Ga direct naar de content

Op het grensvlak van arbeidsverhoudingen en arbeidsmarkt

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 15 1980

Maatschappijspiegel

Op het grensvlak
van arbeidsverhoudingen
en arbeidsmarkt
D R . W. VAN V O O R D E N
Inleiding
Het is van oudsher gebruikelijk de
studie van de arbeidsmarkt onder de
sociale politiek te rangschikken en dearbeidsverhoudingen als afzonderlijk analyseveld te bestuderen. Deze afzonderlijke benadering van studie-objecten weerspiegelt zich tevens in het beleid van alledag. De arbeidsmarkt wordt door de
maatschappelijke organisaties, die in de
arbeidsverhoudingen een rol spelen, als
minder regelbaar beschouwd. De arbeidsmarkt wordt vooral als onderdeel
gezien van het overheidsbeleid dat in zijn
algemeenheid zorg draagt voor het zich
welbevinden van haar onderdanen. De
arbeidsmarkt ontwikkelt zich primair
onder invloed van de ontwikkeling van
de werkgelegenheid enerzijds en de beroepsbevolking anderzijds. Waar wordt
gestuurd gebeurt dat door de overheid
die historisch met verschillende oogmerken instrumenten aanwendt om vraag en
aanbod zo bij te sturen dat werkloosheid
wordt vermeden en arbeidsplaatsen van
voldoend kwalitatief niveau worden bezet door de juiste mensen. Voor de partijen in de arbeidsverhoudingen is de arbeidsmarkt in sterke mate een gegeven
dat van sterk meebepalende invloed is
op de uitkomsten van hun onderhandelingen. Dit beeld is evenwel aan het veranderen. In toenemende mate raken arbeidsmarkt en arbeidsverhoudingen met
elkaar verweven. De mate waarin en de
wijze waarop zijn de aandachtspunten in
dit betoog.

Arbeidsmarkt in ruime en enge zin
Voor een goed begrip is het nodig de
arbeidsverhoudingen en de arbeidsmarkt te omschrijven. Bij de arbeidsverhoudingen gaat het om de min of meer
vastgelegde betrekkingen tussen werkgevers(organisaties). werknemersorganisaties en de overheid die het raamwerk
zijn waarbinnen vorm wordt gegeven
aan arbeidsvoorwaarden en sociaaleconomische politiek. Onder de arbeidsmarkt kunnen twee noties worden begrepen. Bij de arbeidsmarkt in ruime zin
gaat het om de processen die plaatsvinden tussen vragers en aanbieders van

arbeidsprestaties, waardoor de prijsvorming en d e ruil van die arbeidsprestaties
tot stand komen. Daarbinnen worden
dan onderscheiden de loonmarkt, waar
d e prijs voor arbeid wordt gevormd, en
de werkgelegenheidsmarkt, waar de ruil
van arbeid tegen loon tot stand komt.
Reeds lang geleden is onder meerdoor
Lulofs – een toenemende loskoppeling
geconstateerd van loonmarkt en werkgelegen heidsmarkt, waardoor een afzonderlijke bestudering van deze maatschappelijke fenomenen op gang is gebracht l ) . Daarom is er naast het ruime
arbeidsmarktbegrip ook de arbeidsmarkt in enge zin ontwikkeld om de
werkgelegenheids- of allocatiemarkt aan
te geven, waar het gaat om de confrontatie tussen werkgelegenheid (aantal,
kwaliteit en geografische spreiding van
arbeidsplaatsen) en beroepsbevolking
(aantal, kwaliteit en geografische spreiding van feitelijke en potentiële deelnemers aan het arbeidsproces).
Gaat men uit van de arbeidsmarkt in
ruime zin dan is daaronder het veld van
de arbeidsverhoudingen begrepen, althans waar het de loonvorming betreft.
De arbeidsverhoudingen vormen – zo
gezien
een onderdeel van de arbeidsmarkt. Gaat men anderzijds uit van de
arbeidsmarkt in enge zin dan is zij één
van d e bepalende invloeden o p het stelsel
van relaties tussen de partijen in de arbeidsverhoudingen. Zoals gezegd is het
interessant het grensgebied tussen arbeidsverhoudingen en arbeidsmarkt te
onderzoeken omdat zich daarin veranderingen voltrekken. De gescheiden
behandeling die met de afsplitsing van
de loonmarkt is ontstaan doet steeds
minder recht aan de werkelijkheid waarin de werkgelegenheidsmarkt ,,opschuift”
naar het niveau waar de partijen regels
formuleren in de arbeidsverhoudingen.

Systematiek in verandering
Een (grove) schets van de historische
ontwikkeling brengt de systematiek van
verandering in beeld. In de maatschappij
waarin de rol van de vakbeweging afwezig is, of nog niet zodanig is geprofileerd
dat zij als marktpartij kan opereren,
vindt de loonvorming plaats door onderhandelingen tussen individuele werk-

gevers en individuele werknemers. Het is
dit beeld dat de klassiek economische
theorie van de arbeidsmarkt weerspiegelt. Het proces van arbeidsallocatie is
zelfregulerend omdat problemen van
aansluiting tussen vraag en aanbod anoniem worden gecorrigeerd door wijzigingen in de loonverhoudingen. De
schepping van arbeidsplaatsen is bovendien verondersteld als het exclusieve
domein van ondernemers.
Met het ontstaan van de vakbeweging
en de erkenning als partner in onderhandelingen wordt een institutionele scheiding aangebracht tussen het loonzettingsproces en het arbeidsallocatieproces. Het prijsvormingsproces voor arbeid wordt in belangrijke mate losgeweekt van de markt waar individuele
vragers en aanbieders opereren. Het ene
proces leidt tot de zetting van loongrenzen
het afsluiten van collectieve arbeidsovereenkomsten – en gaat vooraf
aan de eigenlijke ruil tussen participanten op de markt. Wanneer regels voor de
allocatiemarkt worden gesteld, gebeurt
dat met name door de overheid op basis
van haar arbeidsbeschermende functie.
M.a.w.. de situatie waarin individuele
vragers en aanbieders hun verhoudingen
vrij bepalen, wijzigt zich op twee manieren. O p de arbeidsmarkt ontstaan twee
regelbepalende invloeden. Regels voor
het loonzettingsproces resulteren uit de
horizontale relatie tussen maatschappelijke org~nisaties(werkgevers- en werknemersorganisaties) en – vooral in Nederland
de overheid (intercursieve
machtsverhouding) terwijl daarnaast de
overheid regels stelt voor haar arbeidsmarktonderdanen o p de allocatiemarkt
(integrale machtsverhouding).
Op dit moment zijn er aanwijzingen
voor een verdere verschuiving, waarin
arbeidsmarktvraagstukken (onderdeel
van arbeidsmarktbeleid in enge zin)
deel gaan uitmaken van intercursieve
machtsverhoudingen. Arbeidsbemiddeling, vacaturemelding, plaatsingsbevorderende maatregelen als (om)scholing
enz. worden in toenemende mate onderdeel van onderhandelingen waar maatschappelijke organisaties (soms te zamen
met de overheid) traditioneel afspraken
over hun arbeidsverhoudingen maken.
Anders gezegd: de arbeidsmarkt, traditioneel object van overheidsbeleid,
wordt meer onderdeel van onderhandelingsprocessen tussen georganiseerde
groepen en de overheid.

Opstelling van de partijen
De vakbeweging is de strijd om erken-

I) J . G. Lulofs. De Amerikaanse arheidsMeppel, 1960, blz. 10. Zie voorts W.

markr.

van Voorden. Institutiona/i.~ering arheidsen
markrheleid. Alphen aan den Rijn. 1975,
hoofdstuk I .

ning als gesprekspartner voor werkgelegenheidsafspraken laat aangegaan. In de
jaren zestig is de belangstelling voor
werkgelegenheidsvraagstukken gering.
Er was immers sprake van een krappe
arbeidsmarkt: een ieder had werk, of kon
het krijgen. Er werd dan ook nagenoeg
uitsluitend onderhandeld over de hoogte
en de verdeling van de lonen. Als in de
tweede helft van de jaren zestig een golf
van collectieve ontslagen ontstaat ten
gevolge van bedrijfssluitingen en fusies,
is er in eerste instantie een verbouwereerde aanvaarding door de vakbeweging, snel gevolgd door eisen in onderhandelingen met werkgevers om afvloeiing van personeel kostbaar te maken en
tot verplicht onderwerp van overleg met
de vakbeweging. Dit is het moment
waarop in brede zin werkgelegenheidsproblemen tot onderwerp van gesprek
worden gemaakt tussen de maatschappelijke organisaties, hetgeen naast min
of meer ruime bepalingen in collectieve
arbeidsovereenkomsten ook b.v. tot uitdrukking komt in de SER-fusiecode. De
groeiende werkloosheid in de jaren zeventig is de grondoorzaak voor de nadruk op de arbeidsplaatsenovereenkomst (apo) als kader voor werkgelegenheidsafspraken tussen georganiseerde werkgevers en werknemers die, althans in de meest vergaande vorm, concrete werkgelegenheidsgaranties vastleggen.
Achtergrond van de apo is de gedachte
dat collectieve (gedwongen) ontslagen
maatschappelijk niet aanvaardbaar zijn.
Ook uit de ontwikkeling van de bedrijfsbezetting als wapen in de strijd om (behoud van) arbeidsplaatsen blijkt een
toegenomen aandacht van de vakbeweging, hoewel dit wapen meer door de
achterban lijkt opgedÃ-ongen dan door de
bestuurders uitgevonden. In de werkge~e~enheidsdiscuke de apo inmiddils
is
op de achtergrond geraakt. Gedetailleerde afspraken over arbeidsplaatsen kunnen eigenlijk alleen met succes op ondernemingsniveau worden gemaakt. O p bedrijfstaksniveau kunnen zij bij gebrek
aan strakke coördinatie
nauwelijks
meer zijn dan algemene intentieverklaringen. Bovendien omvat het werkgelegenheidsvraagstuk méér dan het tegengaan van arbeidsplaatsenvernietiging in
neergaande bedrijfstakken of ondernemingen. Het omvat ook oplossingsrichtingen als herverdeling van arbeid, uitbouw van werkgelegenheid in de kwartake sector en arbeidstijdverkorting.
Overigens laten deze mogelijkheden zich
evenmin gemakkelijk op bedrijfstaksniveau regelen. Het meest geëigend lijkt
hiervoor het centrale niveau – liefst met
overheidssteun. Kortom, afspraken over
werkgelegenheid worden – al naar gelang hun aard – op verschillende niveaus gemaakt, waarbij de meest geëigende niveaus het ondernemings- en het
centrale niveau zijn. En deze structuur
sluit slecht aan op het (bedrijfstaks)niveau waarop het accent ligt bij de vast-

ESB 8-10-1980

stelling van andere arbeidsverhoudingen.
De overheid op haar beurt heeft zich
terughoudend betoond om haar arbeidsmarktbeleid tot onderwerp van
overleg of onderhandeling met de maatschappelijke organisaties te maken. Deze houding verandert slechts langzaam
en wordt natuurlijk beïnvloed door de
gepolariseerde opstelling van de maatschappelijke organisaties. De aarzeling
zal nog versterkt zijn door de twijfel (gebaseerd op de relatieve desinteresse van
het georganiseerde bedrijfsleven in het
verleden) of ook o p langere termijn o p de
door de huidige werkloosheidssituatie
gewekte interesse kan worden gerekend.
Wanneer de belangstelling van het bedrijfsleven inderdaad van permanente
aard blijkt te zijn (ontwaakt door de
werkloosheid en de aansluitingsproblemen tussen vraag en aanbod, doch beklijvend in betere tijden), zal de overheid
daarop moeten inspelen. Haar arbeidsmarktbeleid kan dan niet langer zonder
meer worden gericht o p de stromen vragers en aanbieders van arbeidsprestaties,
maar zal in toenemende mate worden
getoetst aan de eigen arbeidsmarktdoelstellingen van de maatschappelijke
organisaties. ”Dan verschuift arbeidsmarktbeleid van onderdeel van sociale
politiek naar aspect van de arbeidsverhoudingen en wordt de integrale
machtsverhouding gewijzigd in een intercursieve. O p dit moment geeft het
Ministerie van Sociale Zaken vooralsnog weinig blijk op deze verschuiving in
te spelen. In de uitvoerige uiteenzetting
van het arbeidsmarktbeleid in het Jaarverslag arbeidsmarkt 1979 b.v. is nagenoeg geen aandacht besteed aan, en/ of
plaats ingeruimd voor, de inbreng van
maatschappelijke organisaties 2). Hoewel de adviesaanvraag aan de SER over
een nieuwe wet op de arbeidsvoorziening
expliciet stelt dat de nieuwe wet aan sociale partners ruimte zal bieden om
naast, of in plaats van, de overheid corrigerend en ordenend op te treden, komt
daarvan in de uitwerking weinig tot uiting. Slechts o p het punt van vaststelling
van quoteringsregelingen wordt expliciet voorrang gegeven aan het onderling
overleg van sociale partners 3). Van een
,,intercursieve” instelling is nog weinig te
merken.
Werkgevers en werkgeversorganisaties hebben evenmin een hoge voorkeur
geuit om arbeidsmarktvraagstukken tot
onderwerp van onderhandelingen te
maken. Nagenoeg iedere regeling oefent
immers een beperkende invloed uit op
de ondernemersvrijheid o p het gebied
van arbeidsplaatsontwikkeling en personeelsvoorziening. O p onderdelen van het
arbeidsmarktbeleid zijn wel initiatieven
ontplooid. Genoemd kunnen b.v. worden
het Bureau Werkgelegenheid Grafische
Industrie dat in het verlengde van de
openbare arbeidsbemiddeling in de grafische industrie als intermediair optreedt
tussen werkzoekenden en openstaande
arbeidsplaatsen en de (gestrande) poging

om langs tripartite weg de knelpunten in
de bezetting van openstaande arbeidsplaatsen weg te nemen.
Indicaties voor verwevenheid
Het arbeidsmarktbeleid raakt meer
verweven met het veld van de arbeidsverhoudingen. Ten eerste is herkenbaar
een sterkere betrokkenheid op, en medebepalende invloed van, de maatschappelijke organisaties in de vaststelling van
het centrale arbeidsmarktbeleid. Deze
betrokkenheid is bevorderd door de
aanzienlijke verslechtering van de situatie op de arbeidsmarkt, maar is bovendien meer ontvankelijk gemaakt door
een verschuiving in de arbeidsmarktdoelstellingen van de overheid. Na de
fase van het actieve arbeidsmarktbeleid
in de jaren zestig waarin de overheid de
economische groei als voornaamste
richtsnoer hanteerde bij haar beleid in de
toenmalig krappe arbeidsmarkt, en de
fase tot ca. 1972 waarin dit beleid is aangevuld in de richting van individuele
ontplooiïngsmogelijkheden 4). is met de
groeiende werkloosheid het uitgangspunt geworden: volledige en volwaardige
werkgelegenheid voor ieder die kan en
wil werken. Uit de analyse van Bugter en
Mantel naar de doelstellingen van het algemene arbeidsmarktbeleid in de jaren
zeventig kan worden opgemaakt dat tot
en met 1976 het terugdringen van (de
stijging van) de werkloosheid centraal
stond en daarna de (her)verdeling van de
werkgelegenheid 5). Ten opzichte van de
voorgaande doelstellingen is het beleid
gericht op herverdeling van arbeid voor
het welslagen veel meer afhankelijk van
de instemming van de maatschappelijke
organisaties.
Ten tweede is de verwevenheid herkenbaar in de collectieve arbeidsovereenkomsten. De traditioneel vooral tot
de regeling van primaire en secundaire
arbeidsvoorwaarden beperkte reikwijdte
van de overeenkomsten. is met name in
de jaren zeventig vergroot met een reeks
bepalingen die in het bijzonder o p de arbeidsmarkt zijn betrokken. Hoewel in
werschillende mate. verschijnen per bedrijfstak dan bepalingen in contracten
over zaken als vervroegde uittreding.
verplichte vacaturemelding, ontslag, fusie. bedrijfssluiting enz.

Stroeve integratie
Deze integratie van arbeidsmarktbe2 ) Joari~rslug
orhei1979. Ministerie
van Sociale Zaken, Den Haag. april 1980.
blz. 34 e.v.
3) A tlviesaan \.rage arheicl.~\~oor:iening.sii~er.
Minister van Sociale Zaken. 19 mei 1980.
4) W. van Voorden. op. cit.. blz. 196 e.v.
5) B. Bugter en A. J. Mantel, Overheid, georganiseerd houwhedrij/ski,en en houiiarheid.smarkr. EIB, Amsterdam. juni 1980. blz. 22

en 23.

leid in het veld van arbeidsverhoudingen
verloopt niettemin stroef. Daarvoor is
een aantal redenen aan te voeren.
Ten eerste is hiervóór reeds opgemerkt
dat de werkgevers, noch de overheid,
overigens op grond van verschillende
motieven, staan te trappelen het arbeidsmarktbeleid tot onderwerp van onderhandeling te maken, hoewel o p onderdelen (b.v. met betrekking tot de oplossing van knelpunten in de aansluiting
tussen vraag en aanbod) de bereidheid
wel is gebleken. Bij de vakbeweging is die
bereidheid wel aanwezig, getuige de achtereenvolgens bepleite maatschappelijke
toetsing van investeringen, afspraken
over omzetting van winst in werk en over
arbeidstijdverkorting.
Ten tweede moet worden opgemerkt
dat in aansluiting o p de onderscheiden
niveaus waarop arbeidsmarktzaken en
arbeidsvoorwaarden tussen partijen
worden besproken het arbeidsmarktbeleid en de arbeidsverhoudingen ook binnen de maatschappelijke organisaties
hun zwaartepunt hebben o p verschillende niveaus. Binnen de vakbeweging zijn
het voornamelijk de vakcentrales waar
de arbeidsmarkt onderwerp van analyse
en beleidsbeïnvloeding is. Aan werkgeverszijde zijn het ook de centrale organisaties die dit beleidsgebied primair
behartigen. Bij de regeling van arbeidsvoorwaarden daarentegen, ligt het
zwaartepunt bij het bondsniveau en bedrijfstakgewijs opererende werkgeversverenigingen (of individuele bedrijven).
Overlappingen komen uiteraard in beide
richtingen voor, doch er is een onmiskenbaar verschil in zwaartepunt.
Ten derde wordt integratie bemoeilijkt omdat in een gedecentraliseerde benadering van de arbeidsmarktproblematiek de regionale aanpak overheerst en
de arbeidsvoorwaarden per bedrijfstak
zijn geregeld. De geografische vertakking die in het arbeidsmarktbeleid is nagestreefd, sluit slecht aan o p de bedrijfstaksgewijze regeling van arbeidsvoorwaarden. De voorkeur van oudsher voor
een regionale aanpak in het arbeidsmarktbeleid vloeit voort uit de overheersende aandacht die de aanbodzijde van
de arbeidsmarkt jarenlang heeft genoten. Het arbeidsmarktbeleid in Nederland is lang vooral een arbeidsvoorzieningsbeleid geweest en dat komt het
beste tot zijn recht in een regionaal vertakte structuur. Bedrijfstakspecifieke
arbeidsmarktproblemen zijn ondergeschikt gemaakt aan de eigen aard van regionale arbeidsmarktproblemen. Recentelijk nog is door het Ministerie van Sociale Zaken voorgesteld de gedecentraliseerde aanpak van knelpunten in de aansluiting tussen vraag en aanbod met nadruk vanuit de regio te ondernemen 6).
Voor een adequate beleidsafstemming is
het noodzakelijk de regionale structuur
in het arbeidsmarktbeleid ten gunste van
een bedrijfstaksgewijze benadering af te
zwakken.
Ten vierde ligt een verschil tussen ar-

beidsverhoudingen en arbeidsmarktbeleid in de mate van overeenstemming
over de basisdoelstellingen. De polarisatie die in de arbeidsverhoudingen is opgetreden, is met name het gevolg van een
gebrek aan consensus over wezenlijke
uitgangspunten. Ten aanzien van het arbeidsmarktbeleid geldt – bij alle onenigheid over uitwerking en methoden -dat
overeenstemming aanwezig is tussen
werkgeversorganisaties en vakbeweging
over volwaardige en volledige werkgelegenheid voor ieder die kan en wil werken
als finale doelstelling van het arbeidsmarktbeleid. O p theoretisch niveau kan
dit verschil in verband worden gebracht
met de theorie van Walton en McKersie
die het veld van arbeidsverhoudingen
analytisch uiteenlegt in een aantal processen tussen belanghebbenden 7). Hier
kan ik volstaan met het noemen van
twee processen, die vooral de structurele
verhoudingen tussen werkgevers en
werknemers kenmerken. In het zogenaamde disrrihurieve proces worden
pure belangenconflicten tussen de partijen uitgevochten en opgelost. Daarnaast
is er het zogenaamde integrarieve proces
waarin de belangen vooral complementair van aard zijn. Indit laatstegeval isde
oplossing van problemen voordelig voor
beide partijen en zijn de ermee gemoeide

Deze rubriek wordt verzorgd door de
vakgroep Sociaal – Economisch Beleid
van de Erasmus Universiteit Rotterdam

belangen niet in fundamenteel conflict
met elkaar. Arbeidsmarktproblemen
vormen ten opzichte van het loonvraagstuk en de medezeggenschapsproblematiek tot op grote hoogte integratieve
vraagstukken. Enerzijds verklaart dit de
huiver van de overheid om arbeidsmarktvraagstukken onder te brengen in
vooral door hun distributief karakter
gekenmerkte werkgevers- en werknemersrelaties. Anderziids kan een groeiende plaats voor het arbeidsmarktbeleid
in het veld van de arbeidsverhoudingen
een structurele verandering in de werkgevers-werknemersrelaties teweegbrengen door een verhoging van het integratieve ten opzichte van het distributieve
karakter. Het effect kan zijn dat het patroon van arbeidsverhoudingen een
harmonischer en minder uiteenrukkend
beeld gaat vertonen.
Dit effect wordt nog versterkt door
een vijfde verschil, dat is gelegen in de
mate waarin de achterban kan worden
gemobiliseerd om eisen kracht bij te zetten. De actiebereidheid van werknemers
is afhankelijk van vele factoren. Niettemin lijkt de aard van het eisenpakket
daarop van bepalende betekenis. Van eisen in de inkomenssfeer gaat de grootste
mobilisatiekracht uit, moeilijker ligt het
met medezeggenschapseisen waarvan de

,,opbrengstw voor de deelnemers individueel minder direct herkenbaar is. Bij de
regeling van arbeidsmarktvraagstukken
is de relatie tussen actie en individuele
opbrengst eveneens erg indirect. Ook
langs deze weg lijkt een verdergaande regeling van arbeidsmarktvraagstukken
door werkgevers- en werknemersorganisaties de turbulentie in de arbeidsverhoudingen te dempen.
Katalysator
De geringe mogelijkheden om de achterban warm te maken voor arbeidsmarktvraagstukken is onlangs bevestigd
met de afwijzing van het discussievoorstel van het kader van de Industriebond
FNV om – zowel landelijk als per bedrijfstak – met de overheid en de werkgevers overeenkomsten af te sluiten
waarin inkomensmatiging wordt verbonden met afspraken over investeringen,
overheidsbeleid en bevordering van werkgelegenheid 8). Ook in andere zin is dit
discussievoorstel kenmerkend voor de
hiervóór gesignaleerde veranderingen.
Het past in de ontwikkeling waarin arbeidsmarktregelingen in eenzelfde context worden geplaatst als arbeidsvoorwaarden en tot onderwerp vanonderhandeling tussen partijen worden gemaakt.
Specifieke factoren verklaren dat het
juist de Industriebond is geweest die met
dit voorstel kwam. Juist de bedrijfstakken die deze bond vertegenwoordigt vertonen een sterk dalende werkgelegenheid, hetgeen het nadrukkelijk vooropstellen van behoud van arbeidsplaatsen
verklaart. Bovendien is het soelaas in arbeidsplaatsen hier directer gerelateerd
aan matiging dan b.v. in de commerciële
dienstverlening, waar matiging in de
inkomenssfeer (bij banken, verzekeringsbedrijven enz.) wellicht eerder de
ruimte vergroot voor investeringen in in de nabije toekomst verwachte – arbeidsbesparende apparatuur. O p de langere termijn ligt een voortzetting van de
ontwikkeling naar een meer geïntegreerde regeling van arbeidsvoorwaarden en
arbeidsmarkt in de rede. Wellicht zal later blijken dat het voorstel van de Industriebond FNV daarin als katalysator
heeft gewerkt.
W. van Voorden

6) Notitie; bijlage bij brief d.d. 14 februari

1980 van het Ministerie van Sociale Zaken.
Als bijlage I opgenomen in: SER-inreriniad-

vies over de organisarie ter besrrijding van de
iinelpunren op de arbeidsmarkr. vastgesteld

op 24 september 1980 in de Raad voor de Arbeidsmarkt.
7) R. E. Walton en R. B. McKersie, A behavioral rheorjj of’ labor negoriarions. New

York, 1965, blz. 4 e.v.
8) Industriebond FNV, Een
rachriger jaren, 18 juli 1980.

beleid voor de

Auteur