Ga direct naar de content

40 jaar na Bretton Woods: de Wereldbank

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 27 1984

40 jaar na Bretton Woods
de Wereldbank
DR. F. VAN DAM*

Tegelijk met het Internationale Monetaire Fonds werd op de conferentie van Bretton Woods de
Wereldbank opgericht, voornamelijk om de wederopbouw van Europa te financieren. Naarmate het
herstel vorderde ging de Wereldbank haar werkterrein echter verleggen naar de ontwikkelingslanden.
Op dit moment zijn 146 landen lid van de Wereldbank en heeft de bank leningen uitstaan voor een
bedrag van $ 120 mrd. In dit artikel schetst de auteur in het kort de geschiedenis van de Bank en haar
belangrijkste taken. In de loop van de jaren is naast het verstrekken van kapitaal ook het opzetten en
begeleiden van ontwikkelingsprojecten steeds meer tot de taken van de Wereldbank gaan behoren.
Op veel van de terreinen waarop de Wereldbank werkzaam is vinden momenteel belangrijke
economisch-politieke verschuivingen plaats die gevolgen hebben voor de
ontwikkelingssamenwerking. Hoewel dit vele problemen met zich brengt, is de auteur van mening dat
de Wereldbank als ,,stevige veertiger”, die met de beide benen op de grond staat, een nuttige bijdrage
aan de oplossing daarvan kan blijven leveren.

Inleiding
Op donderdag 24 mei 1984 kwam de Raad van Bewindvoerders, die het dagelijks bestuur van de Wereldbank vormt, voor
een bijzondere vergadering bijeen. Op tafel lag het voorstel om
het aandelenkapitaal van de Wereldbank te vergroten met $ 8,4
mrd. Deze kapitaalverhoging had in de eerste plaats tot doel om
de rangorde van de lidstaten wat betreft hun bijdrage in het kapitaal van de Wereldbank te veranderen. Met name betekende het
voorstel dat Japan zou opschuiven naar de tweede plaats – de
VS staat nummer een – en dat Frankrijk en Engeland zouden
zakken ex aequo naar de vierde en vijfde plaats, onder Duitsland
als derde.
Het gewogen stemrecht is een van de wijze besluiten geweest
toen de Wereldbank en het Internationaal Monetaire Fonds in
1944 werden opgericht. Door de lidstaten een gewogen stemrecht toe te kennen is de Wereldbank voor alle lidstaten, met name ook voor de rijke landen, aanvaardbaar als een instituut voor
internationale kapitaaloverdracht. Het betekent tegelijkertijd
dat de deelname in het kapitaal aan wijzigende economische verhoudingen moet worden aangepast, en vandaar het besluit om
via een speciale kapitaalverhoging Japan tot de tweede plaats te
promoveren.
Op zich zelf doet zo’n verschuiving pijn voor de landen die in
de rangorde en dus in hun stemmengewicht moeten dalen, maar
het is een onmisbare voorwaarde om een internationale instelling levensvatbaar te laten blijven. Immers, als de machtigen hun
macht niet gereflecteerd zien in hun stemrecht, zullen zij ongetwijfeld zo’n instelling verlaten en elders hun besluiten nemen.
Het ontbreken van gewogen stemrecht heeft organisaties als de
VN en de UNCTAD van meet af aan gefnuikt.

ring van het herstel van Europa op het oog. Naarmate het Europese herstel vorderde en de bank haar werkterrein ging verleggen
naar de ontwikkelingslanden, is de bank geleidelijk een instrument van ontwikkelingssamenwerking bij uitstek geworden.
De werkzaamheden van de Wereldbank bestaan uit drie componenten. In de eerste plaats is de bank een investeringsbank in
de ware zin des woords: de bank trekt geld aan op de internationale kapitaalmarkt en leent dat uit voor de financiering van projecten aan ontwikkelingslanden die zelf niet of moeilijk toegang
tot de internationale kapitaalmarkt hebben. In de tweede plaats
staat de bank de ontwikkelingslanden bij met het formuleren
van projecten en begeleidt de bank de uitvoering van deze projecten. Voor dit werk beschikt de bank over een grote, vaste professionele staf van hoge kwaliteit. In de derde plaats geeft de
bank beleidsadviezen aan landen die leningen ontvangen als deze
landen gebukt gaan onder economische problemen. Vooral de
laatste jaren, nu vele landen gebukt gaan onder de recessie en
met economische stagnatie te kampen hebben, is op dit derde
aspect van de Wereldbank meer en meer de nadruk komen te
liggen.
Naast deze drie in de statuten vastgelegde taken vervult de Wereldbank nog een vierde functie: de bank levert een belangrijke
bijdrage aan de formulering van het internationale beleid voor
ontwikkelingssamenwerking. Zo is de Nederlandse politiek van
concentratielanden voor hulpverlening van oorsprong gebaseerd op de consortia en consultatieve groepen die de Wereldbank voor ontwikkelingslanden heeft opgericht. Ook het Nederlandse beleid van voorziening in de basisbehoeften van de bevolking in de ontwikkelingslanden is destijds van de Wereldbank
gecopieerd.
Nu, in 1984, zijn 146 landen lid van de bank en heeft de bank
leningen verstrekt voor een totaal van $ 120 mrd. De leningen

Geschiedenis
Toen de Wereldbank aan het eind van de tweede wereldoorlog
werd opgericht hadden de lidstaten voornamelijk de financie652

De auteur is executive director bij de Wereldbank te Washington.

hebben in het algemeen een looptijd van 15-20 jaar, inclusief
een periode van 3-5 jaar waarin geen terugbetaling behoeft

plaats te vinden.
De omvang van de kapitaalmarkttransacties door de bank is

in de laatste jaren sterk toegenomen. In de jaren vanaf 1978 wer-

den respectievelijk de volgende bedragen geleend: $ 3,6 mrd., $
4,6 mrd., $ 5,3 mrd., $ 5,7 mrd., $ 8,5 mrd. en $ 10,3 mrd. Deze

sterke stijging is een van de redenen geweest waarom de bank is
overgegaan op het uitgeven van leningen met kortere looptijden,
tegen variabele rente. Onder de huidige kapitaalmarktomstandigheden is het onwaarschijnlijk dat de bank in staat zou zijn het
bovengenoemde leningvolume te realiseren indien dit uitsluitend
door middel van langlopende leningen met vaste rente zou moeten worden gefinancierd.

De bank heeft vanaf de oprichting steeds tegen een vaste rente
uitgeleend. Dit is veranderd op 1 juli 1982, toen werd besloten
tot de installing van een variabele ,,pool-based lending rate”.
Vanaf die datum wordt de uitleenrente ieder half jaar opnieuw
berekend op basis van het gewogen gemiddelde van de kosten
van het aantrekken van financieringsmiddelen. Per 1 juli 1982
bedroeg de rente 11,43% en thans 10,08%. De variabele rente
geldt voor alle leningen waarvoor de onderhandelingen zijn geopend na 1 juli 1982. Indien het lenende land dat wil, kunnen
ook vroeger afgesloten leningen onder de regeling vallen. Er zijn
twee redenen geweest voor het invoeren van de variabele rente.
Ten eerste, het voorkomen van een ,,rente-mismatch”. Deze
,,mismatch” kan ontstaan omdat er een aanzienlijk tijdsverschil
ligt tussen het sluiten van de actieve leningsovereenkomst en de
passieve financiering ervan. Dit leidt tot problemen bij scherpe
fluctuaties van de rentestand. Ten tweede drukt het de wens uit
om tot spreiding van de lasten en lusten van sterke rentefluctuaties over alle uitstaande leningen te komen.
Rond 1960 werd het duidelijk dat voor een aantal ontwikke-

de inkomensverdeling in de ontwikkelingslanden en het verbeteren daarvan door middel van projecten van de Wereldbank was
het gevolg van de toenemende onvrede in de jaren zestig over het
onvoldoende ten goede komen van de ontwikkelingsinspanning
aan de armste bevolkingsgroepen. Dit heeft ertoe geleid dat in de
jaren zeventig onder McNamara’s leiding de bank een koers is
opgegaan van projectformulering die zoveel mogelijk en zo direct mogelijk gericht is op het voorzien in de behoeften van de
armste bevolkingsgroepen. Ieder die het ontwikkelingsvraagstuk van nabij kent weet hoe moeilijk het is om dit soort
projecten te formuleren en hoe lastig het is om deze met succes
tot uitvoering te brengen.
Over de resultaten van dit op armoedebestrijding gerichte beleid is in 1982 een nota door de Wereldbank gepubliceerd. De belangrijkste conclusies over de ervaringen van de bank met het
bestrijden van armoede zijn:
— in het algemeen hebben de projecten een redelijk resultaat
bereikt in het verbeteren van de positie van de laagste
inkomensgroepen;

— het bestrijden van armoede en het nastreven van economische groei blijken in de praktijk complementaire doelstellingen te zijn;
— de projecten, gericht op het bestrijden van armoede, hebben
ongeveer een even hoog economisch rendement als andere
projecten;
— in sommige sectoren, met name de stedelijke projecten, heeft
de bank met succes nieuwe methoden beproefd om de armste
groepen te bereiken.
Wat het toekomstige beleid betref t beveelt het rapport aan dat
ook bij beleidsaanbevelingen op macro-economisch gebied reke-

ning wordt gehouden met de positie van de armste groepen, dat

lingslanden het aangaan van leningen bij de Wereldbank be-

het bestrijden van armoede niet alleen door specifieke ,,armoedeprojecten” doch ook via de meer traditionele projecten dient

zwaarlijk werd omdat zij de kapitaalmarktrente, die over deze
leningen moet worden betaald, niet konden opbrengen. Om aan
dit probleem tegemoet te komen is in 1960 de International Development Association (IDA) opgericht die aan de armste ontwikkelingslanden leningen verstrekt op een zeer lange termijn, te

le ontwikkeling, sociologische en culturele factoren en het versterken van beheer en administratie bij de voorbereiding van
projecten. Het verhogen van de produktiviteit van de bevolkingsgroepen die zelf in het geheel niet over enige produktiemid-

weten 50 jaar. Over deze leningen behoeft geen rente te worden

delen beschikken blijkt uitermate moeilijk te zijn; hiervoor zal

betaald. De IDA krijgt zijn geld niet uit de kapitaalmarkt zoals
de Wereldbank, maar verkrijgt zijn middelen als schenkingen uit
de schatkisten van de rijke lidstaten van de Wereldbank. Om u
een idee te geven van de orde van grootte: in 1983 verstrekte de
Wereldbank ruim $ 11 mrd. aan leningen en de IDA voor ruim $
3 mrd.

de bank trachten nieuwe methoden te ontwikkelen.
Niet alleen van de projecten voor armoedebestrijding, maar
ook van alle andere activiteiten van de Wereldbank zijn in de
loop der jaren heel wat evaluaties verricht om te beoordelen in
hoeverre de projecten slagen of niet slagen. Er is met veel zorgvuldigheid geanalyseerd wat de oorzaken van succes en mislukking zijn. Er is zo goed mogelijk gepoogd om het beleid bij te
stellen op grond van nieuwe inzichten en ervaring. Wie over dit
alles meer wil weten is in Washington welkom en ik zal graag
hand- en spandiensten verlenen om de weg te vinden in de bibliotheek van evaluatie- en beleidsdocumenten over dit onderwerp
1).

Periode McNamara

In de loop van haar bestaan heeft de bank een reeks wijzigingen ondergaan. Zo betekende het aantreden van McNamara in
1968 als president van de Wereldbank een aanzienlijke verandering in het functioneren van de bank. Onder zijn leiding werd
niet alleen het leningvolume van de bank vergroot, maar wijzigde de bank ook van karakter. I.G. Patel, die destijds president
van de centrale bank van India was, formuleerde het als volgt:
,,Ik beschouw het als de grootste verdienste van de McNamaraperiode dat hij aan de ontwikkelingseconomie een wetenschappelijke basis heeft gegeven, dat hij ideologische vooringenomenheden ter zijde heeft gesteld en in plaats daarvan vertrouwde op
een moeilijke, maar objectieve en wetenschappelijke analyse van
de feitelijke gebeurtenissen, zowel in het verleden als in het he-

te gebeuren en dat nadruk dient te worden gelegd op institutione-

Periode Clausen

Een geheel nieuwe periode in de geschiedenis van de bank begon toen in 1981 McNamara werd opgevolgd door Clausen als
president van de bank. Clausen begon zijn werk in een periode
waarin de recessie snel en in omvang kwaadaardig toenam. In de
jaren zeventig hadden de ontwikkelingslanden veelal de gevolgen van de recessie kunnen vermijden door grote kredieten,

den. De grote expansie van de onderzoek- en evaluatie-

activiteiten van de bank heeft een aanzienlijk effect gehad op het
ontstaan van een consensus over ontwikkelingsvraagstukken,
over beleid en programma’s om een snellere en meer gelijkmati-

ge groei te bereiken. Als hedentendage de meesten van ons in de
ontwikkelingslanden dichter bij elkaar staan in ons economisch
denken, dan is deze groeiende consensus voor een belangrijk
deel te danken aan de stimulans die McNamara aan het onderzoek heeft gegeven en aan de bereidheid om van koers te veranderen als de onderzoekresultaten dat indiceerden”.
McNamara heeft nog een tweede element op zijn krediet
staan: de nadruk op de armoedebestrijding. De aandacht voor
ESB 18-7-1984

1) In Nederland is het niet steeds de gewoonte om zoiets met zorg te
doen. De afgelopen jaren zijn enkele publikaties verschenen over de activiteiten van de Wereldbank op het terrein van armoedebestrijding en het
opvallende is dat de auteurs van deze geschriften niet of nauwelijks de
moeite hebben genomen om zich op de hoogte te stellen van het materiaal
wat daarover beschikbaar is. Het meest tragische voorbeeld is de dissertatie van dr. Bol, die op grond van een mislukt project van de Wereldbank uit de beginperiode van het op de armoedebestrijding gerichte beleid, concludeerde dat dit beleid van de bank een mislukking is geworden.
Het is niet alleen verbazingwekkend dat men op zo’n geschrift kan promoveren, het draagt er ook toe bij dat de in Nederland geproduceerde literatuur over het ontwikkelingsvraagstuk internationaal minder meetelt.

653

Kanaalaanleg in Rajasthan, India, in het kader van een irrigatie-

project, medegefmancierd door de Wereldbank.
vooral bij commerciele banken, op te nemen. In het begin van de
jaren tachtig kwamen ook zij in de greep van de neergaande
conjunctuur.
Van meet af aan heeft Clausen getracht om door middel van
de activiteiten van de Wereldbank de ontwikkelingslanden in
staat te stellen het hoofd te bieden aan de stagnaties waarmede
deze landen te kampen hebben ten gevolge van externe en interne
oorzaken. De belangrijkste externe oorzaken zijn het verslechteren van de ruilvoet, de snel fluctuerende en hoge reele rente, de
hoge olieprijzen, de dalende ontwikkelingshulp, de stagnerende
commerciele kapitaalstromen en de toenemende handelsprotectie. Intern hebben vele ontwikkelingslanden te kampen met stagnerende voedselmarkten ten gevolge van een eenzijdig op de consument gericht prijsbeleid, te hoge overheidsuitgaven, overwaardering van de valuta en uit de hand lopende subsidiesystemen.

Om deze vraagstukken op te lessen is het niet alleen nodig dat
de landen die ervan te lijden hebben over meer extern kapitaal
kunnen beschikken – onder leiding van Clausen is het leningvo-

lume sterk vergroot – zij moeten ook hun beleid aanpassen aan
de nieuwe en veelal moeilijke omstandigheden.

zijn dat het, gegeven deze uiteenlopende accenten, nodig is om
per groep van landen of zelfs per land een passend beleid te formuleren en dat vorm te geven in een op dat land toegesneden
aanpassingsprogramma.
Geconstateerd kan worden dat de Wereldbank met inventiviteit en flexibiliteit op de stagnaties die zich de afgelopen jaren in

de ontwikkelingslanden hebben aangediend heeft gereageerd.
Deze inventiviteit en flexibiliteit van de bank komen in het bijzonder tot uiting in twee programma’s van de bank, namelijk het
,,Structural Adjustment Program” en het,,Program of Special
Assistance”.
Het Structural Adjustment Program werd in 1980, nog onder
leiding van McNamara gestart. Het programma bestaat uit leningen aan ontwikkelingslanden die crop zijn gericht om enerzijds de exportsector te versterken ter verbetering van de betalingsbalans en anderzijds tot doel hebben om het functioneren
van de interne economic en van de overheid van de betrokken
landen
te
verbeteren.
Veelal
gaan
structureleaanpassingsleningen gepaard met stabilisatieprogramma’s van
het IMF. Op deze wijze kan worden bereikt dat de programma’s
van het IMF op monetair en fiscaal gebied in overeenstemming
zijn met de meer op produktie en groei gerichte maatregelen van
de Wereldbank.

Met het Program of Special Assistance werd in februari 1983
een aanvang gemaakt. Het is crop gericht om projecten te finan-

Alvorens nader in te gaan op de politick van aanpassing die de

cieren die tot snelle realisatie en uitbetaling komen. Op deze ma-

Wereldbank op dit moment voert, is het goed te beseffen dat de
mogelijkheden en de moeilijkheden van de ontwikkelingslanden
bij lange na niet universeel zijn en in tegendeel zeer uiteenlopen
qua karakter. Generaliserend gesteld zou men kunnen zeggen
dat momenteel voor Latijns-Amerika het schuldenprobleem dominant is, voor Zuidoost-Azie de handelsprotectie en voor Afrika bestuurlijke en economische desintegratie. Het zal duidelijk

nier wordt getracht de stagnatie ten gevolge van het tekort aan
vreemde valuta zoveel mogelijk te beperken. Het Program of
Special Assistance omvat verscheidene elementen zoals het uitbreiden van het programma van de structurele-aanpassingsleningen, het verhogen van het aandeel van de bank in de totale
projectfinanciering, het ondersteunen van beleidsaanpassingen
in specifieke sectoren en het versterken van de bestaande beleids-

654

dialoog in samenwerking met andere donoren.
Inmiddels hebben dit voorjaar evaluaties plaatsgevonden van
zowel het programme voor structurele-aanpassingsleningen als
het programma voor speciale hulpverlening. Beide hebben positieve resultaten opgeleverd, zij het dat hun kwantitatieve betekenis in het geheel van de problemen van de ontwikkelingslanden
beperkt is en zij het dat in lang niet alle landen dit soort programma’s toepasbaar blijkt te zijn.
Ruwweg kan worden gesteld dat de structurele-aanpassingsleningen het beste voldoen in de wat meer ontwikkelde landen en

kredieten alleen om de schuldendienst van de betrokken landen
te financieren of verruimen zij inderdaad de kans op economische aanpassing en hervatting van groei? Wat betekenen dergelijke kredieten voor de leningenportefeuille van de bank? Is het
niet beter voor dit doel een faciliteit bij het IMF te scheppen en

zo meer?
Een ander nieuw fenomeen is dat een aantal ontwikkelingslanden zich aandient als aankomende supermachten, zoals China,
India en Brazilie. Dat geeft verschuivingen in de politieke
constellatie en dat op zich heeft gevolgen voor ontwikkelingssa-

dat zij aanzienlijke moeilijkheden ondervinden in de armste lan-

menwerking. Het beeld van de hulpbehoevende arme en de

den. Dit heeft ertoe geleid dat het toepassen van de structureleaanpassingsleningen in Afrika beperkt is gebleven en dat momenteel voor de armste landen de oplossing meer gezocht wordt
in de zogenaamde sectorprogramma’s. Deze sectorprogramma’s zijn, evenals de structurele-aanpassingsleningen, gericht
op het opheffen van de stagnaties in de betreffende landen. Het
verschil is dat zij zich niet tot de gehele economic richten, maar
tot een bepaalde sector, dus minder ambitieus zijn en daardoor
gemakkelijker uitvoerbaar.

goedmoedige rijke is, bij voorbeeld, voor de verhouding tussen
China en VS niet meer relevant. Anders gesteld: het ontwikkelingsvraagstuk wordt politieker van aard.
Er wachten nog veel andere vraagstukken op een oplossing.
Wat moet de verhouding worden tussen de Wereldbank en de
particuliere banken nu deze hun kredietverlening aan de ontwikkelingslanden, vooral in Latijns-Amerika, aanzienlijk hebben
verminderd. Hoe moet het programma van de International Development Association eruit gaan zien nu deze installing tijdens

de jongste aanvulling van de middelen veel minder heeft gekreDe komende jaren

Zowel voor de structurele-aanpassingsleningen als voor het
programma voor speciale hulpverlening heeft een lange tijd de
overtuiging geheerst dat deze bijzondere programma’s van korttijdige aard zouden zijn. Dit beeld is aan het veranderen. Het
herstel van de economie dringt slechts langzaam tot de ontwikkelingslanden door en de opgelopen problemen zijn dusdanig
groot dat het nog jaren zal duren voordat een nieuw evenwicht is
bereikt. Tijdens een rede die Stern, vice-president van de Wereldbank belast met de operationele activiteiten, enkele maanden geleden hield, zei hij: ,,Ik mag pessimistisch klinken, maar

ik geloof dat het proces van aanpassing veelal is misverstaan, onderschat en gezien als een korte-termijnprobleem. Ik geloof dat
het geen korte-termijnprobleem zal blijken te zijn. Het ziet er
naar uit dat wij er nog vele jaren mee te maken zullen hebben”.
De verschuiving die de afgelopen jaren heeft plaatsgevonden
van de financiering van projectleningen – in de zin van investeringen die tot directe vergroting van de produktiecapaciteit leiden — naar niet projectgebonden leningen is van aanzienlijke
omvang. Daarbij gaat het niet alleen om de genoemde structurele-aanpassingsleningen, maar ook om andere leningen die crop gericht zijn om de onmiddellijke economische problemen het
hoofd te kunnen bieden, zoals bepaalde importfinanciering en
leningen voor herstel van bestaande infrastructuur. De huidige

gen dan nodig is om de lopende programma’s gaande te houden.
Hoe zal het programma eruit moeten zien om de rampzalige desintegratie van Afrika tot stilstand te brengen? Zo staan er nog
talloze andere problemen op de lijst.
Het is daarom goed geweest dat de ministers van Financien,
die eens per jaar als hoogste bestuursorgaan van de bank bijeenkomen, hebben besloten dat er een lange-termijnbeleid moet
worden geformuleerd voor de Wereldbank. Daaraan wordt momenteel hard gewerkt.
Slot
De Wereldbank is een stevige veertiger, geheel ,,bij de tijd” en
met de beide benen op de grond. Als internationale installing kan
de Wereldbank op beleidsgebied, vooral op het terrein van
macro-economisch beleid en van structurele aanpassing van de
ontwikkelingslanden, effectiever opereren dan bilaterale hulpinstellingen. Ook de projectkwaliteit steekt gunstig af bij ontwikkelingshulp van land tot land, zoals bij voorbeeld blijkt uit

de pas verschenen evaluatienota over de Nederlandse bilaterale
hulp vergeleken met de evaluatierapporten van de bank. Er is
dan ook geen reden om te betwijfelen dat de Wereldbank nog
een volgende veertig jaar mee zal gaan.
Ferdinand van Dam

wereldconjunctuur vormt een minder gunstig investeringskli-

maat voor klassieke projecten, maar veroorzaakt wel een grote
behoefte aan liquide middelen voor het draaiend houden van de
bestaande kapitaalgoederenvoorraad.
Anderzijds moet worden opgemerkt dat de Wereldbank in de
loop van haar veertigjarig bestaan een projectenformuleringsen begeleidingsmachine van hoge kwaliteit is geworden met een
unieke ervaring en expertise. Ook kan worden geconstateerd dat
er in de ontwikkelingslanden een zeer grote behoefte aan investeringen is, al is het alleen om de jaarlijkse bevolkingsgroei van
3% bij te houden. Anders gesteld: hoewel de noodzaak van

structurele-aanpassingsleningen en van het programma voor
speciale hulpverlening onmiskenbaar is, geldt hetzelfde voor additionele produktieve investeringen.
De discussie over dit probleem is allesbehalve opgelost. Tot nu
toe is gezocht naar vuistregels om het probleem hanteerbaar te
maken, bij voorbeeld door te stellen dat de structureleaanpassingsleningen niet meer dan 10% van de totale leningsac-

tiviteiten van de bank mogen betref fen. Gegeven het zich aandienende lange-termijnkarakter ziet het er naar uit dat wij aan dit
soort vuistregels onvoldoende steun hebben en dat een meer fundamentele discussie onvermijdelijk is.
Ook op andere gebieden zal de Wereldbank een discussie niet

uit de weg kunnen gaan. Zo is van de kant van Frankrijk en Engeland het voorstel gedaan om de bank op grote schaal middellange leningen te laten verstrekken aan vooral de Afrikaanse en
Latijnsamerikaanse landen die met grote schulden te kampen
hebben. Dit voorstel roept allerlei vragen op. Dienen dergelijke
ESB 18-7-1984

655

Auteur