Koud en heet blazen in de volkshuisvesting
Werkgelegenheid en woningbouw
Men behoeft geen voorzitter van de S E R te zijn om te
constateren, dat de bouwvakindustrie van strategisch
belang is voor de werkgelegenheid in ons land. Reeds in de
jaren dertig werd door iedere conjunctuurtheoreticus
vastgesteld, dat de bouwvakindustrie een ,,trekkerw was.
Ging het dáár goed, dan ging het overal goed. Ging het
daar slecht, dan overal.
De theorieën van de jaren dertig hebben het niet
allemaal overleefd, maar deze theorie wel! De bouwvakindustrie is een ,,trekker7′ gebleven, vooral omdat zoveel
andere industrieën afhankelijk zijn van het bouwen. Nog
steeds geldt, dat de werkgelegenheid toeneemt bij vergroting van de bouwproduktie, niet alleen bij aannemers,
maar ook bij vele toeleverende bedrijven. En als er dan
ook nog woningnood is, dan snijdt het mes aan twee
kanten tegelijk. De Pous had volkomen gelijk, toen hij
constateerde dat en de woningnood èn de werkgelegenheid gediend waren met een grotere produktie in de bouw.
Het is daarom interessant te zien wat er over dit
onderwerp in de Miljoenennota 1981 staat geschreven.
Daarin wordt immers een visie voor het komende jaar
gepresenteerd. Helaas blijkt de Miljoenennota niet veel
meer dan een ,,nachtwakersnotam te zijn geworden. Zicht
op wat er – overdag ! – werkelijk leeft in ons land valt in
elk geval o p het terrein van de volkshuisvesting en het
stadsvernieuwingsbeleid niet te registreren. Weliswaar wil
het kabinet de werkgelegenheid ook in de bouwvakindustrie bevorderen, maar daartoe gokt het o p twee sectoren,
die in de huidige marktsituatie o p voorhand kansloos zijn:
de vrije-sector- en de premie-B-woningen, d.w.z. de duurdere koopwoningen.
Ongetwijfeld bestaat er in ons land niet alleen maar
behoefte aan goedkope huurwoningen en kan het eigenwoningbezit in de grotere gemeenten nog best wat worden
bevorderd, maar er is bij de kopers momenteel een
duidelijke aarzeling waarneembaar. Dat betekent een
(voorlopige?) kopersstaking. En dat heeft als consequentie dat nieuwbouw van vrije-sector- en premie-B-woningen voorlopig o p een zacht pitje moet! Wil men dan toch
bouwvakkers aan het werk houden, dan zal men het
moeten zoeken in woningwetbouw en bouw van goedkope
premie-A-huur- en koopwoningen, dus in het algemeen in
sociale woningbouw. Niet uit dogmatische voorkeur,
maar omdat dit uit ,,pragmatische” overwegingen het
beste is.
Behoeften en middelen
Hoofdthema van de Miljoenennota en de daarbij behorende Memorie van Toelichting op de begroting van
Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) is, dat
de behoeften aan de middelen moeten worden aangepast.
Dat is een ,,winkeloppasserige”attitude. Als wij de middelen en niet de behoeften als uitgangspunt nemen, wordt er
een sluier over de behoeften gelegd. Men ontwijkt hiermee
moeilijke beleidsconclusies en een zakelijke prioriteitenafweging.
Maar de bomen groeien toch niet tot de hemel? Natuurlijk niet, maar zonder de behoeften overal (dus niet alleen
bij onderwijs, verkeer en waterstaat en defensie!) zichtbaar te maken, kan men niet komen tot een redelijke
verdeling van de middelen. Zonder kwantificering van de
behoeften is een politiek debat over de toewijzing van de
middelen een illusie.
Reeds eerder heb ik indit blad betoogd, dat het zinnig is
tot een meerjarenraming ( I0 jaar) te komen op het terrein
van de stadsvernieuwing I). Voor volkshuisvesting in het
algemeen is het niet anders. Het parlement heeft er recht
o p over de feiten ten aanzien v a n de behoeften aan
woningen te beschikken, om daarna te kunnen beslissen,
of die behoeften wel of niet, wanneer en hoe worden
bevredigd. En daarbij komt uiteraard ook de vraag op, of
de behoeftenbevrediging voorlopig – in d e zin van vóórfinanciering – door de gemeenten (zeker de grote steden)
kan worden verricht in de wetenschap dat na 5, 10 of
15jaar de aflossing plaatsvindt. Het parlement dient, als
het gaat om een meerderheid van regeringspartijen, niet te
fungeren als een applausmachine van de regering, noch als
een kribbige neenzegger als het gaat om de oppositie. Een
volksvertegenwoordiging heeft in een dualistisch systeem
als het onze een eigen recht. En dat recht vooronderstelt
volledige informatie over de behoeften.
Wat die behoeften betreft is het duidelijk dat de grote
steden (en ook een aantal kleinere steden) worstelen met:
1. een geweldige woningnood. Rotterdam alleen al telt
30.000 woningzoekenden, waaronder 8.000 urgente
gevallen. Er is geen sprake van vermindering, maar
alleen maar van vergroting van de woningnood;
2. een verpauperde stad. Een stad als Rotterdam heeft
een woningvoorraad die voor één derde dateert van
vóór 1920 en dringend aan renovatie toe is o p straffe
van ondergang. In Amsterdam is het nog erger! Voor
duizenden mensen is niet of onvoldoende voorzien in
de primaire behoefte om redelijk gehuisvest te zijn.
Dat is er aan de hand! Daar behoort een creatief beleid
van de regering èn volksvertegenwoordiging zich o p te
richten.
Onbegrip
Het antwoord in de Miljoenennofa 1981 op deze problemen vertoont een algeheel gebrek aan creativiteit. Het
miskent de echte noden, geeft schijnoplossingen en verstoort het moeizaam opgebouwde vertrouwen tussen
bevolking en gemeentebesturen.
Om met het laatste te beginnen: het is voor ieder die niet
onbekend is in het hedendaagse Jeruzalem van de woningbouw, duidelijk dat medezeggenschap bij de bouw en
renovatie van woningen een fundamenteel gegeven is.
Nieuwbouwcomplexen, maar ook renovatiecomplexen
worden gepland door ambtenaren èn bewoners. Uiteraard
speelt de betaalbaarheid daarbij een uiterst belangrijke
rol. Bij die betaalbaarheid is de volkshuisvestingsprijs tot
dusverre een goed uitgangspunt geweest. De vertegenwoordigers van de gemeenten konden alle mogelij ke acties
I ) J.G. van der Ploeg, Behoeften en middelen in destadsvernieuwing, ESB, 219 april 1980.
voor nog lagere huren afhouden door te stellen, dat hun
streven erop was gericht zeker voor elke nieuwbouwwoning in een stadsvernieuwingsgebied de volkshuisvestingsprijs te bereiken. Die prijs is de huur die een modale
werknemer moet kunnen betalen, als hij i/, van zijn belastbare inkomen aan huur plus servicekosten betaalt.
Dat komt voor een 4-VE (verblijfseenheden)-woning in
sobere uitvoering neer op ca. f. 375 per maand, waar dan
de servicekosten van f. 40 a f. 50 van moeten worden
afgetrokken. Met deze woning als uitgangspunt kunnen
dan huurprijzen gevonden worden voor: grotere en kleinere woningen; kwalitatief betere woningen; renovatie-woningen, waarin b.v. maximaal 80% van de stichtingskosten van een nieuwbouwwoning zijn verwerkt. (Het lijkt
redelijk de huur van deze goede, maar toch nog oude
woningen in een oude woonomgeving, te stellen op z/,
van de huur van nieuwbouw.) Hoewel voor velen de
huurverhoging van f. 100 per maand naar f. 325 per
maand enorme problemen in de huisgezinnen veroorzaakt, was de volkshuisvestingsprijs voor de bewoners
toch een nog net aanvaardbare onderhandelingsbasis.
Het is een van de verdiensten geweest van staatssecretaris
Brokx, dat hij open stond voor deze argumentatie en
vergelijkingshuren toestond, waarbij de vaste norm de
volkshuisvestingsprijs was.
Maar wat zegt nu de Miljoenennota:
I . de huur voor woningen in stadsvernieuwingsgebieden
zal zijn 4,25% van de stichtingskosten, hetgeen neerkomt op ca. f. 400 per maand (dus f. 75 hoger). Vergelijkingshuren worden afgeschaft! Weg is de volkshuisvestingxprijs!;
2. de huren van gerenoveerde woningen worden berekend op basis van 2’/,% over de investeringskosten,
zodat bij een renovatie van f. 80.000 een verhoging met
f. 166 o p de basishuur regel wordt.d.w.z. een huur van
circa f. 300 per maand (dus f. 75 hoger).
In beide gevallen gaat het o m een verhoging van f. 75
per maand. Dat zal voor de bewoners, voor wie f. 325 en
f. 225 voor resp. nieuwbouw en renovatie al het uiterste
was, de deur dicht doen. Zij zullen hun medewerking aan
nieuwbouw- en vernieuwbouwprojecten stopzetten. De
gemeenten, die moeizaam het medezeggenschapsproces
op gang hebben gebracht, zullen niet willen riskeren dat
het vertrouwen van de bevolking wordt verloren. Dat
betekent stopzetting van nieuwbouw- en renovatieprojecten. En dat betekent o p termijn een gat in de woningproduktie met dienovereenkomstige werkloosheid. Concreet
gaat het in Rotterdam bij de planning om:
a. plannen voor 2.000 nieuwbouwwoningen in 1981,
overeenkomend met 1.400 arbeidsplaatsen (manjaren):,
,
b. plannen voor 2.000 woningvernieuwingen in l98 1,
goed voor 1.120 arbeidsplaatsen (manjaren).
Voor en na is een handhaving bepleit van de vergelijkingshuren met als vaste norm de volkshuisvestingsprijs
(momenteel dus ca. f. 325 per maand). Het ziet ernaar uit,
dat het gemeentebestuur de bewoners, die lagere (meer
betaalbare) huren wensen, kan overtuigen van deze norm.
Voor en na is tevens een handhaving bepleit van de
vergelijkingshuren voor renovatiewoningen, waarbij men
ongeveer uitkomt op huren, die twee derde bedragen
van nieuwbouwhuren (momenteel dus ca. f. 225 per
maand). Daarbij is aan de minister van Volkshuisvesting
en Ruimtelijke Ordening in januari 1980 het voorstel
gedaan de 21/,%-regeling niet toe te passen op woningen
ouder dan 50 jaar, omdat die woningen zeer ernstige
ESB 8-10-1980
gebreken vertonen. In de grote steden van ons land komen
die woningen nog veel voor. Er valt – op een termijn van
25 jaar – niet aan te denken die woningen te slopen,
omdat de grenzen van de sloopmogelijkheden al zijn
bereikt. Alleen in Rotterdam zijn er 40% woningen van
vóór 1930! O p die basis is er een program voor de
komende jaren van voor beide sectoren 2.000 woningen.
Moet dat stoppen in een stad met barre woningnood?
Moet dat stoppen in een stad met een werkloosheid van
ca. 8%?
Het onbegrip dat in de Miljoenennota 1981 ten toon
wordt gespreid geldt ook de individuele huursubsidiëring.
Dit systeem heeft nooit het vertrouwen van de vertegenwoordigers van bewonersgroepen gehad. Men vreesde
– en helaas moet thans gezegd worden: terecht! -dat de
normen eenzijdig door de regering zouden worden gewijzigd, waardoor de individuele huursubsidie geringere
bijdragen aan de steeds stijgende huur zou leveren. In de
Miljoenennota wordt het wantrouwen van de bewoners
bevestigd. Het is ,,noodzakelijk in 1981 over te gaan tot
een geleidelijke structurele verhoging van de zogenaamde
normhuurquote (het redelijk percentage van het inkomen
dat huurders geacht worden aan huur te kunnen betalen)”.
Te zamen met de afschaffing (althans voor een belangrijk
deel) van een andere individuele subsidiëring, de huurgewenningsbijdrage, zorgt dit regeringsvoorstel voor een
versterking van het wantrouwen tegen subjectsubsidiëring, die als zodanig juist zorgt voor een eerlijke en
rechtvaardige toerekening van de woonlasten, voor zover
het huur en servicekosten betreft. Het is daarbij niet
primair interessant, dat het bij deze verhoging ,.maarw
gaat om l/,% bij de minimuminkomens en ‘/,% bij het
modale inkomen. Uit berekeningen van het Sociaal en
Cultureel Planbureau (rapport Profi~t de overheid) is
van
gebleken, dat van alle subsidies in de volkshuisvestingssector juist de individuele huursubsidie voor meer dan
70% bij de drie laagste inkomensdecielen terecht komt. De
exploitatiesubsidies daarentegen komen voor bijna 50%
bij de drie hoogste decielen terecht. Wie sprak ook al weer
over de sterkste schouders? Het is principieel fout te gaan
sleutelen a a n een als ,,vastw verdedigd systeem. Te verwachten is nu alleen maar een nog groter verzet van de
bewonersgroepen tegen individuele subsidiëring.
Stagnatie
De aangekondigde maatregelen in de volkshuisvestingswereld zullen zorgen voor een stagnatie in de woningwetbouwproduktie. Naast de stagnatie in de vrije sector en
de dure premiebouw, valt er dus ook stagnatie bij woningwetbouw en goedkope premiehuurbouw te verwachten.
De nu o p de begroting prijkende bedragen en aantallen
zullen niet worden gehaald, de werkloosheid en de woningnood zullen groter worden.
Dat is nu echt koud blazen. Maar daarnaast zal er ook
heet geblazen worden: bevordering van de werkgelegenheid in de bouwvakindustrie is de leus. Dat gebeurt echter
pas, nadat er werkloosheid is ontstaan. De put wordt
gedempt als het kalf verdronken is. Regeren vraagt om
vooruit te zien, creatief te denken en een integraal beleid te
voeren. Het schort aan alle drie.
J. C. van der Ploeg*
* Wethouder
van Stadsvernieuwing en Volkshuisvesting in
Rotterdam.
1125