Industrie zucht onder rentelast
DRS. J. KEUS*
Het statistisch bulletin nr. 80 van het CBS d.d. 27 augustus jl. bevat de uitkomsten van produktiestatistieken van de
industrie per bedrijfsklasse 1). De gegevens hebben betrekking op de jaren 1978, 1979 en 1980. Alsereen ding uit die
gegevens duidelijk wordt dan is het dat de verdringing van
winsten door rente zich ook in 1979 en 1980 heeft voortgezet 2). Het deel van het kapitaalinkomen dat als rente uit de
industrie stroomde — en daarmee de winst en ..cash flow”
onder druk zette — nam verder in belang toe. Mede daardoor
veranderde de verdeling van netto toegevoegde waarde. Zie
label 1.
Tabel 1. Procentuele verdeling netto toegevoegde waarcie in
de industrie a)
1978
Arbeidsinkomen . . . . . . . . . . . (AIQ)
Rentelaslen . . . . . . . . . . . . . . . . . (RQ)
Winst voor aftrek v in vennootschapsbelasting . . . . . . . . . . . . . . . (WBQ)
1979
1980
91.0 (8.3)
91,7 (8.0)
5.4 (2.6)
93.4 (8.1)
4.5 (2.4)
4.5 (8.7)
2.9 (8.6)
– 0.2 (9.8)
6.8 (3.3)
— er geen beloning is voor het ondernemend vermogen; en
bovendien
— de afschrijvingskosten niet worden terugverdiend.
Er is dan sprake van een negalieve ..cash flow”. Verliesfinanciering mel vreemd vermogen ligt dan voor de hand.
Dit leidl echler lot nog hogere rentelaslen. Zo kan een spiraalbeweging ontstaan met funeste gevolgen voor de ondernemingen en de werkgelegenheid. Dat bij de bedrijven met
superverliezen de rentelasten veel sterker stijgen dan bij de
overige, blijkt uit label 2.
Tabel 2. Gegevens industriele bedrijven met superverliezen
Verandering
1980t.o.v.
1978
+ 2.4
+ 2.3
1978
Idem in procenten van het lotaal aantal
werknemere in de industrie . . . . . . . . . . . . . .
Rentelasten (in mln. gld.) . . . . . . . . . . . . . . .
1979
20.3
408
18.9
536
1980
20.5
778
– 4.7
a) Het bulletin bevat geen gegevens over afschrijvmgskosten. Voor het samenstellen van label 1
werden afschrijvingspercentages gehanteerd die werden berekend aan de hand van label 28.
jaar 1978. uit de Rationale Rekeningen 1980. CBS, 1981. De in label I vermelde quoten zijn
het ongewogen gemiddelde van de quoten van de 16 onderscheiden bedrijfsklassen. De cijferi
tussen haakjes geven de standaarddeviatie aan.
Uit deze label blijkt dat:
– de daling van het aandeel van de winst voor belastingen
met 4,7 procentpunt samenvalt met een stijging van de
rentequote met 2,3 procentpunt;
– de winst voor belastingen in 1980 gemiddeld genomen
negatief is. Het bulletin geeft geen cijfers over belastingen. Gegeven echter het feit dat er ongetwijfeld nog een
groot aantal bedrijven is dat (nog) winst maakt en vennootschapsbelasting moeten afdragen, is in de industrie
de winst na belastingen nog negatiever dan op het eerste
gezicht al uit label 1 kan worden geconcludeerd.
Het bulletin beval ook gegevens over bedrijven mel super-
1102
verliezen. d.w.z. bedrijven waar de opbrengsten zo laag zijn
dat:
a) De stijging van de rentelasten in de overige bedrijven bedroeg in I979(t.o.v. 1978)21.7%.
in 1980(t.o.v. 1979) 16.5%.
Uit het bulletin is verder af te leiden dat het aantal werknemers in de industrie van 1978 tot 1980 met 20.124 is gedaald. Toch heeft dit niet geleid tot een lagere AIQ. Evenmin
heeft de sluiting van bedrijven geleid tot lagere rentelasten.
Voor de afgevallen bedrijven met superverliezen kwamen
andere in de plaats.
Dat in het bulletin de rentelasten van de industrie zichlbaar zijn gemaakt, is zeer belangrijk te achten: rentelasten
vormen een toenemende kostenpost. terwijl de rentevoet een
*) De acteur is verbonden aan de eeonomische faculteit van de
Erasmus Universiteit Rotterdam.
1) Betreft bedrijven met 10 of meer werknemers.
2) Zie voordit verdringingsverschijnsel ook: J. Keus, Rendementen
die geen winsten zijn, ESB, 19 maart 1980 en Rentabiliteit. loonruimte en werkgelegenheid. ESB, 1 maart 1981.
fundamentele rol speelt bij investeringsbeslissingen. Het financiele belang van rente kan aan de hand van vier opmerkingen nog wat nader worden toegelicht.
1. In de eerste plaats lijkt het nuttig erop te wijzen dat rentelasten als kenmerk hebben dat ze in principe behoren
tot de zogenaamde vaste kosten die tot uitgaven leiden.
Bij een teruggang van produktie en afzet vertonen ze
t.o.v. tal van andere kostenposten een afwijkend beeld.
De mogelijkheden van individuele ondernemingen om de
rentelasten te verminderen zijn beperkt:
— de mogelijkheid van een wezenlijke verlaging van het
rentepercentage via het geven van additionele zekerheid, moet uitermate klein worden geacht:
— aflossing van schulden door verkoop van onroerend
goed kan de rentelast en de afschrijvingen doen verminderen, maar bij voortzetting van de activiteiten
zal er dan evenwel een post huur voor in de plaats komen, waardoor per saldo mogelijk slechtere resultaten worden behaald;
— aflossingen van schulden door het aantrekken van
nieuw eigen (= ondernemend) vermogen is in principe
een andere mogelijkheid. De verstrekkers van dit vermogen zullen dan wel een adequate vergoeding moeten ontvangen. Als men bedenkt dat 20% van de ondernemingen een superverlies heeft en waarschijnlijk
ten minste een andere 20% ..gewoon” verlies lijdt,
dan moet bij de ondernemingen die het meeste zuchten onder de rentelast deze vorm van aflossing niet erg
reeel worden geacht;
— schuldaflossing door inhouding van winsten is bij verlieslijdende ondernemingen per definitie onmogelijk.
2. Verlieslijdende ondernemingen zullen zeer gebaat zijn
met een verlaging van het rentepercentage. Men zegt wel
dat dit percentage sterk internationaal bepaald is en de
verwachte inflatie daarbij een rol speelt. Er is echter
meer. Onze overheid grijpt in op tal van markten: via een
prijzenbeleid op de afzetmarkten van bedrijven; via subsidies op de woningmarkt; via regelingen voor minimum
(jeugd)lonen op de arbeidsmarkt enz. Op die markten
zien we de ..visible hand” van de overheid. Zou het echter niet zo kunnen zijn dat mede daardoor de ../^visible
hand” in versterkte mate regeert op de kapitaalmarkt en
van daaruit rake klappen uitdeelt?
3. De rentevoet speelt een belangrijke rol bij investeringsbeslissingen . Uit een onderzoek in de Verenigde Staten
blijkt dat over een periode van 52 jaar( 1926-1977) de gemiddelde risicopremie voor het eigen vermogen ca. 8%
bedroeg 3). D.w.z. dat de wetten van vraag en aanbod
leidden tot een geeiste rentevoet die gelijk was aan het
ESB 13-10-1982
rendement op staatsobligaties plus 8%. Als ondernemers
in ons land bij investeringsselectie een afkapgrens zouden
hanteren met een risicopremie van 8% boven het rendement op staatsobligaties. dan zou deze afkapgrens momenteel liggen op ca. 18% (na vennootschapsbelasting).
Deze hoge grens lijkt niet bevorderlijk voor investeringsactiviteiten. Verlaging van de rentevoet (van staatsobligaties) zou de investeringen en de werkgelegenheid positief kunnen beinvloeden.
Het zichtbaar maken door het CBS van de omvang van
de rentelasten van het bedrijfsleven kan bijdragen aan een
doorbraak in het macro-economische denken dat m.i. te
veel met aggregaten werkt als arbeidsinkomen en kapitaalinkomen. Het uitlichten van de post rente uit het kapitaalinkomen is een belangrijke stap op de weg om bij
macro-economische analyses gebruik te maken van een
bedrijfseconomisch
begrippenapparaat.
waarbij
met
name rentabiliteit op het ondernemend vermogen en rentabiliteit op het niet-ondernemend vermogen van belang
zijn. In dat veranderde denken past ook dat er een grotere
belangstelling ontstaat voor balansstructuren van ondernemingen. In die bedrijfseconomische denkwijze zou ook
de verkoopopbrengst van een staatsactief als aardgas niet
meer een bate worden genoemd: geen verteerbaar inkomen maar een actief dat. omgezet in liquide middelen,
vraagt om te worden geinvesteerd en niet om te worden
verteerd. Immers, verteren van bezit leidt tot armoede.
Het komt mij voor dat gewenst is dat de hierboven gepropageerde verandering in het macro-economisch denken
gestalte krijgt. lang voordat de aardgasvoorraad is uitgeput.
Conclusie
Het CBS heeft belangrijk werk gedaan door inzicht te verschaffen in de rentelasten, waaronder de Nederlandse Industrie gebukt gaat. Beleidsmakers doen er goed aan zich te realiseren dat verlaging van de rentestand naar twee kanten positief werkt: verlaging van de verliezen in de Industrie en bevordering van de investeringsactiviteiten.
J. Keus
3) Zie: R. A. Brealy en S. C. Myers, Principles of corporate finance.
McGraw-Hill, 1981, biz. 113.
1103