Waar het misgaat met de visie van de rechter
Aute ur(s ):
Dalen, H.P. van (auteur)
NIDI (Den Haag) en Erasmus Universiteit Rotterdam.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4169, pagina 739, 2 oktober 1998 (datum)
Rubrie k :
Naschrift
Tre fw oord(e n):
gouden, handdruk, lonen
Dit artikel is een naschrift n.a.v.:
E.R. de Regt, Een gouden handdruk ingelegd met diamanten?, ESB, 2 oktober 1998, blz. 736-737.
J. de Bruijne, Discussie: Een eenzijdig uitgangspunt, ESB, 2 oktober 1998, blz. 737
K. Mulder, Discussie: De rechter is zo gek nog niet, ESB, 2 oktober 1998, blz. 738.
Een veertigjarige werknemer die met veel bombarie een bedrijf wordt binnengehaald en na een jaar wordt ontslagen, heeft volgens de
kantonrechter recht op een gouden handdruk ter waarde van anderhalf maandsalaris. De wijze waarop gouden handdrukken door
kantonrechters worden berekend doet werknemers met weinig dienstjaren onrecht. Dat was in een notendop mijn kritiek op de
rechterlijke visie. In de stilering van het probleem heb ik blijkbaar een gevoelige snaar geraakt.
Verkeerd uitgangspunt?
De Bruijnes bezwaar richt zich op mijn uitgangspunt dat de gouden handdruk een noodoplossing is om niet-functionerende en
overbodige werknemers te laten afvloeien. Zonder deze kritiek af te doen als een semantisch probleem, denk ik dat De Bruijne zich te veel
vereenzelvigt met het gezichtspunt van de werknemer. Voor de private oplossing is het slechts van belang hoe de werkgever tegen de
werknemer aankijkt, hoe verwerpelijk of misplaatst die kijk ook is. Wanneer de werknemer het niet eens is met die inschatting is de stap
naar de rechter snel gemaakt, en als de subjectieve inschatting van de werkgever werkelijk misplaatst is dan valt deze door de mand en
komt de werknemer toch nog de gouden handdruk toe waarop hij recht heeft. De Bruijne maakt echter een fout door de gouden handdruk
gelijk te stellen aan smartegeld. De kantonrechter kan naast een gouden handdruk tevens smartegeld toekennen. Hoe de som smartegeld
wordt bepaald viel buiten het bestek van mijn betoog.
Verkeerde nutsfunctie?
De Regt formuleert in zijn kritiek het probleem van de rechter als een minimeringsprobleem van het gewogen gekwadrateerde verlies van
werknemer en werkgever ten opzichte van de status quo. In zekere zin heeft hij het meest algemene geval geschetst door de vreedzame
casus te substitueren in het kantonrechtersregime. Het voornaamste verschil tussen mijn en zijn formulering is dat ik het gerechtelijke
probleem uitdrukkelijk laat verschillen van de vreedzame oplossing: mijn berekening is een speciaal geval van De Regts formulering.
Immers, wanneer het spel hard wordt gespeeld is het voor de werkgever niet meer relevant wat de productiviteit van de werknemer is.
Van een terugkeer naar de oude werkplek kan geen sprake meer zijn en de productiviteit binnen het bedrijf wordt nul verondersteld. De
financiële argumenten tellen alleen nog maar voor de werkgever. In het geval hij ongelijk krijgt zal hij de werknemer moeten doorbetalen
tot aan zijn pensioen of een andere termijn (art. 680 van het Burgerlijk Wetboek). Uiteraard wil de werkgever de waarde van de gouden
handdruk minimeren. Voor de werknemer is het oude loon niet meer relevant omdat een terugkeer niet waarschijnlijk is. Wat nu alleen telt
is de prijs van zijn tijd buiten het bedrijf.
Omdat ik het conflict zo hard formuleer komen de gouden handdrukken navenant hoger uit dan de berekende waarden van De Regt. In
het vreedzame geval wordt namelijk iedereen op zijn productiviteitswaarde geschat. Ik betwijfel of die bereidwilligheid bij beide partijen
nog bestaat in de rechtszaal.
Verkeerde conclusie?
Volgens de een bereken je te veel, volgens weer een ander te weinig. Het laatste is de kritiek van Mulder. Werknemers hebben recht op
hun bijdrage aan de waardestijging van het bedrijf. Kapitaalverschaffers hebben daar niet veel aan bijgedragen volgens hem. Zijn betoog
is op vele punten curieus, zo curieus dat dit naschrift te kort is om op alle punten in te gaan. Zijn redenering over het misgelopen
inkomen gaat bijvoorbeeld mank omdat de prijs van alternatieve tijdsbesteding buiten het bedrijf privé-informatie voor de werknemer is;
informatie die later door de rechter expliciet wordt gemaakt.
Volgens Mulder is het logisch om de gouden handdruk op dienstjaren te baseren, hetgeen ik natuurlijk bestrijd. Volgens de impliciete
contracttheorie worden werknemers beloond op zodanige wijze dat zij over hun carrière quitte spelen maar gedurende het begin van hun
carrière minder krijgen dan zij aan productiviteit vertegenwoordigen en in het latere deel van hun carrière overbetaald worden. Op grond
van deze theorie zou de gouden handdruk (in vreedzame gevallen) een omgekeerde U-vorm over de carrière moeten vertonen. Door
dienstjaren als compensatiebasis te hanteren benadeel je de jongeren en bevoordeel je de ouderen. Natuurlijk zal Mulder deze theorie
niet onderschrijven omdat hij vindt dat werknemers altijd onderbetaald worden. Er bestaat echter een goede reden waarom werknemers
niet volledig meedelen in de waardestijging, en die heeft betrekking op risico-acceptatie. Als werknemers volledig in de winst willen
meedelen moeten zij zelf ondernemers worden. Het merendeel van de werknemers is echter risico-avers en draagt het nemen van risico’s
liever over aan management en aandeelhouders.
En dan zijn finale conclusie: de huidige gouden handdruk is zo gek nog niet. Huh? Wanneer een 55-jarige secretaris-generaal van het
ministerie van VWS met 1,4 miljoen gulden naar huis kan gaan, ook al is door een extern bureau aangetoond dat er sprake was van
wanprestatie, dan is er duidelijk iets mis (hoewel de SG deze handdruk ‘zo gek nog niet’ zal vinden). Mijn analyse en die van De Regt
geven aan waar het mis gaat met de visie van de rechter.
Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)