40 jaar na Bretton Woods:
het Internationaal Monetair Fonds
PROF. DR. TH. PEETERS*
Het monetaire stelsel dat in juli 1944 in Bretton Woods zijn beslag kreeg, had ten doel te vermijden dat
na af loop van de tweede wereldoorlog de internationale economische verhoudingen zouden worden
ontwricht door devaluatiewedlopen, ongebreideld protectionisme en nijpende tekorten aan monetaire
reserves zoals in de jaren dertig. Het Internationale Monetaire Fonds werd opgericht om in een stelsel
van vaste wisselkoersen tijdelijke betalingsbalanstekorten te financieren, noodzakelijke
wisselkoersaanpassingen in goede banen te leiden en toezicht te houden op het internationale
financiele verkeer. Later is de creatie van internationale liquiditeit aan de taken van het IMF
toegevoegd. In dit artikel wordt het functioneren van het Fonds sinds de oprichting besproken. De
veertig jaren overziende stelt de auteur vast dat het IMF het succesvolst is geweest als financier van
betalingsbalanstekorten bij acute crises (Suez-crisis, oliecrises). Daarnaast stelt hij vast dat het IMF
ook in het huidige wisselkoersregime een belangrijke functie vervult als forum voor overleg en
coordinate over monetaire zaken.
De bouwstenen van het IMF
In tegenstelling tot de organisatie van het nationale geldwezen, dat geleidelijk is gegroeid in de richting van een duidelijke
centralisatie en strikte controle, wordt het internationale geldwezen nog steeds gekenmerkt door een hoge mate van decentralisatie en een zeker ,,laissez faire”. Geen enkel internationaal
muntstelsel kan tot nader order voorbijgaan aan het bestaan van
onafhankelijke staten. Een doelstreffend internationaal
muntstelsel moet echter aan enkele minimale en algemeen aanvaarde voorwaarden voldoen. In principe is vereist:
a. een vorm van wereldvaluta en voldoende internationale liquiditeiten met een minimale waardevastheid en algemene
aan vaardbaarheid;
b. een aanpassingsmechanisme dat betalingsbalansonevenwichtigheden corrigeert en een evenwichtige verdeling van de
internationale liquiditeiten tussen de landen waarborgt; en
c. een overlegkader waarbinnen conflicten kunnen worden
beslecht en een uiteenlopend beleid tussen landen desnoods
geharmoniseerd.
Kortom, een doeltreffend functionerend internationaal
muntstelsel vereist een internationale valuta, een aanpassingsmechanisme en een controlestelsel.
De internationale gouden standaard voorzag, met wisselend
succes, in elk van deze drie essentiele bestanddelen. Goud of
goudconvertibele valuta dienden als wereldmunt. Het aanpassingsproces functioneerde, theoretisch alt bans, via de directe en
indirecte doorwerking van betalingsbalansonevenwichtigheden
op de interne geldhoeveelheid, het prijsniveau en de economische activiteit. Tevens steunde het stelsel op een rudimentair
controlemechanisme waarbij de deelnemende landen bij stilzwijgend akkoord een aantal spelregels volgden die voor de werking van het stelsel waren vereist.
Het falen van het gouden-standaardstelsel in de jaren tussen
de twee wereldoorlogen en de monetaire chaos die daar in de jaren dertig op volgde, verplichtten de architecten van de naoor648
logse monetaire wereldorde te zoeken naar een originele oplossing. Deze moest een herhaling vermijden van de monetaire wanorde die de wereld in de nasleep van de grote crisis had getrof fen.
Daarenboven dienden vooral de ingebouwde deflatoire automatismen van de gouden standaard, die de tussenoorlogse periode
hadden vertroebeld, te worden versoepeld. Uiteraard moest het
nieuw te creeren internationale muntselsel ook tegemoet komen
aan de drie bovengenoemde minimale voorwaarden. Het stelsel
waarover in de Akkoorden van Bretton Woods van juli 1944
overeenstemming werd bereikt, zou de gewenste eigenschappen
hebben. Een van de besluiten betrof de oprichting van het Internationaal Monetaire Fonds, samen met de Internationale Bank
voor Herstel en Ontwikkeling, tegenwoordig kortweg Wereldbank genoemd. Het IMF werd operationeel op 1 maart 1947.
Het handvest en de doelstellingen van het IMF zijn grotendeels gei’nspireerd door de voorstellen van de delegatie van de
Verenigde Staten en haar centrale onderhandelaar H.D. White.
Zij verwierpen de meer visionaire Britse voorstellen van de hand
van J.M. Keynes. Het Keynes-plan, ofschoon zeker niet ontworpen in een politick vacuum, was niet in de eerste plaats het resultaat van welafgewogen compromissen. Het was integendeel een
origineel en logisch doordacht voorstel dat een principiele oplossing kon bieden voor de fundamentele problemen van het naoorlogse internationale muntstelsel. Het voorzag in een centrale
monetaire instelling op wereldvlak met uitgebreide bevoegdheden, inclusief de bevoegdheid tot de creatie van haar eigen wereldmunt (de bancor), en een zekere mogelijkheid de nationale
economische soevereiniteit van haar leden aan banden te leggen.
De voorstellen van Amerikaanse zijde daarentegen waren meer
pragmatisch. Zij beoogden vooral viade spelregels van het op te
richten Internationaal Muntfonds het misbruik en de tekortkomingen van het internationale muntstelsel te vermijden die tijdens de jaren dertig voorkwamen. Te noemen zijn competitieve
Gewoon hoogleraar aan de Katholieke Universiteit Leuven.
devaluaties, handels- en wisselbeperkingen, een een tekort aan
volledige werkgelegenheid, prijsstabiliteit, en economische
groei. Interne inkomens- en prijsaanpassingen zouden niet langer ondergeschikt worden aan het externe evenwicht. Een herhaling van nefaste ervaringen op dit vlak in de tussenoorlogse peri-
dat het IMF-stelsel voor het eerst volwaardig gaat functioneren
na het invoeren van de onderlinge inwisselbaarheid van de belangrijkste valuta einde 1958, reeds in 1959 de eerste indringende
analyse over het dreigend verval van het stelsel verschijnt van de
hand van Robert Trif fin in zijn boek Gold and the Dollar Crisis.
Sinds 1944 zijn we getuige geweest van diverse ontwikkelingen
die door de grondleggers van de internationale monetaire orde
niet werden voorzien en die de rol van het IMF hebben gewijzigd. Sommige problemen daarentegen waren voorzien en daarvoor werden oplossingen getroffen. Deze oplossingen bleken
ode diende te worden vermeden.
echter niet altijd afdoende gezien de kwantitatieve omvang van
Internationale reserves.
Het stelsel waartoe in Bretton Woods werd besloten, steunt op
een vijftal basiskenmerken. Ten eerste wilde men aan het nationaal economisch beleid een grotere vrijheid toekennen voor het
nastreven van interne economische doeleinden, in het bijzonder
Ten tweede opteerde men in Bretton Woods voor vaste wissel-
de optredende problemen. Aldus speelde het IMF gedurende de
koersen. De negatieve gevolgen van vlottende wisselkoersen en
eerste vijftien jaren van zijn bestaan een relatief bescheiden rol.
competitieve devaluaties in de jaren dertig hadden de overtuiging doen groeien dat wisselkoersaanpassingen niet louter aan
nationale beleidsbeslissingen konden worden overgelaten.
Ten derde diende een multilateraal betalingsstelsel tot stand te
Toen het Fonds tot voile ontplooiing kwam vanaf 1959 was
het internationale monetaire landschap grondig gewijzigd en
maakte het dollartekort waarvoor de grondleggers van het stelsel
zo bevreesd waren, plaats voor een ontwrichtend dollarover-
worden gebracht dat steunde op de vrije onderlinge inwissel-
schot. De monetaire crisissen waaraan het stelsel in groeiende
baarheid van valuta’s. Controlemaatregelen en beperkingen op
het (korte-termijn)kapitaalverkeer daarentegen waren toegestaan. Men wilde vooral de verstorende invloeden van ,,hot
money”-stromen zoveel mogelijk uitschakelen.
Deze drie doelen – grotere autonomie van het nationale beleid, vaste wisselkoersen, en valutaconvertibiliteit – zouden ech-
mate bloot stond tijdens de jaren zestig leidden uiteindelijk tot
zijn formele ineenstorting op 15 augustus 1971. Op die dag
schortte president Nixon de goudconvertibiliteit van de dollar op
waardoor deze munt in feite ging zweven. Het Bretton-Woodsstelsel verloor hiermee de centrale steunpilaar waarop het was
gegrondvest. Sindsdien wacht het stelsel nog steeds op een grondige hervorming en leeft het tot nader order verder op basis van
interim-oplossingen die door velen als een ,,non-system” wor-
ter niet in alle omstandigheden met elkaar te verzoenen zijn.
Vandaar het belang van de laatste twee kenmerken in het
Bretton-Woods-stelsel. Zo werd, ten vierde, een financieel ondersteuningsmechanisme opgericht ter dekking van betalingsbalanstekorten die tijdelijk uit de conflicten tussen de eerste drie
den bestempeld.
toestemming kon worden gegeven, en soms zelfs landen konden
Na de tweede oliecrisis en vooral sinds de verscherping van de
internationale schuldencrisis is het IMF, soms tegen zijn zin, opnieuw in de schijnwerpers van de internationale monetaire actualiteit getreden. Daarbij krijgt het IMF de facto de rol toegemeten van politie-agent die moet trachten de monetaire orde te
handhaven en het uit de hand lopen van potentieel explosieve situaties te vermijden. Tevens moet het IMF optreden als brand-
worden aangemaand, om hun muntpariteit aan te passen indien
weerkorps voor het blussen van opflakkerende onrusthaarden in
bleek dat hun betalingsbalanstekorten niet van voorbijgaande
landen die dreigen met staking van internationale betalingen.
Alvorens kort in te gaan op deze vier stadia die in veertig jaar
geschiedenis van het IMF te onderscheiden zijn, is het nuttig
eerst even nog de belangrijkste moeilijkheden in herinnering te
brengen waarop het Bretton-Woods-stelsel uiteindelijk is
gestrand. Het stelsel berustte namelijk op vaste wisselkoersen direct of indirect steunend op goud, doch, met substantiate en toenemende internationale reserves aangehouden in nationale valu-
doelstellingen konden voortspruiten. Aan het IMF werden middelen ter beschikking gesteld voor de financiering van (tijdelijke)
betalingsbalanstekorten.
Ten slotte voorzagen de spelregels van het IMF dat aan landen
aard waren. ,,Fundamentele onevenwichtigheden” dienden
door internationaal aanvaarde pariteitsaanpassingen te worden
verholpen. Loutere financiering zou in dergelijke omstandigheden niet volstaan om het tij te doen keren.
Het IMF voorzag aldus, in principe alt bans, in expliciete regels voor het aanpassingsmechanisme en het controletoezicht.
Minder duidelijk was het stelsel van bij de aanvang wat betreft
de derde minimale voorwaarde voor een doeltreffend internationaal muntstelsel, te weten de controle over en de creatie van internationale liquiditeiten. Inderdaad zijn er in de oorspronkelijke statuten van het IMF geen expliciete voorzieningen op dit
punt opgenomen. Er was enkel de ietwat dubbelzinnige bepaling
die voorzag in de mogelijkheid van een algemene en uniforme
aanpassing van alle pariteiten. In de praktijk zou dit neerkomen
op een verhoging van de goudprijs. De feitelijke veronderstelling
was bijgevolg dat de monetaire goudreserves via nieuwe goudproduktie gelijke tred zouden houden met de behoeften aan Internationale liquiditeiten, daarbij rekening houdend met de speciale, aanvullende rol van de in goud inwisselbare dollars. Uiteindelijk heeft de dollar, naast zijn rol als spilmunt en als inter-
ta’s als substituten voor goud. Algemeen is aanvaard dat vanaf
het begin van de jaren zestig drie problemen het stelsel hebben
ondergraven, te weten een vertrouwensprobleem vooral op kor-
te termijn, een liquiditeitsprobleem op langere termijn, en het
aanpassingsprobleem.
Het vertrouwensprobleem heeft te maken met de massale internationale geldstromen die telkens optreden als het vertrouwen in de sleutelmunt gaat wankelen. Dit gevaar wordt groter
naarmate de feitelijke goud-convertibiliteit van de sleutelvaluta
in casu de dollar, ongeloofwaardiger wordt door een groeiende
accumulatie van de dollarreserves en een slinkende goudvoorraad van de Amerikaanse schatkist. Als pikant detail is te ver-
ventievaluta, de facto de taak opgenomen als het overwegend
melden dat de goud-convertibiliteit van de dollar alleen bestond
voor dollartegoeden in de handen van centrale banken. Het
reserve-instrument en als bron van Internationale liquiditeits-
groeiend vertrouwensprobleem in de jaren zestig was dus in de
creatie.
eerste plaats de uiting van een toenemend wantrouwen vanwege
Het IMF werd dus in principe ontworpen als een stelsel dat de
naoorlogse monetaire wereldorde moest bevrijden van de tekortkomingen en de slechte ervaringen van de tussenoorlogse
periode. Nochtans werd op een cruciaal punt geen lering uit het
verleden getrokken: men zag de inherente instabilitiet over het
hoofd van een stelsel dat voor zijn liquiditeitscreatie steunt op
een z.g. goud-wisselstandaard, in dit geval de goud-dollarstandaard. Het was uiteraard een van de grote verdiensten van
het Keynes-plan niet alleen dit probleem duidelijk te hebben on-
derkend, doch er tevens een originele, lange-termijnoplossing
voor te bieden. Men koos echter voor een stelsel afgestemd op de
de centrale bankiers tegenover het economisch beleid in andere
landen gevoerd.
Het lange-termijnliquiditeitsvraagstuk is het resultaat van een
eenvoudige vast stalling. Indien de behoefte aan internationale liquiditeiten sneller groeit dan de goudreserves waarop het stelsel
steunt, moet het verschil worden bijgepast door een snellere accumulatie van valutareserves. De verhouding tussen de internationale valutareserves en de goudbasis die als uiteindelijke dekking dient, krimpt dientengevolge stelselmatig in. De liquiditeitsratio van het sleutelvalutaland – dat wil zeggen de verhouding tussen zijn uitstaande korte-termijnverplichtingen en zijn
Verenigde Staten dat zou functioneren zolang de VS de interne
goudreserves – bereikt een alarmpeil. Dit gebeurde op een
economische stabiliteit konden waarborgen en andere landen
hun munten koppelden aan de dollar en bereid waren hun reserves aan te houden in goud-convertibele dollars. Het moet daarom nauwelijks verwonderen dat ongeveer op hetzelfde ogenblik
ogenblik dat een verdere creatie van internationale liquiditeiten
noodgedwongen bleef afhangen van chronische betalingsbalanstekorten van de Verenigde Staten en een verdere opstapeling
van dollartegoeden. Het resultaat was een verdere ondermijning
ESB 18-7-1984
649
De eerste herstellening van de Wereldbank, goedgekeurd op 9
mei 1947, droeg bij aan de financiering van net herstellen van de
oorlogsschade in Frankrijk. De foto toont een gehavend deel
van Marseille.
Het IMF in werking
van het vertrouwen. Dit stimuleerde het zoeken naar alternatieve
sleutelvaluta. Dit substitutieproces zet uiteraard het ganse stelsel
op de helling. Het lag aan de basis van onvoorspelbare en daarom ontwrichtende kapitaalverschuivingen tussen verschillende
sleutelvaluta’s. Het maakte daarenboven de groei van de internationale liquiditeiten afhankelijk van de betalingsbalanssitua-
Tot 1959 heeft het IMF een eerder bescheiden bestaan gekend.
Inderdaad heeft het IMF tijdens de eerste veertien jaren van zijn
bestaan grotendeels vanaf de zijlijn de naoorlogse wederopbouw
gadegeslagen. Het Fonds heeft hierin nauwelijks een betekenisvolle rol gespeeld. Het heeft moeten wachten op het herstel van
de inwisselbaarheid van de belangrijkste munten en de multilateralisatie van het handelsverkeer om de plaats in te nemen waarvoor het te Bretton Woods was ontworpen. De overgangsregeling die in de oorspronkelijke statuten op vijf jaar was vast-
tie van het (de) sleutelvalutaland(en) en de bereidheid om verde-
gesteld, heeft in feite bijna drie keer zolang geduurd.
re tekorten te accumuleren. Dit is nauwelijks wat men een duur-
De felatief bescheiden omvang van de interventies van het
Fonds in zijn aanvangsfase worden onderstreept door de eerste
uitbreiding van zijn middelen doer een algemene quotaverhoging die pas in december 1958 aan de orde werd gesteld en
zaam stelsel kan noemen.
Het aanpassingsprobleem ten slotte spruit voort uit de over-
weging dat liquiditeiten alleen te gebruiken zijn om voorbijgaande onevenwichten te financieren en geen alternatief kunnen verschaffen voor de correctie van scheefgegroeide prijs- en kostenverhoudingen tussen de landen. Daarvoor zijn ingrijpender
maatregelen nodig, met name pariteitsaanpassingen. Deze wor-
die werd goedgekeurd op de Algemene Jaarvergadering in 1959.
den echter bemoeilijkt indien men te alien tijde prijzen aan vaste
De ware reden voor de bescheiden start van het IMF ligt echter in
het feit dat de belangrijkste Internationale monetaire problemen
van de naoorlogse wederopbouwperiode een oplossing kregen
buiten het IMF om.
wisselkoersen wil blijven vastklampen. Het alternatief is dan het
bewerkstelligen van interne prijs-, kosten- en bestedings-
ton Woods had beziggehouden was nl. het als structured be-
aanpassingen. Vermits onder deze omstandigheden de surpluslanden zich in een comfortabeler toestand bevinden dan de
deficitlanden zullen vooral deze laatste de zwaarste last van het
aanpassingsproces moeten torsen. Het internationaal muntstel-
sel kan dan terecht verantwoordelijk worden gesteld voor deflatoire vertekening.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat het Bretton-Woodsstelsel uiteindelijk aan zijn interne tegenstellingen ten onder is
gegaan. Om dit proces te schetsen kunnen we thans bondig de
belangrijkste stadia beschrijven die het IMF tot nu toe heeft
doorgemaakt.
650
Een van de grote bekommernissen die de grondleggers te Bretschouwd dollartekort waarvan werd verwacht dat het de naoorlogse Internationale monetaire verhoudingen voor lange tijd zou
domineren. Om die reden werd bijzonder belang gehecht aan de
z.g. ,,schaarse muntclausule” in de statuten van het IMF. Deze
clausule liet lidstaten toe discriminerende handels- en betalings-
beperkende maatregelen te nemen tegenover landen waarvan de
munt schaars werd in het Fonds. In praktijk was deze clausule
gericht tegen de Verenigde Staten waarvan gevreesd werd dat
zijn structurele betalingsoverschotten de andere landen in chronische betalingsbalansmoeilijkheden zouden brengen. Deze landen zouden hierdoor gedwongen worden een deflatoir beleid te
voeren op een ogenblik dat niet alleen de tijdgeest doch ook de
behoeften van de naoorlogse wederopbouw het tegenovergestelde zouden vereisen. Het belang van voldoende symmetric in de
verdeling van de aanpassingslasten van betalingsbalansonevenwichtigheden is dus van bij de ontwerphase van het IMF onderkend. Feitelijk werd het IMF echter van bij de aanvang buitenspel gezet wat dit vraagstuk betreft. Het dollartekort kreeg
het IMF werd meteen versterkt door de kort tevoren besliste
quotaverhoging en de invoering van de techniek van de z.g
,,stand-by”-kredieten voor landen met betalingsbalansmoeilijkheden. In 1961 werden de beschikbare middelen nog substantieel
wat betreft hun wisselkoersregime erkend; de landen worden
daarin alleen getemperd door een principiele versterking van de
toezichts- en controlefunctie van het IMF op de wisselkoersontwikkelingen. Deze laatste taak heeft echter tot hiertoe weinig
tastbare resultaten opgeleverd.
In tegenstelling tot datgene wat aanvankelijk kon worden verwacht heeft het IMF geen ingrijpende rol gespeeld in de initiele
financiering van de massale betalingsbalanstekorten die zijn
ontstaan na de verhoging van de olieprijzen. Weliswaar zijn de
financiele middelen van het Fonds herhaaldelijk en via diverse
kanalen verhoogd. Niettemin bleven zij ten aanzien van de omvang van het recyclingprobleem steeds relatief bescheiden. De
private geld- en kapitaalmarkten hebben dit probleem hoofdzakelijk voor hun rekening genomen met de inmiddels bekende en
nefaste gevolgen van dien.
Intussen is het IMF sedert een tweetal jaren terug in de dagelijkse actualiteit getreden wegens de rol die het te vervullen kreeg
in het beheersen van de Internationale schuldencrisis. Daarbij
moet het Fonds meer dan ooit streven naar een delicate dosering
aangevuld in het kader van de Algemene Leenoverkomsten
van aanpassing en financiering van de betalingsbalansoneven-
(..General Arrangements to Borrow”). Daarmee doet tevens de
Groep van Tien zijn intrede op het Internationale monetaire toneel. Naast het feit dat de Groep van Tien uitbreiding van de
middelen van het IMF heeft bereikt, kan niet uit het oog worden
verloren dat de initiatieven van de Groep van Tien tevens een poging van de Europese landen zijn hun lot meer in eigen hand te
houden buiten de formele inmenging van het IMF als zodanig.
Door een aantal ad-hoc-regelingen onder impuls van de toenmalige Onderstaatssecretaris voor Monetaire Aangelegenheden van
de Verenigde Staten Robert V. Roosa werden verder de als tijdelijk en voorbijgaand bestempelde problemen van de dollar en
van de Amerikaanse betalingsbalans behandeld. Daartoe behoren de swapakkoorden tussen de Federal Reserve en de Europese
centrale banken van de Groep van Tien, de vervroegde terugbetaling van vroeger toegestane leningen, en de uitgifte van obligaties op middellange termijn uitgedrukt in vreemde valuta, de z.g.
wichtigheden. Het verwijt van onvoldoende financiering en van
te sterke nadruk op aanpassingsmaatregelen is hierbij, doorgaans ten onrechte, een veel gehoorde klacht. Het mag niet uit
het oog verloren worden dat ook in de toekomst het IMF niet de
rol kan gaan vervullen van ,,lender of last resort” zoals een centrale bank op nationaal vlak. Daarvoor ontbreken in de eerste
plaats de nodige middelen. En ten tweede is het Fonds ertoe ge-
via het Marshall-plan een oplossing en de tegenprestatie was dat
de Europese landen voor de duur van de Marshall-hulp afzagen
van een mogelijk beroep op de financiele middelen van het IMF.
Bij het aflopen van de Marshall-hulp had het dollartekort de
plaats geruimd voor een groeiende dollarovervloed. Het internationale monetaire landschap was grondig veranderd op het ogenblik dat het IMF, vanaf 1959 zijn centrale en volwaardige rol in
het Internationale valutastelsel ging spelen. De potentiele rol van
Roosa-bonds.
houden alleen voorwaardelijke kredieten toe te staan. De voor-
waarden waartegen deze kredieten (zullen) worden toegestaan
blijven een punt van discussie, vooral indien het zo blijft dat de
landen zich slechts bekeren tot de IMF-optie wanneer alle andere
alternatieven praktisch zijn uitgeput.
Enkele slotopmerkingen
In de zomer van 1963 groeit echter de consensus dat de proble-
Ten minste twee zaken vallen op bij het beschouwen van veertig jaar IMF. Ten eerste kan worden gesteld dat het IMF het suc-
men van structurele aard zijn en dat meer ingrijpende oplossin-
cesvolste is geweest als installing die financiele hulp verleent aan
gen noodzakelijk zijn. Gelijktijdig stellen de Groep van Tien en
het IMF een verslag op over het functioneren en de belangrijkste
problemen van het internationaal muntstelsel. Bevestigd wordt
daarin dat de hoofdlijnen van het Bretton-Woods-stelsel nog
steeds voldoen. Het nieuwe element is dat wordt erkend dat er
mogelijk behoefte bestaat aan een nieuw internationaal reserveinstrument en bijgevolg aan een ander mechanisme voor internationale liquiditeitscreatie. De verdere studies zullen uiteindelijk
hun bekroning krijgen in het Akkoord van Rio de Janeiro in
1967 waar tot de creatie van Speciale Trekkingsrechten wordt
besloten. Het liquiditeitsvraagstuk dat de Internationale monetaire discussies tijdens de jaren zestig binnen en buiten het IMF
heeft gedomineerd, krijgt op deze wijze zijn principled beslag.
Zoals spoedig zal blijken, valt de praktijk echter anders uit
dan gehoopt of verwacht. In plaats van een potentiele schaarste
aan Internationale liquiditeiten wordt het internationaal mone-
landen met betalingsmoeilijkheden. Nochtans is ook deze financiele taak gekenmerkt door afwisselend drukke en slappe perioden. De drukke perioden waren steeds gekenmerkt door acute
verstoringen in het wereldbetalingsverkeer zoals de Suezcrisis,
de opeenvolgende crisis van het pond sterling in de jaren zestig,
de eerste olieschok, en vooral de recente nasleep van de tweede
olieschok. De rustige dagen zijn vooral gesitueerd in de perioden
dat alternatieve bronnen van liquiditeit ruim beschikbaar waren
tair stelsel slachtoffer van een overvloed aan liquiditeiten, in de
wereld gepompt via oplopende Amerikaanse betalingsbalanstekorten. Het vertrouwensprobleem blijft bijgevolg gesteld en het
aanpassingsmechanisme functioneert onvoldoende, vooral ten
aanzien van de dominerende economic in de monetaire wereldorde. Het resultaat is het feitelijke opschorten van het BrettonWoods-stelsel op 15 augustus 1971 door een eenzijdig genomen
beslissing van de Amerikaanse autoriteiten.
Voor het IMF breekt een nieuwe periode aan waarin moet
worden gezocht naar een hervorming van het internationaal
muntstelsel. Deze taak wordt vanaf 1972 toevertrouwd aan het
Comit6 van Twintig dat zijn taak beeindigt met de ..Outline of
zoals ten tijde van de Marshall-hulp, het begin van de jaren zeventig toen het Amerikaanse betalingsbalanstekort ongeveer ieder ander land overschotten bezorgde, en tijdens de tweede helft
van de jaren zeventig met zijn ongebreidelde private financiering
van betalingsbalanstekorten. De ruime financieringsmogelijk-
heden van betalingsbalanstekorten buiten het IMF om hebben
vooral in de afgelopen tien jaar de wil en de noodzaak tot sanering en aanpassing ondermijnd.
Ten tweede dient te worden onderstreept dat het bij de z.g. ineenstorting van het stelsel van Bretton Woods in feite slechts om
een gedeeltelijke ineenstorting gaat. Het IMF zelf overleeft als
installing met nog steeds een dubbele taak als financieel hulpor-
gaan en als een forum voor internationaal monetair overleg en
coordinatie. De onderlinge convertibiliteit van de nationale valuta’s is een verworvenheid waarvan het principe ook door niemand ter discussie wordt gesteld. Wat teloor is gegaan is het wisselkoersregime en de indirecte koppeling van de valuta’s aan het
goud via de goudconvertibiliteit van de sleutelvaluta in het stel-
sel. Het laatste aspect is daarbij van ondergeschikt belang. Wat
het eerste betreft rekent niemand op een spoedig herstel van iets
Reform” van 14 juni 1974 en bijgevoegde technische rapporten
dat een wereldwijd stelsel van vaste wisselkoersen zou kunnen
en documenten. Op dat ogenblik ondergaat de wereldeconomie
echter reeds de ingrijpende gevolgen van de eerste olieschok.
Spoedig blijkt dat de voorgestelde hervormingen niet langer
haalbaar zijn in de praktijk. De feitelijk gegroeide praktijk onder druk van de omstandigheden wordt officieel bekrachtigd in
het tweede amendement op de statuten van het IMF te Jamaica
in januari 1976. Feitelijk wordt de vrije keuze van de lidstaten
benaderen. Het zou reeds een grote stap vooruit betekenen indien meer inhoud zou kunnen worden gegeven aan de
toezichthoudende- en controletaak die aan het Fonds werd opgedragen ten aanzien van de (soms grillige) wisselkoersontwikkelingen.
ESB 18-7-1984
Theo Peelers
651