internationaal
Vijftig jaar voordeel van de
Interne Markt
Een van de grootste successen van de Europese Unie
is de Interne Markt. Vijftig jaar marktintegratie heeft
Nederland significant meer handel in goederen en diensten
en buitenlandse directe investeringen opgeleverd. Nieuw
onderzoek laat zien dat de Interne Markt per jaar gemiddeld
tussen 1500 euro en 2200 euro aan het inkomen van de
Nederlandse burger toevoegt.
V
Arjan Lejour, Bas
Straathof, GertJan Linders en Jan
Möhlmann
Programmaleider en wetenÂ
schappelijk medewerker bij
het Centraal Planbureau
en universitair docent en
promovendus aan de Vrije
Universiteit Amsterdam
682
ESB
ijftig jaar geleden, in 1958, was Nederland
met Duitsland, Frankrijk, België, Italië en
Luxemburg grondlegger van de Europese
Economische Gemeenschap (EEG). Een
belangrijk doel van de EEG was de integratie van
goederen-, diensten-, kapitaal- en arbeidsmarkten.
Er is veel beleid geïmplementeerd om de integratie
van deze markten tot stand te brengen. Op de ene
markt is dit tot nu toe succesvoller verlopen dan op
de andere. De 27 leden van de Europese Unie (EU)
hebben met de Interne Markt (IM) inmiddels een
mate van regionale economische integratie bereikt
die uniek is in de wereld.
Het proces van marktintegratie in Europa is vorig
jaar uitvoerig door Willem Molle in dit blad besproken en door het CPB en SCP in de Europese
Verkenning (Molle, 2007; CPB/SCP, 2007). De
beleidsinitiatieven voor verdieping van de Interne
Markt en de uitbreidingen van de EU zijn daar aan
de orde geweest. Dit artikel richt zich op de vraag
wat marktintegratie heeft opgeleverd. Behalve dat
marktintegratie een middel is om samenwerking in
Europa te bevorderen, heeft het tot doel om aan
de welvaart bij te dragen. Meer specifiek gaat dit
artikel in op de vraag in hoeverre marktintegratie
heeft bijgedragen aan het bruto binnenlands product
(bbp) van Europa en in het bijzonder van Nederland.
Andere studies hebben onderdelen van de interne
markt gekwantificeerd, zoals de  oltooiing van de
v
Interne Markt tussen 1986 en 1992 (Emerson et
al., 1988; Europese Commissie, 2002). Hieronder
wordt de bijdrage van de Interne Markt aan de
handel in goederen tussen 1961 en 2005 Â ecijferd
b
en wordt vervolgens het effect daarvan op het
inkomen bepaald.
Het onderzoek van het CPB waarop dit artikel is
gebaseerd bestaat uit twee delen. In het eerste deel
is een graviteitsvergelijking geschat om het effect
van de IM op handel te identificeren (kader 1). Het
tweede deel schat de bijdrage van handelstoename
aan het inkomen. De schattingen houden rekening
met andere mogelijke determinanten van handel
en inkomensgroei en met de invloed van regionale
93(4547) 14 november 2008
integratie op handelsverlegging. Handelsverlegging
is het verschijnsel dat een land dat lid wordt van
een handelsunie minder met landen buiten de unie
gaat handelen, omdat dit relatief duurder wordt ten
opzichte van handel met de leden van de unie. De
technische details worden in Straathof et al. (2008)
besproken.
Goederenhandel in de EU
Tussen 1962 en 2005 is de omvang van de goederenhandel tussen de EU-lidstaten gestegen van acht
procent tot zeventig procent van de toegevoegde
waarde in de goederenproductie van de EU-15landen. Figuur 1 laat zien dat een groot deel van
deze toename komt door de uitbreiding van de EU
Kader 1
Het graviteitsmodel
Het graviteitsmodel om internationale handelsstromen te verklaren werd voor het eerst in 1962
door Jan Tinbergen gebruikt. Het model voorspelt
dat de omvang van de handel tussen twee landen
positief afhangt van de economische omvang
(bbp) van de landen en negatief van de  ilaterale
b
afstand. Het model dankt zijn naam aan de
gelijkenis met de graviteitsvergelijking uit de
natuurkunde. Naast fysieke afstand zijn er nog
andere handelsbelemmerende of handelsbevorderende factoren. Een daarvan is lidmaatschap
van de Interne Markt. Anderson en Van Wincoop
(2003) hebben in belangrijke mate bijgedragen
aan de theoretische onderbouwing van het graviÂ
teitsmodel. Zij concluderen dat het belang van
een bilaterale handelsbelemmering mede bepaald
wordt door de gemiddelde handelsbelemmering
voor een land. Zo verlaagt de Interne Markt de
gemiddelde handelskosten voor landen in de EU
en verhoogt deze de relatieve kosten voor handel
met niet-EU-landen.
Het graviteitsmodel in deze studie legt de nadruk
op het effect van de Interne Markt op handel
over de tijd. Het maakt gebruik van indicatorÂ
variabelen per landenpaar om te controleren
voor tijdsinvariante handelsbelemmeringen zoals
fysieke afstand en handelsbevorderende factoren
zoals gemeenschappelijke taal. Land- en jaarspecifieke indicatorvariabelen controleren voor
verschillen in gemiddelde handelsbelemmeringen
tussen landen over de tijd.
Effecten op goederenhandel
Het effect van de IM op handel wordt geschat
middels een graviteitsvergelijking met een dummy
die intra-EU-handelsrelaties identificeert ten
opzichte van niet-EU-handelsrelaties. Daarnaast
wordt een tweede dummy onderscheiden voor
de handelsrelatie tussen Nederland en andere
EU-landen. De dummy’s zijn tijdsafhankelijk, zodat
er rekening gehouden kan worden met de verschillende tijdstippen waarop landen lid zijn geworden
en de mate van marktintegratie. Er worden verschillende tijdvakken in de periode 1961–2005 onderscheiden. De indeling van deze tijdvakken is gebaseerd op een statistische analyse die in Straathof et
al. (2008) wordt toegelicht. De schattingsuitkomsten
voor de IM-dummy’s voor de verschillende Âijdvakken
t
zijn vertaald in goederenhandelseffecten. Tabel
1 presenteert de effecten van de IM op de totale
Nederlandse goederenexport over de tijd. Indien het
effect van integratie over de tijd geschat wordt, blijkt
dat interne marktintegratie gemiddeld genomen 21
procent van de totale Nederlandse goederenexport
verklaart tussen 1961 en 2005, en achttien procent
in 2005.
Het effect van de IM op de handel in goederen varieert over de tijd, maar het EU-lidmaatschap heeft
sinds de jaren zestig altijd extra handel opgeleverd.
De eerste periode van de IM werd gekarakteriseerd
door een snelle expansie van intra-EU-handel, en
kwam tot uiting in een IM-effect van twintig procent
van de daadwerkelijke handel voor Nederland tussen
1970 en 1972. De IM-bijdrage aan goederenhandel
is in de jaren zeventig eerst gedaald om rond 1983
weer op het niveau van de periode 1970–1972 terug
te keren. Een tweede piek deed zich voor in 1992,
Figuur 1
Goederenhandel tussen EU-lidstaten als percentage van de toegevoegde
waarde in goederenproductie EU-15.
80
70
Intra-EU handel in goederen
en een deel door de verdieping van de  andelsrelatie
h
met bestaande leden. In deze figuur geven de
EU-10-staafjes bijvoorbeeld de handel aan tussen de
oudste negen lidstaten en Griekenland.
Het uitbreidingseffect heeft twee oorzaken. Ten
eerste betekent een groter ledenaantal per definitie
meer interne handel. Ten tweede leidt uitbreiding
ook tot een versnelde groei van de handel in de
eerste jaren na toetreding. De intra-EU-handel met
Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk is
met gemiddeld 6,2 procent per jaar gegroeid tussen
1973 (het jaar van toetreding) en 1982, terwijl de
handel tussen de bestaande zes landen met gemiddeld 1,6 procent per jaar groeide. Iets vergelijkbaars
geldt voor de toetreding van Spanje en Portugal.
De intra-EU-handel met die landen groeide gemiddeld met 6,7 procent tussen 1986 en 1995, terwijl
de intra-handel tussen de tien overige leden met
0,8 procent groeide. De toetreding van Finland,
Oostenrijk en Zweden in 1995 heeft geen versnelde
groei van de intra-handel tot gevolg, wat verklaard
kan worden uit het feit dat deze landen voor hun
toetreding al goed geïntegreerd waren in de interne
markt vanwege hun lidmaatschap van de Europese
Economische Ruimte.
60
50
40
30
20
10
0
‘62 ’64 ‘66 ’68 ‘70 ’72 ‘74 ’76 ‘78 ’80 ‘82 ’84 ‘86 ’88 ‘90 ’92 ‘94 ’96 ‘98 ’00 ’02 ‘04
EU-6
EU-7-9
EU-10
EU-11-12
EU-13-15
EU-16-25
Bron: Straathof et al. (2008)
zodat de IM in de periode 1984–1991 gemiddeld ongeveer 24 procent van de
goederenhandel verklaart. Deze piek vond plaats op het moment dat het Interne
Markt-programma werd afgerond. Daarna daalt het aandeel van de goederenhandel dat aan de IM kan worden toegeschreven voor Nederland tot achttien procent
van de export. De effecten van de IM op de import zijn over de gehele periode
kleiner: voor 2005 verklaart marktintegratie in de EU twaalf procent van de goederenimport voor Nederland. Voor de EU zijn de effecten kleiner, ongeveer acht
procent van de handel kan in 2005 aan de IM worden toegeschreven.
Het totale handelseffect van de Interne Markt bestaat uit een uitbreidingseffect en een verdiepingseffect. Het uitbreidingseffect betreft de extra handel
als gevolg van alle uitbreidingen van de EU tussen 1961 en het tijdsvak in
de linkerkolom van tabel 1. Deze uitbreidingseffecten zijn separaat in een
schatting geïdentificeerd. In de periode 1992–1997 kan dus 23 procent van
de Nederlandse goederenexport aan de IM worden toegeschreven, waarvan
zes procent expliciet het gevolg is van de uitbreidingen tot en met 1995.
Verdiepingseffecten zijn bepaald als het verschil tussen het totale effect en
het uitbreidingseffect. Alle uitbreidingen van de EU hebben een positief effect
op de handel met de nieuwe lidstaten gehad. De toetreding van Denemarken,
Ierland en het Verenigd Koninkrijk in 1973 had het grootste effect (vijf procent
van de goederenhandel). De toetreding van Spanje en Portugal in 1986 verklaart
een procent van de handel. Het effect van de uitbreiding in 2004 is vooralsnog
beperkt. Dat is niet verbazingwekkend, omdat de tijdsperiode te kort is om een
significant effect vast te stellen.
Tabel 1
Aandeel van de Nederlandse goederenexport dat aan de Interne Markt kan
worden toegeschreven1.
1961–1969
1970–1972
1973–1983
1984–1991
1992–1997
1998–2005
1961–2005
2005
Totale effect
0,12
0,20
0,19
0,24
0,23
0,18
0,21
0,18
Verdieping
0,12
0,20
0,15
0,18
0,17
0,11
0,15
0,11
Uitbreiding
0,00
0,00
0,05
0,06
0,06
0,07
0,06
0,08
De data zijn gecorrigeerd voor Nederlandse wederuitvoer. De geschatte effecten houden rekening met
handelsverlegging.
1
Bron: Straathof et al. (2008)
ESB
93(4547) 14 november 2008
683
een reden voor meer investeringen. Het effect van
directe buitenlandse investeringen op het bbp is niet
onderzocht.
Figuur 2
Openheid van Nederland met en zonder Interne Markt.
1,0
De IM-integratie van de afgelopen vijftig jaar heeft
met name de handel in goederen gestimuleerd.
Het bestaan van de Interne Markt verklaart achttien procent van de Nederlandse export en twaalf
procent van de import van goederen voor 2005.
In het verleden is dit effect wel groter geweest,
met name rond 1992, het jaar waarin het Interne
Markt-programma is afgerond. In 2005 heeft de
IM Nederland vier tot zes procent extra bbp opgeleverd. Dat is 1500 tot 2200 euro gemiddeld voor de
Nederlandse burger. De effecten van de integratie
van diensten- en kapitaalmarkten zijn kleiner, mede
doordat het aandeel van diensten dat internationaal
verhandeld wordt en de omvang van directe buitenlandse investeringen beperkter zijn. Nieuwe beleidsinitiatieven, zoals de Dienstenrichtlijn, zouden echter
een grotere integratie van deze markten kunnen
bewerkstelligen.
0,8
2,0
0,7
0,6
1,5
0,5
0,4
1,0
0,3
Verschil met IM en zonder IM
(uitvoer + invoer) / toegevoegde waarde goederen
Conclusie
0,9
2,5
0,2
0,5
0,1
0
1960
1965
1970
Openheid met IM
1975
1980
1985
1990
Openheid zonderIM
1995
2000
0
2005
verschil (rechter as)
Bron: Straathof et al. (2008)
Effecten op inkomen
Internationale handel heeft een positief effect op productiviteit en economische groei via verscheidene kanalen. Een grotere openheid van de Nederlandse
economie impliceert een grotere afzetmarkt en inkoopmarkt voor Nederlandse
ondernemingen. Daardoor worden deze meer aan buitenlandse concurrentie
blootgesteld en neemt de variëteit aan halffabricaten en consumptiegoederen
toe. Een grotere effectieve marktschaal biedt meer mogelijkheden om schaalvoordelen te exploiteren. Investeringen in onderzoek en ontwikkeling kunnen dan
ook beter renderen en over de tijd kan de import van nieuwe producten spillovers
van technologische kennis genereren. Dat leidt tot meer innovatie en technologische vooruitgang. Het duurt echter decennia voordat alle voordelen van grotere
openheid gerealiseerd zijn.
Figuur 2 toont het effect van de IM op de openheid van de goederensector in
Nederland. Deze figuur is gebaseerd op de resultaten die hierboven besproken
zijn. Een stijging van openheid leidt over de tijd tot een hoger inkomensniveau.
Schattingen van dit effect wijzen uit dat de toename in openheid tot gevolg heeft
dat het bbp van de EU in 2005 ongeveer drie procent hoger is dan zonder de
IM het geval zou zijn. Voor Nederland geldt voor 2005 een geschat effect op het
bbp van zes procent. In een voorzichtiger scenario waarin openheid een kleiner
effect heeft op het inkomen zijn deze inkomenseffecten respectievelijk twee en
vier procent. Voor Nederland is de export gecorrigeerd voor wederuitvoer omdat
deze veel minder toegevoegde waarde creëert per geëxporteerde euro. Volgens
deze schattingen is bijna de helft van de uiteindelijk mogelijke inkomenstoename
van het huidige niveau van IM-integratie gerealiseerd. Het andere deel zal naar
verwachting de komende decennia neerslaan. De processen van reallocatie van
productiefactoren, productiviteitsverbeteringen en innovatie die door de IM gestimuleerd worden zijn nog niet afgerond. Uiteindelijk kan de inkomenstoename
acht procent in de EU bedragen en vijftien procent in Nederland.
Deze langetermijneffecten zijn alleen berekend voor de integratie van goederenmarkten. De integratie van dienstenmarkten draagt tot nu toe veel minder
bij aan de inkomenstoename door de Interne Markt. De huidige integratie van
dienstenmarkten draagt op lange termijn ongeveer drie procent extra bij aan de
bbp-toename in Nederland. De IM heeft ook de bilaterale investeringen gestimuleerd. In 2005 verklaart de IM negentien procent van de binnenkomende directe
buitenlandse investeringen in Nederland en vijftien procent van de uitgaande
investeringen. Het effect op binnenkomende investeringen is groter omdat ook
de binnenkomende investeringen uit niet-EU-landen zijn toegenomen, doordat
de omvang van de IM toeneemt. Als gevolg van de Interne Markt kunnen producten binnen de EU gemakkelijker verhandeld worden en de grote markt is
684
ESB
93(4547) 14 november 2008
Literatuur
Anderson, J. en E. van Wincoop (2003) Gravity with gravitas: A
solution to the border puzzle. American economic review, 93(1),
170–192.
CPB/SCP (2007) Marktplaats Europa. Europese Verkenning 5. Den
Haag: CPB/SCP.
Emerson, M., M. Aujean, M. Catinat, P. Goybet en A. Jacquemin
(1988) The economics of 1992. Oxford: Oxford University Press.
Europese Commissie (2002) The macroeconomic effects of the single
market programme after 10 years. Brussel: Europese Commissie.
Molle, W. (2007) Vijftig jaar Verdrag van Rome. ESB, 92(4516),
164–167.
Straathof, B., G.-J. Linders, A. Lejour en J. Möhlmann (2008) The
Internal Market and the Dutch economy: Implications for trade and
economic growth. CPB Document nr 168.
Tinbergen, J. (1962) Shaping the world economy, New York: The
Twentieth Century Fund.