Vergrijzing
Er zijn thema’s die met zekere regelmaat terugkeren op de politieke agenda en andere die kortstondig in de belangstelling komen om na enige maanden of hooguit jaren te worden bijgezet
bij de bonte collectie van al dan niet
met electorale bijbedoelingen door politic! gelanceerde ideeen die onrealiseerbaar blijken. Bij de laatste dient
men b.v. te denken aan de vermogensaanwasdeling (VAD) of de arbeidstijdverkorting (ATV). Een belangrijk voorbeeld van een grondthema voor de Nederlandse en andere westerse samenlevingen is volgens mij de vergrijzing.
Terecht dan ook dat deze kwestie op
de politieke agenda gezet wordt, zij het
mijns inziens aan de late kant.
Vergrijzing is een stijging van het
aandeel van ouderen in de bevolking.
De leeftijdsverdeling wordt structureel
bei’nvloed door twee factoren, te weten
het geboortenpatroon en het sterftepatroon. Twee zaken zijn bekend uit de
demografie. Bij een structureel hoog
geboortencijfer zijn er relatief veel jongeren per 1.000; bij een laag geboortencijfer zijn er weinig jongeren per
1.000. Bij daling van de sterfte, dat wil
zeggen stijging van de verwachte levensduur, neemt het aantal ouderen
per 1.000 toe.
Naast het effect op de leeftijdsverdeling hebben geboorte en sterfte natuurlijk invloed op de totale bevolkingsomvang. Bijgeboortencijfersonderde’reproduktieratio’ daalt de totale bevolking, bij geboortencijfers daarboven
stijgt zij. Soortgelijke conclusies gelden voor het effect van het sterftepatroon op de totale bevolkingsomvang.
Daarnaast heeft een wijziging van het
geboorten- en/of sterftepatroon een incidentele invloed: geboortepieken of dalen planten zich voort door de generaties. Deze incidentele effecten (plus
nun secundaire echo-effecten) hebben
echter geen structurele invloed op de
omvang en samenstelling der bevolking. Het is dus fout om de op ons
toekomende vergrijzing te zien als een
tijdelijk
verschijnsel.
Als
het
geboorten- en sterftepatroon zich op
het huidige lage peil zou stabiliseren,
dienen wij rekening te houden met een
structureel dalende bevolking en een
leeftijdsverdeling met een relatief
groot aandeel ouderen. Voor alle duidelijkheid, het zal geen tijdelijk verschijnsel zijn maar een blijvende zaak.
Het valt te verwachten dat de vergrijzing zal leiden tot majeure wijzigingen
in onze sociaal-economische structuur
en in onze cultuur. Heeft onze maatschappij zich in de naoorlogse decaden ontwikkeld tot een maatschappij
ESB 3-12-1986
B.M.S. van Praag
waarin jongeren de toon aangeven op
alle gebied, nu zwaait de pendel terug
en zullen ouderen van doorslaggevende betekenis blijken te worden bij de
vormgeving van onze normen en
ethiek en de realisatie daarvan bij de
politieke besluitvorming. Politieke partijen en andere belangengroepen zullen zich moeten herorienteren op de
ouder wordende mens.
Bij de reactie vanuit de politiek op
deze ontwikkeling dient men twee sporen te identificeren. De actieve politiek,
waarbij de gesignaleerde ontwikkeling
niet fatalistisch wordt geaccepteerd
als onontkoombaar, maar waarbij men
zich gaat afvragen of deze bevolkingsontwikkeling de optimale is, en zo niet,
of hij kan worden be’i’nvloed en bijgestuurd. Dit impliceert de vraag welke
bevolkingsomvang en -ontwikkeling
optimaal is voor het Nederlandse
grondgebied en dat men gaat komen
tot de ontwikkeling van instrumenten
van bevolkingspolitiek. Ik realiseer me
dat hiertegen een grote weerzin
bestaat, een taboe welhaast, vanwege
de associaties met ons onwelgevallige
regimes en politieke filosofieen. Men
dient zich echter te realiseren dat ook
het al of niet invoeren van een basisbeurs of het opnemen van ‘de pil’ in het
ziekenfondspakket een bevolkingspolitiek effect heeft.
Naast deze actieve bevolkingspolitiek is er een accomoderende politiek,
die zich ten doel stelt de welvaart te
maximeren bij een gegeven bevolkingsontwikkeling. In deze laatste context dienen we enige zaken goed te beseffen. Omdat men bij het ouder worden technologisch en fysiek veroudert,
zal vergrijzing gepaard gaan met een
teruglopen van de produktie per hoofd.
Omdat ouderen vaak weinig of niet bijdragen tot de produktie, maar op basis
van hun groeiend aantal een steeds
groter consumptief aandeel zullen claimen, zal er in toenemende mate een
personele splitsing komen tussen producenten en consumenten. Dit zal
zware eisen stellen aan de loyaliteit en
het sociaal convenant tussen ouderen
en jongeren. Het transferproces zal gigantische properties aannemen.
Tegen deze achtergrond zijn er twee
trends die mij met zorg vervullen. In de
eerste plaats is er de neiging de pensioenverzekering op basis van kapitaaldekking ter discussie te stellen ten
gunste van het omslagstelsel. Dit lijkt
me zeer dom. In een groeiende samenleving is het omslagstelsel zeker aantrekkelijk, omdat de afhankelijkheidsratio laag ligt (zeg 1 oude op 8 werkenden). In een stationaire of krimpende
bevolking is een omslagstelsel echter
een molensteen om de nek. De omslag
ligt elementair gezien bij de gelijkheid
reele rentevoet (r) = bevolkingsgroeivoet (n). Als r > n spaart men beter in
fysiek kapitaal en als r < n investeert
men beter in zijn nakroost.
Wij staan dus nu voor de taak over te
gaan tot herstructurering van de oudedagsvoorziening in de richting van het
kapitaaldekkingsstelsel.
Daarmee
hangt samen een korte-termijnovergangsprobleem. Men moet nl. eerst
sparen voor men het uit kan geven, terwijl bij de overschakeling op een
omslag-AOW-stelsel juist het reeds
gespaarde alsnog kan worden geconsumeerd voor de pensioenleeftijd. Het
lijkt echter absoluut geboden bij het accepteren van de vergrijzing als exogeen gegeven over te gaan tot een versterking van het kapitaaldekkingsstelsel en een reductie van het omslagAOW-stelsel. Een tweede maatregel
lijkt een versterking van de produktieve basis in een vergrijzende samenleving. Dit impliceert een gericht
beleid van ‘education permanente’,
aanpassing van arbeidscondities aan
de ouder wordende, latere en/of geleidelijke pensionering, alsmede de acceptatie van weer dalende arbeidsinkomens voor ouderen in overeenstemming met hun teruglopende arbeidsproduktiviteit.
Ik weet dat ik al eerder op deze
plaats hierover bericht heb, maar de
stellingen lijken mij vrij essentieel en
bepaald nog niet gemeengoed geworden. Vandaar…
B.M.S. van Praag
1183