Ga direct naar de content

Visies en varianten

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 12 1983

Visies en varianten

if?
I
;
»

I
I

Het is alsof met het toenemen van de ernst van de crisis de
economendiscussie afvlakt. Er lijkt geen ruimte meer te zijn om
fundamentele vragen zoals die naar de grenzen van het overheidsingrijpen of naar de stabiliteit van de marktsector aan de
orde te stellen. De opvatting dat de overheid terug moet en
plaats moet maken voor de marktsector is gemeengoed geworden. Verschil van mening lijkt slechts te bestaan over de snelheid
en de mate waarin dit moet gebeuren. Zelfs als alternatief aangekondigde herstelplannen van de PvdA en de FNV worden op
basis van dezelfde gedragsveronderstellingen — namelijk die
van het CPB — doorgerekend. Bestaat er nog wel een economendiscussie, een methodenstrijd die verder gaat dan verschil
van mening of het financieringstekort wel of niet met een procentpunrje moet dalen? Het is interessant om de filosofie achter
de kabinetsplannen eens te vergelijken met die van de FNV/
PvdA-alternatieven.
De visie achter de kabinetsplannen is dat de problemeazijn
ontstaan in de collectieve sector, en van daaruit zijn overgeplant
naar de particuliere sector. De Miljoenennota 1984 onderscheidt daarbij twee mechanismen. Ten eerste heeft de besteding van overheidsmiddelen aan overdrachtsinkomens de consumptie in de marktsector opgestuwd. Het gevolg was dat de besparingen die voor investeringen ter beschikking staan zijn afgenomen en dat via de toegenomen collectieve-lastendruk de
loonstijging door afwenteling is gestimuleerd. Ten tweede heeft
het gestegen financieringstekort tot rentestijgingen geleid die
niet alleen de rendementen hebben uitgehold, maar ook de vermogensverhoudingen en de financierbaarheid van investeringen hebben aangetast. De zeer forse ombuigingen in de collectieve sector (f. 10,6 mrd. op kasbasis) moeten in dit licht worden
bezien.
De marktsector is, in de visie van het kabinet, stabiel. Volgens
de Werkgelegenheidsnota 1983/19#4kan de arbeidsmarkt door
reele-loonsverlagingen worden geruimd. Dat dit niet is gebeurd,
moet worden geweten aan de verstarring van beloningsstructuren en de geringe flexibiliteit op de arbeidsmarkt die loondaling
als reactie op dalende werkgelegenheid in de weg staat. De aanbod-economische maatregelen van het kabinet, zoals vergroting
van het verschil in beloning tussen actieven en niet-actieven,
verdergaande deregulering, afschaffing van het minimumjeugdloon, versoepeling van het ontslagrecht en het bevorderen van
z.g. afroepcontracten, passen in deze visie. Zij beogen de marktprikkels op de arbeidsmarkt te versterken. Ook de voorkeur die
het kabinet heeft voor gedecentraliseerd overleg over de arbeidsvoorwaarden past bij het streven de flexibiliteit van de arbeidsmarkt te vergroten.
Ook de goederenmarkt is in de opvatting van het kabinet in
evenwicht. Er is geen sprake van rendabele produktiecapaciteit
die niet wordt bezel. De effectieve vraag is dan ook geen beperkende factor voor investeringsherstel. Integendeel, de consumptieve bestedingen zijn juist te hoog en een verder oplopen
moet worden voorkomen door verhoging van de loon- en inkomstenbelasting en de BTW (dit om het koopkrachtverruimende effect van de daling van de sociale premies ongedaan te
maken). Aan de kostenkant van de ondernemingen moet — via
verlaging van de vennootschapsbelasting en de werkgeverspremies — worden geprobeerd financiele ruimte voor nieuwe investeringen te scheppen. De maatregelen die in de Miljoenennota 1984 worden gepresenteerd, zijn consistent met de visie
van het kabinet op de working van de economic.
Hebben de critici van het regeringsbeleid een even duidelijke
en consistente opvatting over de werking van de economic? In
de plannen van de FNV en PvdA wordt uitgegaan van een georienteerde markteconomie. Anders dan in Het plan van de arbeid uit 1935, waarin de overheid de taken van de falende
marktsector overnam, wordt ervan uitgegaan dat de overheid de
marktsector dient te stimuleren in plaats van te vervangen. De
FNV- en de PvdA-plannen stellen zelfs een duidelijke grens aan
het beslag van de collectieve sector. In de PvdA-variant dalen de
collectieve-lastendruk en het financieringstekort te zamen; bij
de FNV blijven zij constant ten opzichte van de verwachte reali-

satie voor 1983. De opvatting dat de overheidssector de marktsector kan ontwrichten heeft blijkbaar ook in socialistische kring
postgevat. Van een niet te overbruggen verschil van inzicht met
de kabinetsplannen is op dit punt geen sprake.
Ook de opvattingen over de werking van de arbeidsmarkt lopen niet ver uiteen. Het idee is, ook bij de FNV en PvdA, dat de
rendementen moeten verbeteren en dat dit een sterke matiging
van de loonsomstijging in de bedrijvensector vereist. Het FNValternatief gaat uit van een stijging van slechts 1% ten opzichte
van 1983, de PvdA van een daling met 1,5 a 2% en het kabinet
van 0 %. Deze gematigde loonontwikkeling is, zo stelt vakbondseconoom P. Vos in dit nummer van ESB, in gedecentraliseerd
overleg te bereiken en cruciaal voor de verwezenlijking van de
kabinetsplannen. De meningen op het gebied van de arbeidsmarkt van PvdA en FNV lopen weliswaar niet helemaal parallel
met die van het kabinet — er zijn bezwaren tegen de ongeujke behandeling van inkomenstrekkers in de marktsector (en daarbinnen tegen de verdeling van de lasten over de inkomensgroepen)
en de collectieve-inkomenstrekkers — deze bedenkingen lijken
meer te zijn ingegeven uit rechtvaardigheidsoverwegingen dan
uit doelmatigheidsoverwegingen op de arbeidsmarkt. Van een
wezenlijk verschil in opvatting over de werking van de arbeidsmarkt lijkt geen sprake.
Het grootste verschil in visie tussen de overheidsplannen en
het PvdA- en FNV-alternatief is gelegen in de beoordeling van
de werking van de goederenmarkt. In tegenstelling tot de mening van het kabinet is er volgens de PvdA en FNV wel degelijk
sprake van onderbezetting van (rendabele) capaciteit. Dit betekent dat de effectieve vraag en niet kostenfactoren de ,,bottleneck” voor nieuwe investeringen vormen. De logische consequentie is dat in de FNV- en PvdA-variant veel minder wordt
bezuinigd dan door het kabinet voorzien. De korting op de salarissen van ambtenaren, de sociale uitkeringen en de inkomens
van trendvolgers wordt ongedaan gemaakt om de consumptie
op peil te houden. Ook de stijging van de BTW-tarieven, de
huurprijzen en het aardgas gaan niet door of worden beperkt. In
lijn met de socialistische traditie nemen verder de overheidsinvesteringen toe (met 2,5% tegenover een daling in de kabinetsplannen met 4%), en vindt gerichte investeringsstimulering
plaats. Het gevolg van dit alles is dat de nationale bestedingen
tussen de 1 % (PvdA) en 1,5 % (FNV) toenemen. De bedrijfsinvesteringen exclusief woningen stijgen uiteindelijk met 8% (in
de kabinetsplannen 3%).
Opmerkelijk bij het FNV- en PvdA-plan is dat een situatie
van onderbezetting op de goederenmarkt wel wordt onderkend
en dat daaruit conclusies voor het budgettaire beleid worden getrokken, doch dat het monetaire beleid niet wordt besproken.
Juist in een situatie van onderbesteding, waarin het overschot op
de lopende rekening aanzienlijk is, zal een monetaire impuls tot
een welkome rentedaling leiden. De investeringen worden daardoor gestimuleerd en het financieringstekort neemt af. Bovendien deprecieert de gulden omdat de lopende rekening verslechtert en de kapitaaluitvoer door de dalende rente wordt bevorderd. Het gevolg is dat de concurrentiepositie verbetert en het
herstel wordt bespoedigd. Het is jammer dat in het FNV- en
PvdA-plan deze gevolgen van de onderbezettingsthese niet zijn
onderzocht.
De keuze uit beide beleidsalternatieven is gebaseerd op een
bepaald ,,geloof’ in hoe een markteconomie functioneert. Van
dat geloof hangt het af waar de wortels van al het kwaad worden
gezocht. Is het de reele-loonexplosie in de marktsector (zie het
artikel van Schouten in deze ESB) of is het de stijging van de collectieve lasten bij de overheid geweest die tot de problemen
heeft geleid? Het kabinetsbeleid is duidelijk gebaseerd op de
laatste veronderstelling, maar het FNV- en PvdA-plan laten
zich over dit punt niet uit. Er kan niet aan de indruk worden ontkomen dat er tussen de markt en de overheid als zondebok
wordt geaarzeld. Die twecslachtigheid maakt het voor FNV en
PvdA moeilijk een consistent beleidsalternatief te ontwikkelen.
H. Kamps

933

Auteur