=CONOMISCHSTATISTISCHE BERICHTEN
m
Uitvinden in Nederland
Wie zich verdiept in de moeilijkheden die de meeste
uitvinders ondervinden bij het realiseren van hun uitvindingen en het o p de markt brengen ervan, kanalleen maar
constateren dat Edisons verzuchting, dat het geniale is
opgebouwd uit één deel inspiratie en drie delen transpiratie, nog een zeer gunstige voorstelling van zaken geeft.
Het beeld van de uitvinder als een Willie Wortel die op
een achternamiddag de meest vernuftige apparaten in
elkaar knutselt, heeft maar weinig met de realiteit te
maken. In werkelijkheid komen de meeste uitvinders te
staan voor een lange reeks problemen van zeer uiteenlopende aard: technisch, commercieel, financieel en sociaal. Daarbij brengen van de vele duizenden die in hun
hoekje in de kelder of op zolder al hun geld en vrije tijd in
hun vinding steken, slechts zeer weinigen het tot een produkt dat marktkansen heeft.
,,De weg van uitvinding tot produkt is vol voetangels
en klemmen”, schrijft de Rijksnijverheidsdienst in de
laatste uitgave van haar bulletin Rndee. Als het .,eureka”
eenmaal heeft geklonken, beginnen veel problemen zelfs
pas. Problemen die met het uitvinden als zodanig niet
veel te maken hebben: de technische uitvoering en
vervolmaking van het idee; het vindenvandeskundigendie
de uitvinding beoordelen zonder er zelf mee vandoor te
gaan; het aanvragen van octrooien en de formaliteiten die
daarmee gepaard gaan (tekeningen, technische beschrijvingen e.d.); problemen t.a.v. de kosten die het verkrijgen
en in stand houden van een octrooi vergt (dat loopt in de
duizenden guldens); het vinden van bedrijven die de
uitvinding in produktie willen nemen; het verkennen van
de markt en het aantrekken van financieringsmiddelen
voor het realiseren van een meestal zeer riskant project.
Kortom, de uitvinder zit in een uiterst moeilijk parket.
Sinds kort is er echter een nieuwe instantie waar hij
voor hulp en begeleiding kan aankloppen. Als een uitvloeisel van het congres: ,,De uitvinder aan het woord”,
dat op 7 juni dit jaar in het Utopiacomplex in Rotterdam
werd gehouden, is een nieuwe stichting in het leven geroepen: de Stichting Uitvinderscentrum Nederland
ID-NL. Tijdens de Internationale Uitvindersbeurs op
21 november jl. in Rotterdam vond de oprichting plaats.
Het centrum wil een eerste opvang bieden aan uitvinders
die een idee hebben ontwikkeld, maar niet weten welke
stappen nodig zijn o m tot uitvoering te komen. Van het
Ministerie van Economische Zaken is een subsidie ontvangen.
Op het Rotterdamse congres in juni kwam zeer duidelijk naar voren dat er grote behoefte is aan een dergelijk
centrum, dat dicht bij de uitvinder staat. De bestaande
instanties op dit gebied: de Rijksnijverheidsdienst en
TNO, blijken met name voor de individuele uitvinder
toch niet in alle gevallen voldoende begeleidingsmogelijkheden te kunnen bieden. In de meeste ons omringende
landen bestaan al langer vergelijkbare organisaties.
ID-NL is opgezet naar het voorbeeld van het Deense
,,Opfinderkontoret”. waarmee gunstige ervaringen zijn
opgedaan. Er is een deskundigen-panel waarin enkele
tientallen deskundigen uit verschillende vakgebieden
zitten en dat de uitvinding o p haar waarde kan taxeren
en advies kan uitbrengen over de stappen die verder
zouden moeten worden ondernomen om de uitvinding
met succes uit te werken en te introduceren. Het Deense
uitvinderscentrum verwerkt o p een zelfde manier ettelijke
honderden ideeën per jaar. Nog geen 10% daarvan wordt
als ,,goed idee” bestempeld, en een wat hoger percentage
krijgt het voordeel van de twijfel. Uiteindelijk bereikt
evenwel niet meer dan 5% van de ideeën het commerciële stadium.
Naast het voorzien in een eerste opvang voor de uitvinder, is het van veel belang dat het Uitvinderscentrum
kan uitgroeien tot een verzamelpunt van informatie en
contacten rondom het uitvinden. O p die wijze kan een
infrastructuur voor kennishandel tot stand worden gebracht, die tot dusver in Nederland grotendeels ontbrak.
Het gevaar dat kansrijke ideeën een stille en al te vroege
dood sterven, kan daardoor worden verkleind.
Het is moeilijk te zeggen hoe groot de betekenis van de
uitvindersactiviteiten van individuele knutselaars voor
de nationale economie moet worden geschat. Wie kan
bijvoorbeeld voorspellen of de hygiënische Wc-bril, de
tegenlicht-camera, de achteruitkijkspiegel zonder ,,dooie
hoek” of de energiebesparende badkuip, die op de uitvindersbeurs in Rotterdam werden gepresenteerd, geen
grote toekomst tegemoet gaan en zullen leiden tot nieuwe
werkgelegenheid en exportkansen. Evenmin is bekend
hoe in ons land de verhouding ligt tussen het aantal
nieuwe produkten waarvan het idee door een individuele
uitvinder is uitgebroed en het aantal dat in researchlaboratoria van grote of kleine bedrijven is ontwikkeld.
Wel is er een schatting voor de Verenigde Staten waarin
die verhouding o p fifty-fifty wordt gesteld.
Misschien wel het opmerkelijkste aspect van d e herleefde belangstelling voor het uitvinden is dat het opnieuw
kan worden gezien als een blijk van verandering van klimaat. Zaken als risico nemen. industriële activiteit en
technische ontwikkeling, die jarenlang met een zekere
argwaan zijn bekeken, kunnen thans duidelijk o p een
positievere waardering rekenen. Dat was al te zien aan de
reacties op het WRR-rapport over de Pluuts en toekomst
van de Nederlandse industrie, de recente oprichting door
banken van participatiemaatschappijen die risicokapitaal
verstrekken, de groeiende belangstelling bij universiteiten
en hogescholen voor samenwerking met het bedrijfsleven,
en nu is er de aandacht voor de problematiek van het
uitvinden. Dat is een ontwikkeling die niet alleen aan de
individuele uitvinder ten goede kan komen, maar ook aan
de onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteit in het algemeen.
Daar kan de Nederlandse economie alleen maar baat bij
hebben.
L. van der Geest