Ga direct naar de content

Emancipatie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 3 1980

H. A.

van Sliphour

Emancipatie
De Emancipatiecommissie heeft onlangs een advies over Arbeid uitgebracht. Daarin worden ons de nodige
nieuwlichterijen in het vooruitzicht gewaaraan de commissteld. Eén punt
sie overigens geen opvallende aandacht
besteedt -springt daarbij in het oog, nl.
de ,,collectivisering” van de kosten van
het hebben van kinderen; kosten van
kleding, voeding en huisvesting dienen
– aldus de commissie – binnen redelijke grenzen ten laste van de gemeenschap te wordengebracht I). M.i. terecht
wordt daarbij opgemerkt dat het materiële belang bij het opgroeien van een
volgende generatie bij de gemeenschap
als geheel is komen te liggen.
Nu zijn de tijden voor het uitbreiden
van de collectieve sector niet bij uitstek
gunstig; ze zijn dat wellicht nooit geweest. Er is immers altijd gejeremieerd.
N de oorlog is er vooral vanuit roomsa
politieke kring gefulmineerd tegen de
collectivisering van met name sociaaldemocratische denkbeelden, die nu algemeen aanvaard zijn. Vervolgens is de
hoogte van de belasting- en premiedruk
te hulp geroepen in de strijd tegen de
ontwikkeling van de verzorgingsmaatschappij. Ook al toen deze lasten het
huidige hoge niveau nog niet benaderden. Momenteel lijkt de politieke focus
op beide facetten tegelijkertijd te worden ingesteld. Gevolg is politieke verlamming en immobilisme, terwijl het
stuwmeer van emancipatorische ideeën
dreigt over te lopen.
Nieuwe inkomensoverdrachten ten behoeve van het opvoeden van kinderen
is een optie die zowel principieel als
materieel uiterst belangrijk is, maar niet
zo gemakkelijk verhandelbaar zal zijn.
Zoals het met opties wel meer is, zijn er
evidente risico’s aan verbonden en kan
de volle winst in ieder geval op langere termijn worden binnengehaald.
Toch heeft dit emancipatorisch perspectief ook iets paradoxaals. Immers,
gelijkheid van mannen en vrouwen vis
à vis betaald werk vormt een zodanig
(maatschappelijk) probleem, dat deze
vorm van individualisering een specifiek
soort solidariteit vergt. Een ongeëvenaard huzarenstukje van maatschappelijke evolutie – indien dat masculine
I beeld deze ontwikkeling zou kunnen

I

ESB 26-1 1-1980

verduidelijken. De autonomie van de
mens wordt klaarblijkelijk bij uitstek
afgemeten aan zijn of haar zelfbeschikking in arbeid, inkomensverwerving en
bestedingsmogelijkheden.
De vraag of dit concept van de emancipatiecommissie perspectieven biedt,
mag niet alleen vanuit het oogpunt van
de huidige problemen met de omvang
der inkomensoverdrachten bezien worden. Mogelijkheden en grenzen van realiseerbaarheid zijn zeker niet alleen van
financieringsmogelijkheden afhankelijk.
De sociale mogeliikheden hebben hun
eigen wetmatigheden.
Zo beschikt de Nederlander van 1980
over een ongekend gedifferentieerd assortiment aan mogelijkheden tot zelfontwikkeling (onderwijs, cultuur), het
aangaan van contacten, (medische) verzorging en sociale dienstverlening, doordat het aanbod hiervan in het geheel niet
of in verminderde mate afhankelijk is
van de beschikking over individuele
particuliere bestedingsmogelijkheden.
Ook de verdaging van bestedingsmogelijkheden in de vorm van pensioenen en
het actualiseren van toekomstige bestedingsmogelijkheden d.m.v. (consumptief) krediet zijn verworvenheden, evenals de bestaanszekerheid door sociale
verzekeringen. Het totale gedragsrepertoire is daardoor aanzienlijk verrijkt.
Maar aan vrijheid inde zinvande -,,free
for al]” – markteconomie is ingeboet.
Vele van deze verworvenheden ziin zelfs
vanzelfsprekend geworden. Zij zijn ge-.
institutionaliseerd d.w.z. het zijn gewoontes geworden en het daarmee verbandhoudend gedrag kent geen specifieke motivatie 2). Voor aanspraken op
sociale zekerheid en toegang tot onderwijs is dat in hoge mate het geval; maar
ook voor belasting- en premiebetaling,
ondanks ontduiking, die weliswaar voelbaar is maar de institutie als zodanig niet
aantast. Vergaande vormen van ,,solidariteit” zijn klaarblijkelijk mogelijk, wanneer deze de functie hebben het bestaan
van d e mens zichtbaar te ontlasten en niet

bij uitstek een beroep doen op motieven
om offers te brengen. Hoe paradoxaal
dit ook moge klinken, Wilensky stelde
vast dat niet de hoogste maar de meest
zichtbare belastingen het meeste verzet
oproepen 3).
De vraag naar een verdere uitbouw
van de verzorgingsstaat met inkomensoverdrachten ten behoeve van de kosten
van het hebben van kinderen zal sterk afhangen van de mogelijkheden om institutionalisering in deze zin tot stand te
brengen. Gunstige voorwaarden daarvoor zijn m.i.: het bekend worden van
de feitelijke ontwikkeling dat de zorgen
voor het groot brengen van kinderen op
een steeds kleiner wordende groep verzorgers drukt; de ontwikkeling van het
geboorteaccres; de aanspraken o p sociale
zekerheid door alleenstaande ouders,
alsook de opvattingen over een gedrag
t.a.v. alimentatie, waardoor een samenhangende reglementering noodzakelijk
wordt. Wellicht is het niet zozeer de solidariteit o p grond waarvan deze optie
realiteit zou kunnen worden, maar zijn
het eerder externe ontwikkelingen die
nopen tot bescherming van de toekomstige generatie. Het perspectief is waarschijnlijk korter dan het aanvankelijk
leek.

I) Advies Arbeid, visie op de maatschappelijke verdeling van betaalde en onbetaalde arbeid over vrouwen en mannen met aanzetten
voor concreet beleid, Emancipatiecommissie,
1980, blz. 75.
2) Deze gedachtengang met betrekking tot
institutionalisering is met name uitgewerkt
doordesocioloog ArnoldGehlenin Urmensch
und Spatkultur, Bonn. 1965.
3 ) H. Wilensky, The new corporatism, centralisation and the wel/ore state, Sage Publication, 1976, blz. 25.

Auteur