere worden verlaagd.

In de tijd wijzigen de omstandigheden. Hiermee wordt
rekening gehouden door na ieder jaar de instrumentwaarden

aan te passen aan de gebleken realisaties en de gewijzigde
prognoses 9). De hierboven beschreven benadering is eenvoudig toepasbaar op lineaire modellen van de grootte van

het model Vintaf 10). Wij hebben deze methode zodanig
aangepast dat ze tevens voor niet-lineaire modellen, zoals het

model Vintaf, kan worden aangewend. De kern van deze
aanpassing is dat we de Optimeringsmethode toepassen op de

van een bepaald referentiepad afwijkende waarden van de
doelvariabelen, waarbij het model Vintaf wordt benaderd
604

Financieringstekort van de overheid . . .

terugdringing tot 4’/2% van het netto
nationaal inkomen

Naast de in label 1 opgenomen waarden is er een voorziening getroffen dat, indien de voorspelde waarde van de beIreffende doelvariabele beter uitkomt dan de in de label genoemde gewenste waarde, de gewenste waarde gelijk wordt
aan de voorspelling. Men zal immers een geprojecteerde verbetering ten aanzien van een enkele doelstelling willen handhaven. Hel begrip ,,beler” moel in dit geval gei’nterpreteerd
worden als een hogere economische groei dan 3 ‘/2%, een grotere
dating van de arbeidsinkomensquote dan van ‘1 %, minder dan
150.000 werklozen, een groter overschot op de handelsbalans,

9) Z.g. ,,closed loop control”.

10) Een toepassing op een model bestaande uit een honderdtal vergelijkingen is opgenomen in Hughes Hallet en Brandsma, op. cit.

11) A. S. Brandsma, A. J. Hughes Hallet en N. van der Windt,
Optimal economic policies and uncertainty: the case against policy

selection by nonlinear programming, paper gepresenteerd op het
Symposium over Mathematical Programming with data perturbations, Washington DC, mei 1981.
12) Van Eijk en Sandee noemen naast het eerstgenoemde vijftal een
zesde, namelijk een hoog niveau van de investeringen, vgl. Van Eijk

en Sandee, op. cit., biz. 6. Twee redenen hebben ons doen besluiten
deze variabele niet als extra doelstelling op te nemen. Ten eerste
worden investeringen in de te refereren beleidsstukken niet als

zodanig genoemd en ten tweede beschouwen wij deze doelstelling als
een ,,intermediaire” doelstelling, die uiteindelijk dient voor hoge
produktiegroei, welke reeds als aparte doelstelling is opgenomen.

13) Formulering uit Korteweg en Keesing, Het moderne geldwezen,
deel IV, hoofdstuk XIII, 12e, geheel herziene druk.

minder prijsstijging dan de gewenste 3’/2% en een financie-

prijsstijging en de gewenste, evenveel waarde wordt gehecht

ringstekort dat kleiner is dan 4’/2%.

als aan een zelfde vermindering van het verschil tussen

Twee van de opgenomen doelvariabelen vragen om nadere
uitleg. De arbeidsinkomensquote hebben we opgevoerd als
een doelvariabele die representatief is voor de doelstelling van
een redelijke inkomensverdeling. Een redelijke inkomensver-

feitelijke en gewenste economische groei. Een soortgelijke
uniforme kostenstructuur is opgelegd aan de afwijkingen van
de instrumenten ten opzichte van de waarden bij het gevoerde
beleid. Aangenomen is dat variatie in de overheidsuitgaven
evenveel kost als variatie in de lonen, de belastingen, de
investeringen of de geldhoeveelheid.

deling heeft echter veel meer betrekking op de secundaire dan
op de primaire inkomensverdeling. Daar echter het model

onvoldoende rekening houdt met de secundaire inkomensverdeling hebben wij onze doelstelling tot de primaire verdeling

Op het eerste gezicht lijken overheidsuitgaven en belastin-

beperkt. Daarbij komt nog een tweede argument. In het

gen veel directer instrumenten dan loonmaatregelen en investeringsstimulering. Maar ook de overheidsvariabelen

overheidsbeleid zijn ten aanzien van deze variabele nl.
expliciete gewenste waarden opgenomen 14). Een evenwichtige betalingsbalanspositie wordt veelal gelnterpreteerd als

vertonen een verloop dat in sterke mate wordt gei’nduceerd
door ontwikkelingen in de particuliere sector 16). Zo blijkt
het bij voorbeeld erg moeilijk te zijn voorgenomen bezuini-

een klein overschot 15). Het model Vintaf kent slechts een

gingen van de overheid daadwerkelijk uit te voeren. Boven-

onderdeel van de betalingsbalans als endogene variabele,

dien beschouwen wij de bijstelling van een beleidsprogramma.

namelijk de handelsbalans. Vandaar dat we de doelstelling in
termen van deze variabele hebben opgenomen.
De instrumenten die het beleid ter beschikking staan zijn

slotte betekent een evenredige weging van doelstellingen en

minder duidelijk omschreven. In onze analyse betrekken we
de volgende instrumenten:
1. loonmaatregelen;
2. investeringsstimulering;
3. veranderingen in de (materiele) overheidsuitgaven;

In de uitvoering daarvan ligt de haalbaarheid besloten. Ten
instrumenten dat we met recht mogen spreken over een marginale toetsing van het gevoerde beleid.
De voor de optimering niet relevante exogene variabelen
zijn in het model op hun gerealiseerde waarden ingezet. Tabel
2 bevat de uit de optimering volgende instrumentwaarden
over de planperiode.

4. belastingmaatregelen; en
5. verandering in de geldhoeveelheid.

Met de gekozen optimeringsmethode kan het gehele scala
aan instrumenten worden geanalyseerd, voor zover de instrumenten in het model voorkomen. We beperken ons echter tot
een vijftal dat in de beschouwde periode werd toegepast. Een
grote reeks mogelijke instrumenten, waarmee de gestelde
doelen eveneens en misschien zelfs beter bereikt zouden

kunnen worden, laten we buiten beschouwing.
Beleidswijzigingen brengen kosten met zich. In het optimeringscriterium zijn daarom de afwijkingen van de instrument-

Tabel 2. Optimale procentuele mutaties in instrumentwaarden
bij uniforme preferentiestructuur en gerealiseerde waarden van
exogenen.
1976
Overheidsuitgaven …..
Basisgeldhoeveelheid . .

1977

1978

1979

1980

Totaal

-2,04
1,72
-0,04
0,82
1.16

-2,62

-0,52

-0,37
0,15

-0,49
0,50
1.42

-0,04
-0,18
0.19

-0,06

-0,40
-0,22
-0,12
0,00
0.27

-5,95
4,72
-0,67
1,03
3.17

-0,11
0.13

waarden ten opzichte van de gei’mplementeerde waarden
opgenomen. De bijdrage aan de kosten is dan gelijk aan nul

als de optimale waarde gelijk is aan de realisatie bij ongewijzigd beleid.
Rest nog de vaststelling van het prioriteitenschema, d.w.z.
het antwoord op de vraag aan het behalen van welke
doelstellingen en instrumenten de voorkeur wordt gegeven.

Niet zozeer de absolute hoogte van de preferentiecoefficienten
in de doelstellingsrelatie is van belang als wel het relatieve

gewicht van de preferenties. Daarbij is een aantal gevallen
onderscheiden, waarop in de volgende paragraaf wordt

ingegaan.
In alle gevallen geldt nog een extra restrictie die in de
praktijk van het economisch beleid wel naar voren wordt
gebracht, namelijk een restrictie ten aanzien van de reele
lonen. Wij hebben aangenomen dat de reele lonen bij

voorkeur dienen toe te nemen en niet ongebreideld kunnen
worden gematigd. Het is bekend dat in het model Vintaf
loonmatiging gunstige effecten heeft op bijna alle doelvariabelen, maar koopkrachtdaling stuit in de praktijk veelal op

onoverkomelijke weerstanden.
4. Optimale economische politiek bij uniforme preferenties
Uit officiele publikaties blijkt veelal niet het relatieve
belang dat aan een doelstelling gehecht wordt noch de
relatieve kosten van het gebruik van een instrument. De
werkelijke preferenties liggen besloten in de voornemens en
blijken ex post uit de handelingen van de beleidsmakers. Het

Uit label 3 blijkt dat relatief geringe mutaties in de
instrumentwaarden relatief grote mutaties in een aantal
belangrijke doelvariabelen bewerkstelligen. Hiervoor zijn
vooral de combinatie en de timing van de verschillende
impulsen verantwoordelijk. Vooral de geringe loonmatiging
springt daarbij in het oog. De matiging over de gehele periode
valt in het niet bij de matigingsbereidheid die de laatste jaren

wordt gevraagd. De reele loonmatiging blijkt zelfs noggeringer
te zijn. Een verschuiving van de materie’le overheidsuitgaven

naar de investeringen is het meest opvallend. Daarnaast
leidt optimering tot een geringe verhoging van de belastingen
op looninkomen. Terwijl de beperkte extra loonmatiging kan
worden toegeschreven aan de restrictie op de reele loonontwikkeling, moet de geringe wijziging in de basisgeldhoeveel-

heid geweten worden aan de invloed van deze variabele in het
model. Daarin is zij bovendien slechts vertraagd werkzaam.
De doelvariabelen laten in alle opzichten een verbetering
zien. De groei trekt aan, de prijsstijging stagneert, de
arbeidsinkomensquote daalt terwijl de niveau’s van werkloosheid, financieringssaldo en betalingsbalans zich in de
goede richting bewegen.

Waarom is een beleid dat 1,5% meer groei en 25.000 minder
werklozen oplevert niet tot stand gekomen? Hiervoor is op het
vlak van de macro-economische planning een aantal oorzaken aan te geven. Ondanks de geringe mutaties in de

is niet aan ons om een voorkeursrangschikking te bepalen en
daarom hebben wij als eerste aanzet gekozen voor een

uniforme structuur van het preferentieschema. Dit houdt in
dat aan iedere doelstelling hetzelfde gewicht wordt toegekend. Bij voorbeeld in marginale termen geldt dan dat aan een

procentuele vermindering van het verschil tussen de feitelijke
ESB 24-6-1981

14) Vgl. Bestek »/.
15) Gedurende de laatste jaren is die waarde ca. l’/2% van het netto
nationaal inkomen.
16) Vgl. L. Knegt, Een endogene overheidsseclor in een macro-economisch kader. Institute for Economic Research, discussion paper
series, augustus 1977.

605

beschouwde instrumentwaarden kunnen we de flexibiliteit

saldo de ree’le lonen een zelfde mutatie laten zien: ‘/3% daling

van het instramentarium toch overschatten. In dat geval
komt het gevoerde beleid blijkbaar bij benadering overeen
met het maximaal haalbare. Op grond van de in label 2

prijzen blijft de uitvoerstijging iets achter bij de optimale

over de gehele periode. Door de geringere daling in de
variant, terwijl de invoer iets sneller stijgt met als resultaat dat

berekende totalen moet dan geconcludeerd worden dat de

het betalingsbalanssaldo een kleiner overschot vertoont dan

richting van het beleid goed is geweest. De gevolgde methode
sluit echter niet uit dat een beleid van een geheel ander
karakter tot betere resultaten had kunnen leiden.

de in tabel 3 gepresenteerde variant.
De investeringen zijn met ongeveer een zelfde percentage
toegenomen. Door uitschakeling van de variatie in de instrumentwaarden over de periode vertonen de doelstellingen een
veel gelijkmatiger verloop. We concluderen dat hoewel de

Tabel 3. Mutaties in enkele belangrijke variabelen ah gevolg

resultaten na middeling van de instrumentwaarden natuurlijk

van het voeren van een beleid waarbij de instrumentwaarden uit

minder optimaal zijn, beide varianten in kwantitatief opzicht
niet veel verschillen. De samenstelling van het pakket maatregelen is kennelijk belangrijker dan het tijdstip waarop de

tabel 2 worden gehanteerd.
1976

Prijspeil van de particuliere consumptie

1977

1978

1979

1980 Totaal

procentuele mutat ies
0,03 -0,63 -0,33 -0,32 -0,34
-0,07 -0,38 -0,27 -0,27 -0,30
0,10 -0,25 -0,06 -0,05 -0,04
-0,05 -0,30 -0,22 -0,23 -0,25

-1,59
-1,29
-0,30
-1,05

Prijspeil van de produktie in de
-0,07 -0,57 -0,41 -0,41 -0,48 -1,94

Volume van de investeringen in
1,60

2,94

0,85

0,74

0,30

6,43

0,00

0,36

0,34

0,41

0,33

1,44

Volume van de produktie in de

Werkgelegenheid in de
0,01 0,26 0,23 0,28
0,11 -0,16 -0,03 -0,04

Werkloosheid (in manjarcn X 1.000) ..
Financieringstekort van de
overheid a) ……………………

-0,8
0,2

0,22 1,00
0,03 -0,09

niveaumutaties
-10,2 -16,1 -22,8 -26,3
0,4
0,2
0,2
0,3

impulsen worden gegeven.
Het tweede argument dat kan worden aangevoerd tegen de
boven gepresenteerde werkwijze is dat het achteraf gemakkelijk praten is. Voor de analyseex post hebben wede beschikking
over alle gerealiseerde waarden van de exogene variabelen
terwijl de beleidsmakers zich aan het begin vanelke planningsinterval moeten behelpen met voorspellingen. Om deze reden
hebben we de gehele berekening ook uitgevoerd op basis van
voorspelde waarden van enkele zeer onzekere en belangrijke
exogene variabelen. Het betreft hier de variabelen die in het

buitenland worden bepaald, zoals de ontwikkeling van de
wereldhandel, invoerprijzen en het concurrerende uitvoer-

prijspeil. In de genoemde regeringspublikaties worden veronderstelde ontwikkelingen van deze variabelen gepresenteerd.
Op basis van deze ontwikkelingen hebben we een set optimale
instrumentwaarden berekend (zie tabel 5) en de daarbij

– 0.34 – 0.93 – 1.12 – 1.28 – 1.40

a) In procenten van het netto nationaal inkomen tegen marktprijzen.

behorende waarden van de belangrijkste endogene variabelen

(zie tabel 6).

Meer voor de hand ligt dat het instrumentarium niet de
gelegenheid biedt tot de ,,fine-tuning” die het door ons
berekende tijdpad vergt. Immers, onze vaderlandse volks-

huishouding is niet een apparaat waar je maar aan de
knoppen behoeft te draaien en er gebeurt wat je wenst. Om te
toetsen hoe de uitkomsten afhangen van de juiste dosering
van maatregelen op het juiste moment, hebben we eveneens

de mutaties in de door ons belangrijk geachte endogene
variabelen berekend op basis van een middeling van de
impulsen over de periode. De resultaten van deze berekening

Tabel 5. Optimale procentuele mutaties in instrumentwaarden
bij uniforme preferentiestructuur en voorspelde waarden van
enkele exogenen.
1976
Overheidsuitgaven …..
Investeringen……….

Lonen ……………
Basisgeldhoeveelheid …
Belastingen ………..

1977

1978

1979

1980

Totaal

-2,77
2,93
-0,57
0,56
1,35

-3,26
2,47
-0,38
0,40
1,69

-1,32
0,62
0,01
-0,24
0,83

-0,02
-0,18
0,07
-0,18
-0,07

-0,19
-0,31
-0,19
0,00
0,10

-7,56
5,53
-1,06
0,54
3,90

zijn weergegeven in tabel 4.
De verdeling van de impulsen over de verschillende instru-

Tabel 4. Mutaties in enkele belangrijke variabelen als gevolg
van het voeren van een beleid waarbij de gemiddelde instrumentwaarden uit tabel 2 worden gehanteerd.

menten is bij benadering gelijk aan die in tabel 2. Weer
kunnen we constateren dat er een verschuiving binnen de
bestedingscategorieen plaatsvindt en wel van de overheidsuit-

gaven naar de investeringen, gecompleteerd met een geringe
loonmatiging en een geringe stijging in de belasting op

1976

1977

1978

1979

1980 Totaal

procentuele mutaties
Loonsom per werknemer …………
Prijspeil van de particuliere consumptie

Reele loonsom per werknemer……..
Prijspeil van de goederenuitvoer ……
Prijspeil van de produktie in de
bedrijvensector …………………

Volume van de investeringen in
outillage………………………
Volume van de produktie in de
bedrijvensector …………………

-0,14 -0,25 -0,30 -0,31 -0,32 -1,32
-0,11 -0,16 -0,21 -0,23 -0,27 -0,98
-0,03 -0,11 -0,09 -0,08 -0,05 -0,34

-0,08 -0,13 -0,17 -0,20 -0,23 -0,81
-0,14 -045 -0,33 -0,36 -0,44 -1,52
0,88

1,13

1,23

1,63

1,73

6,60

0,01

0,14

0,21

0,35

0,40

1,11

Werkgelegenheid in de

bedrijvensector…………………
Arbeidsinkomensquote …………..

0,02 0,11 0,15 0,24 0,27 0,79
0,01 -0,03 -0,03 -0,06 -0,01 -0,12

Werkloosheid (in manjaren X 1.000) ..

-1,3

-5,2

Uitvoersaldo (in mrd. gld.)………..
Financieringstekort van de

0,1

0,2

0,3

overheid a) ……………………

-0,2

-0,5

-0,7

niveaumutaties
-9,8 -16,1 -22,3
0,3

0,2

– 1,0 – 1,3

a) In procenten van het netto nationaal inkomen tegen marktprijzen.

Weliswaar blijken de uitkomsten in termen van doelstellin-

gen slechter te zijn dan de eerder berekende, maar de schade

looninkomen. De absolute veranderingen zijn alle echter iets
groter dan in de vorige variant, hetgeen resulteert in iets
betere waarden voor enkele doelstellingen. Voor de werkloosheid wordt dat duidelijk geillustreerd in figuur 1 waarin het
hier berekende tijdpad is afgezet tegen dat van de eerder
gegeven variant en het gerealiseerde tijdpad.
Optimering op basis van voorspelde waarden van de

genoemde exogenen vermindert de Werkloosheid met ongeveer 40.000 manjaren in 1980 in plaats van de 25.000 uit de
vorige berekening. De drukkende werking op de prijzen is
eveneens iets groter, hetgeen o.a. tot gevolg heeft dat het
financieringstekort van de overheid forser daalt. Het uitvoer-

saldo pakt iets minder gunstig uit dan op basis van de
gerealiseerde exogenen het geval was. Per saldo blijken de
voorspellingsfouten van de buitenlandse exogenen in de
context van de optimale economische politick een gunstige
uitwerking te hebben op de belangrijkste doelvariabelen.
Naast de haalbaarheid van de te nemen maatregelen en de
invloed van voorspellingsfouten zijn als twee andere oorzaken voor het feit dat het door ons bepaalde pad afwijkt van de

blijft beperkt. De niveaudaling van de Werkloosheid ligt in

realisaties, het preferentieschema en modelfouten te noemen.

dezelfde orde van grootte. Zowel de lonen als de prijzen

Immers, het relatieve belang van een doelstelling hangt in de

dalen over de gehele periode bezien iets minder zodat per

gehanteerde optimeringsmethode zowel af van het gespecifi-

606

Figuur 1. Waarden van de werkloosheid bij een optimaal

naar de investeringen, een lichte druk op de lonen en een

economisch beleid op basis van gerealiseerde (I) en voorspelde

geringe stijging van de belastingen. Deze instrumentwaarden

(II) waarden van de exogenen.

leiden tot de in tabel 8 weergegeven mutaties in enkele belangrijke variabelen.

Manjaren

X 1.000

Tabel 7. Optimale instrumentwaarden (in procentuele mutaties)
bij preferenties gericht op werkloosheidsbestrijding en betalingsbalanssaldo (voorspelde waarden van de exogenen).

L

290

1976

Realisatie

250
230

Overheidsuitgaven …..
Basisgeldhoeveelheid . . .
Belastineen . . . . . . . . . . .

1977

1978

1979

1980

Totaal

-2,47

-2,58

-2,07

-0,99

-0,57

-0,69

270

0,58
0,32
1.01

0,17
-0,08
1.39

-0,29
0.61

0,00
0.41

-8,68
8,50
-1,43
0,72
4.09

0,77
0.67

210

Tabel 8. Mutaties in enkele belangrijke variabelen als gevolg

190

van het uitvoeren van de instrumentwaarden uit tabel 7.

170
150

1976

Doelstelling
1976

1977

1978

1979

Loonsom per werknemer …………

1980

Jaren

ceerde schema als van de afstand tussen de door het model
geprojecteerde waarden en de gewenste. Modelfouten kunnen

verantwoordelijk zijn voor een systematische over- of onder-

Prijspeil van de particuliere consumptie
Reele loonsom per werknemer……..

Prijspeil goederenuitvoer . . . . . . . . . . . .
Prijspeil van de produktie in de
bedrijvensector . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

1977

1978

1979

1980 Totaal

procentuele mutaties
-0,87 -1,14 -0,89 -0,40 -0,30 -3,60
-0,46 -0,70 -0,69 -0,34 -0,31 -2,50
-0,41 -0,44 -0,20 -0,06 -0,01 -1,10

-0,35 -0,53 -0,52 -0,33 -0,30 -2,03
-0,62 -1,00 -1,02 -0,55 -0,56 -3,75

Volume van de investeringen in

outillage……”…………………

4,40

3,65

0,40

0,52

0,37

1,80

2,79

13.01

0,33

0.88

0,91

3,04

schatting van een variabele, hetgeen gevolgen heeft voor het

Volume van de produktie in de

relatieve gewicht in de doelstellingfunctie.
Op preferentieverschillen komen we in de volgende paragraaf terug.

bedrijvensector . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Arbeidsinkomensquote . . . . . . . . . . . . . .

0,33 0,48
-0,32 -0,18

Werkloosheid (in manjaren X 1.000) ..
Uitvoersaldo (in mrd. gld.)………..

-12,5 -28,5 -37,9 -51.1 -61.9
– 0,2
0,1
1,2
1,2
0.3

Financieringstekort van de
overheid a) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

-0,51 -1,12 -1.60 -2,03 -2.37

label 6. Mutaties in enkele belangrijke variabelen als gevolg
van het voeren van een beleid waarbij de instrumentâ„¢aarden uit
label 5 warden gehanteerd.
1976

Loonsom per werknemer . . . . . . . . . . . .
Prijspeil van de particuliere consumptie
Reele loonsom per werknemer……..
ftijspeil van de goederenuitvoer ……
Prijspeil van de produktie in de
bedrijvensector…………………

1977

1978

1979

1980 Totaal

-0,68
-0,40
-0,28
-0,30

procentuele mutaties
-0,81 -0,50 -0,23 -0,34
-0,53 -0,37 -0,21 -0,33
-0,28 -0,13 -0,02 -0,01
-0.40 -0,31 -0,21 -0,28

-2,56
-1,84
-0,72
-1,50

-0,53 -0,77 -0,58 -0,35 -0,54 -2,77

Volume van de investeringen in

outillage………………………
Volume van de produktie in de
bedrijvensector…………………
Werkgelegenheid in de
bedrijvensector…………………
Arbeidsinkomensquote . . . . . . . . . . . . . .

Werkloosheid (in manjaren X 1.000) ..
Uitvoersaldo (in mrd. gld.)………..
Financieringstekort van de overheid a)

^

2,81

2,64

1,32

1,67

1,37

9,81

0,16

0,32

0,50

0,72

0,56

2,26

0,16

0,29

0,36

0,45

0,37

1,63

-0,15 -0,07 -0,06 -0,15 0,01 -0,42
niveaumutaties
-6,9 -17,3 -27,6 -37,4 -43,3
0,2
0,6
0,9
0,4
0,0
-0,52 -1,20 -1,61 -1,80 -1,95

bedrijvensector…………………
Werkgelegenheid in de

0,35 0,55 0.57 2,28
0,15 -0,18 -0.08 -0,61

niveaumutaties

a) In procenten van het netto nationaal inkomen tegen marktprijzen.

Concentratie op de twee genoemde doelstellingen blijkt
min of meer automatisch te leiden tot verbetering van de
overige doelstellingen. Juist de werkloosheid was gedurende

de beschouwde periode een van de meest in het oog springende problemen en de conventionele bestrijding legt veelal een

zware last op de betalingsbalans. Als gevolg van de in tabel 7
voorgestelde maatregelen blijkt center dat een werkloosheid

van minder dan 200.000 manjaren tot de mogelijkheden had
behoord zonder desastreuze gevolgen voor het betalingsbalanssaldo (zie figuur 2). Op grond van deze uitkomsten lijkt
een strategic die zich uitsluitend richt op extern en intern
evenwicht het overwegen waard.
6. Conclusies

a) In procenten van het netto nationaal inkomen tegen marktprijzen.

In dit artikel laten we zien dat een intensieve modelmatige

5. Optimale economische politiek gericht op extern en intern
evenwicht

aanpak van de macro-economische planning nog niet hoeft te
betekenen dat er gegeven het model Vintaf met weinig
middelen geen betere resultaten te bereiken zijn. Onze
uitkomsten duiden er integendeel op dat er via geringe

Om de signaalfunctie van een tweetal doelstellingsvariabelen te benadrukken verlaten we hier het uniforme preferentie-

variatie in de instrumenten reeds aanzienlijke mutaties in de

interne evenwicht representeren, respectievelijk het betalings-

doelvariabelen zijn te bewerkstelligen.
Uit de veelheid aan mogelijke instrumentwaarden kiest de
door ons gehanteerde methode ter bepaling van de optimale
economische politiek een combinatie bestaande uit verdere

balanssaldo en de werkloosheid. De som van de gewichten

vermindering van de overheidsuitgaven en stimulering van de

van de doelstellingen is dezelfde gebleven. De preferenties ten

investeringen. Een en ander gaat gepaard met iets meer
loonmatiging, zonder dat de reele lonen evenwel hoeven te

schema in die zin dat we ons wat betreft de doelstellingen

uitsluitend zullen richten op die variabelen die het externe en

aanzien van de instrumented zijn identiek aan die in de vorige
paragraaf. De voorkeur met betrekking tot stijgend ree’el loon
is eveneens gehandhaafd. In tabel 7 zijn de optimale instrumentwaarden weergegeven die uit zo’n dubbel-doel-strategie

dalen. In afwijking van het gevoerde beleid gaat de optimale
strategic uit van meer belastingverhoging. Buiten dat komen
de voorgestelde maatregelen in grote lijnen overeen met een

ontstaan. Verrassenderwijs ontstaat een patroon dat een

doortrekking van het huidige beleid. Dit staaft ons vertrou-

getrouwe kopie is van dat in de vorige paragraaf. We zien

wen in de plaats die het model Vintaf inneemt bij de

weer een verschuiving van de materiele overheidsuitgaven

voorbereiding van het economische beleid. De opmerkelijke

I ESB 24-6-1981

607

Figuur 2. Waarden van de werkloosheid bij een optimaal
economisch beleid op basis van uniforme preferentiestructuur
(I) en de dubbel-doelstrategie (II)

voorspellingsfouten van de exogenen waarop het beleid

Manjaren
X 1.000

van buitenlandse exogenen uit de officiele regeringspublika-

gebaseerd is, of in een sterk van het uniforme afwijkende
preferentieschema. Onze bevindingen zijn dat, op grond van

het optimale pad bij het inzetten van de voorspelde niveaus
ties, eerder gesproken moet worden van meevallers dan van
tegenvallers, terwijl de genomen maatregelen slechts verenigbaar zijn met een laag aspiratieniveau van de beleidsmakers.

Aan deze in de analyse betrokken punten zouden we hier

290

een element uit de politieke sfeer willen toevoegen. Het niet

270
Realisatie

250
230
210

uitvoeren van voorgenomen maatregelen dan wel het uitstellen daarvan, leidt er toe dat men onder de gegeven preferenties ook in latere jaren verder van de doelstellingen verwijderd
blijft. De door ons beschouwde periode begint met het laatste
jaar van het eerste kabinet-Den Uyl, gevolgd door een

bewogen verkiezingsjaar. Een extreem lange formatie leverde
een kabinet op dat zowel van kleur als karakter verschilde van

190
170
• Doelstelling

150 -‘

het vorige. Een en ander is de continui’teit van het beleid zeker
niet ten goede gekomen.
De belangrijkste conclusie hebben wij tot het slot bewaard.
Volgens alle verkiezings- en regeringsprogramma’s van het
laatste decennium verdient bestrijding van de werkloosheid

1976

1977

1978

1979

1980

Jaren

verbetering in termen van doelstellingen moet te danken zijn
aan de optimale combinatie en timing van de instrumenten. In

beschouwing genomen dat de vertaling van macro-economische instrumentwaarden in gedetailleerde maatregelen uiterst
moeilijk is, kan het economisch beleid de vereiste ,,fine-tu-

ning” echter (nog) slecht aan. Maar zelfs als we de gemiddelde
mutatie over de planperiode op de instrumenten toepassen,

blijft er sprake van verbeteringen in de meeste doelvariabelen.
Het gebrek aan flexibiliteit in het instrumentarium kan een

oorzaak zijn voor het feit dat de genomen maatregelen niet
overeenstemmen met de optimale. Bovendien kunnen elkaar
niet uitsluitende verklaringen daarvoor worden gezocht in de

‘de hoogste prioriteit. De keuze tussen de middelen bestedingsstimulering en loonmatiging wordt be’invloed door hun

tegengesteld effect op de betalingsbalanspositie. Nu blijkt een
variant die uitsluitend gericht is op bestrijding van de

werkloosheid bij evenwicht op de betalingsbalans en handhaving van de reele loonvoet, eveneens gunstige gevolgen te
hebben voor de andere doelvariabelen. Zowel de prijsontwikkeling, de produktie, de arbeidsinkomensquote als het financieringstekort komen dichter bij het gestelde doel. Een

strategic, die zich richt op intern en extern evenwicht van de
economic, dringt zich daarom op als een even aantrekkelijk

als eenvoudig alternatief.

… „ „ ,
Andnes S. Brandsma
Nice van der Windt

Auteurs