Ga direct naar de content

Uitgesproken institutioneel?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 16 1981

Uitgesproken institutioneel?
PROF. DRS. H. W. LAMBERS*

Bij gelegenheid van zijn afscheid als hoogleraar economische organisatievormen aan de Erasmus
Universiteit Rotterdam laat de auteur zijn gedachten teruggaan over vijfenveertig jaar
economiebeoefening. Centraal staat het beginsel van de heterogonie, volgens welk op bepaalde
motieven gebaseerde handelingen onbedoelde gevolgen teweegbrengen die op hun beurt nieuwe
motieven worden welke op de oorsponkelijke bedoelingen van invloed zijn. Vanuit dit principe
worden ontwikkelingen in de economische orde en in het economisch proces bezien, die zich in de
laatste decennia hebben voorgedaan.

Introductie
Wij hijsen de vertrekvlag, dat is de aankondiging van een
overgang; een rite de passage. Het bijbehorende ritueel voor
een hoogleraar is het afscheidscollege. Eerst had ik gedacht
aan aansluiting bij een blij beginritueel, dat van de bruidsjapon: ,,Something old, something new, something borrowed,
something blue”. Het blauw komt van de Blue Peter — voor
wie niet aan de havenkant zijn opgegroeid, dat is de naam van
de vertrekvlag — en ,,something old, something new, something borrowed” is een redelijke samenvatting van een
wetenschappelijk bedoelde voordracht in een van de maatschappijwetenschappen. Mijn omgeving ziet het anders 1).
Een afscheidscollege moet zijn: beperkt van thematiek,
eenvoudig van opzet, gegrond op eigen ervaringen en, kan het
zijn, begrijpelijk. Het is inderdaad een college; de overdracht
staat centraal, de omgeving is beslissend. Tot zover de
aanzetten tot de inzet.
Wat is de les van vijfenveertig jaar? In 1934 doceerde F. de
Vries de prijsleer, onvervalst en onversneden. De markten
waren de instrumenten van allocatie bij uitstek, de prijzen
waren de signalen van relatieve waarderingen, die het geheel
van markten maakten tot een netwerk van informatie. Een
jaar later sprak hij de rede Regeling of vrijheid uit, met de
conclusie: ,,Op grond van conclusies aan de theorie der vrije
prijsvorming ontleend, kan men derhalve niet betogen, dat
een maatschappij, waarin alles aan het individuele initiatief en
de individuele mededinging wordt overgelaten, doelmatig zal
functioneren” 2). Terwijl Z. W. Sneller het tentamenresultaat
dubieus vond, als we niet wisten dat de economische orde kon
worden voorgesteld door een ellips met twee brandpunten
(onderneming en markt; overheid invullen voor een van beide
is fout), verschijnt het Plan van de Arbeid. En ieder in deze
zaal, zeker ook een groot aantal van de niet specifiek
economisch geschoolden, denkt: John Maynard Keynes; geen
deflatie maar reflatie. Als Ludwig van Mises, een Oostenrijks
monetair coryphee, in de strijd om de devaluatie van 1936 in
de Rotterdamse aula de gouden standaard verdedigt, springt
prof. Nico Polak op, zwaaiend met zijn armen, en roept:
,,Nach Golde dra’ngt, am Golde hSngt doch alles! Ach, wir
Armen!” Dat was uit Goethe: Faust, eerste deel. Het was
economisch een levendige en moeizame tijd, om van de
wereldpolitieke situatie maar te zwijgen.
Toen ik dit schreef, werd net bekendgemaakt, dat de
ESB 23/30-12-1981

technologie van het politieke lijmen nog geen zekerheid gaf.
Bij de vervaardiging van multiplex uit bezuiniging en werkgelegenheidsplan, Let het produkt nog los. En kort tevoren had,
bijna geruisloos, een revaluatieplaatsgevonden, deerkenning
van de externe geldswaarde voor een zeer open economic. We
zitten weer zo vast als een huis. Een buurman, die metaalbewerker is, zegt: hoe kan zoiets nou gebeuren, terwijl het een
tijd zo goed ging, kan niemand daar nou iets aan doen? Weet u
dat? Met vijfenveertig jaar economiebeoefening op de rug
antwoord je iets minder snel dan gewoonlijk; is het antwoord
nee of durf je te zeggen: niet veel. Zijn we gebonden aan
gedetermineerde cycli, als aan Ixion’s wiel, waarbij het enige
unieke van elke periode van doorkomst de manier is waarop
we met armen en benen spartelen en de nieuw verzonnen
kreten die we daarbij slaken? Zullen we de uitspraak aanvaarden van Schumpeter — en hij was iemand — ,,For mankind is
not free to choose” 3)? We zullen doorlezen, tot we de
volledige conclusie vinden en die, zonder excuses, voorleggen,
al is het een lang citaat: ,,Things economic and social move by
their own momentum and the ensuing situations compel
individuals and groups to behave in certain ways whatever
they may wish to do, not indeed by destroying their freedom
of choice but by shaping the choosing mentalities and by
narrowing the list of possibilities from which to choose”.
Gegeven mijn niet redelijk verklaarbaar verzet tegen gedetermineerdheid in menselijke zaken, duik ik op de laatste
woorden: ,,by narrowing the list of possibilities from which to
choose”. Er is een lijst van mogelijkheden, zelfs al is die
vernauwd; er is nog hoop. Als er een lijst van mogelijkheden
is, dan kunnen theoretisch economisten meer zijn dan
grensrechters, die met hun vlaggetje zwaaien, terwijl de
beslissing vastligt. Als er enige keuzevrijheid is, dan is er

* Afscheidscollege uifgesproken bij het afscheid als gewoon hoogleraar in de Economische Faculteit van de Erasmus Universiteit
Rotterdam op 26 november 1981. Het afscheidscollege is in verkorte
vorm uitgesproken.
1) Dr. P. H. Admiraal, drs. M. H. J. Dullaart, prof. drs. J. A. Hartog

en prof. drs. J. R. Zuidema ben ik dankbaar voor kennisoverdracht

en vele inspirerende gesprekken.
2) Prof. mr. F. de Vries, Regeling of vrijheid, Rotterdam, 1935.

3) J. A. Schumpeter, Capitalism, socialism and democracy, George

Alien and Unwin, Londen, 5e druk, biz. 129/130.

1295

plaats voor een spelregelcommissie die de lijst van mogelijk-

gen; een eigen theoretisch werkgebied ontstaat, de leer van de

heden tracht te verlengen. De laatste formulering sluit nauw
aan bij mijn opvatting van de taak van de economist.
Uitermate gesteld als ik ben op uitleggen en verklaren — ik

comparatieve economische systemen. De eerste principaal bij
het programma van eisen, was de overheid. Zouden ,,individuele strevingen, op eigen belang gebaseerd, het algemeen
belang bedreigen of aantasten, daartegen kan de natuurlijke

blijf een schoolmeesterskind — blijft dit mij voor volledige

taakvervulling onbevredigend. Het is noodzakelijk instrumenten te vormen die in werkelijkheid kunnen helpen
economische doeleinden te verwezenlijken. Doeleinden van
welker belang iemand op grond van diepere doelstellingen

beschermer van het algemeen belang waken, de Overheid”,

—noem het gerust idealen — overtuigd is. Mijn schuchterheid

gehanteerd in de definitie van J. R. Commons: ..collective
action in control of individual action” 7): collectief optreden

kan ik daarbij verbergen achter een zeer hoog gezelschap. J. J.
Klant heeft in een heel mooi referaat voor de Studiekring
Post-Keynesiaanse Economic in September jl. hier het begrip

waardevrijheid in de geschiedenis van de economische wetenschap weer onderzocht, onder de titel: ,,Idealisatie: idee en

ideaal”. Zijn conclusie: ,,Economen willen dan ook, hoezeer
zij zich mogen beroepen op hun zuiverheid, de wereld

veranderen . . . De theorieen van Quesnay . . . Samuelson

aldus N. J. Polak, mijn mentor 6). Het sleutelbegrip en
tegelijk het voornaamste instrument bij die besluitvorming
was de institutie. ,,Instituties” (institutioneel) zal worden

ter beheersing van individueel optreden. De zwakheden van
een behavioristische definitie ken ik; zolang ik echter het
economische subject zie als agens, als gereduceerd handelend
en derhalve instrumented, blijf ik tenminste fout-conform.

De overheid als wetgever is maatgevend voor alle instituties
die rond de hare in het maatschappelijk leven krioelen. Wie

bevatten booschappen” 4). Daartussenin staan vijftien na-

twijfelt, denke aan de opeenhoping van korte gedingen over
de meest onverwachte institutionele botsingen, die de presi-

men, waar alle economisten ten minste respect voor hebben.
Et in Arcadia ego.

denten van onze rechtbanken dwingt economist te zijn.
Vandaar dat ik deze ontwikkeling wil zien als een overgang

Probleemgebied en thematiek

Het probleemgebied is opgebouwd uit drie componenten:

a. normen en waardenpatronen: normen zijn gedragsregels,
oorspronkelijk van buiten komend voor de persoon,
waarden zijn overtuigingen, gewetenszaken, intern voor
de persoon;
b. de economische orde, het geheel van op het economische

terrein werkzame instituties, verbonden met de doeleinden waarvoor ze zijn ingesteld;
c. het economisch proces, het geheel van voortbrenging en
verdeling in het economisch verkeer.

naar de institutionele benadering van de economic.
Via de institutionele markt zijn we gekomen tot de
institutionele orde. Als onderdeel van dit thema, of als
zelfstandig thema, ziet men begrijpelijkerwijs naar de ontwikkeling van de economische wetenschap en haar toepassingsmogelijkheden in deze periode. Beide, thema en subthema,

zijn voorbeelden van particle substitutieprocessen. Over de
markteconomie schuift de gemengde economische orde, langs

en in de neo-klassieke theorie schuiven benaderingen die door
de ceteris-paribus-clausule te expliciteren, de omgeving van
het individu inschetsen.
Men kan de vraag stellen, welke van beide in een bepaalde
periode de onafhankelijke variabele was en of zij elkaar in een
dynamisch proces wellicht als afhankelijk opvolgen. Men kan
de economische-wetenschapsbeoefening bezien als bedrijfs-

Economische orde en economisch proces samen zien we als
economisch systeem. Worden daaraan de normen en waardenpatronen verbonden tot een bundel van drie componenten
dan wordt gesproken van een sociaal-economisch systeem.

tak met oligopolistische trekjes. Het bleek bij uitwerking een

Economische orde + normen + waardenpatronen samen zijn

doen, ontstaan door de beide geassocieerde verschuivingen
als complementariteit. Weer zijn de vragen talloos. Gedachtig
aan de waarschuwing in Stuurman Flink: ,,Eet, maar verslik

de sociaal-economische orde.
Er volgen drie delen, ,,movements” om de Engelse term te
gebruiken, want ze gaan allemaal over verschuivende bewegingen, substituties, een kerngebrip van de theoretische

economic.

De institutionele orde en de heterogonie

Het eerste thema is de overgang, in werkelijkheid, van de
open markteconomie naar gemengde economische systemen.
Decennia lang was er in de theoretische economic een groot
plein, de orde, waarop de schrijvers van leerboeken hun

gebouwen optrokken, verschillend van architectuur, maar op
een grondslag. Dit eerste grote plein zullen we het ,,perfectly

decentralized model” noemen, met respect voor het zorgvul-

tweede afscheidscollege te worden. Het subthema is opzij

gezet voor een mogelijk gepensioneerd artikel.
Vanmiddag wil ik doorgaan op de bewegingen in denken en

U niet, sprak Patrick, het zijn harde brokken”, zal ik mij tot
een vraag beperken en dat wordt het tweede thema: Wat is de

uitkomst, als wij deze bewegingen in verband brengen met het
,,Prinzip der Heterogonie der Zwecke” van Wilhelm Wundt?
Verleden jaar mocht ik hier op dit beginsel reeds zinspelen 8);
laat ik het voor de occasie, althans gedeeltelijk, in de
oorspronkelijke versie citeren: ,,Eine aus einem bestimmten

Motiv entspringende Handlung bringt ausser den im Motiv
vorgebildeten Zwecken weitere unmittelbar nicht bezweckte

Wirkungen hervor”. Als deze in het bewustzijn treden ,,werden sie aber ihrerseits zu neuen Motiven, die entweder die
urspriingliche Willenshandlung komplizieren, verandern
oder eine andere an ihre Stelle setzen”. Maar rudimenten van
de oorspronkelijke blijven over 9).

dige betoog dat Demsetz hier in September tot deze naamgeving leidde 5). Sommigen dachten dat er aan de overzijde nog

zo een plein zou kunnen zijn, anderen betwijfelden de
bestaanbaarheid. Het theoretische debat kreeg een hechtpunt

in het voortbestaan van de Russische plan-economic, vervolgens een tweede, in de verlengde depressie in de markteconomieen van de jaren dertig. Een, eerst theoretische, uittocht
begon van het ,,perfectly decentralized model” langs een pad
waar het ,,perfectly centralized model” aan de einder stond.
Verreweg de meesten die op pad gingen, waren niet van plan
daar aan te komen. Zij wilden slechts onderzoeken, of ergens
tussen de twee een omgeving was te vinden die gunstiger zou
zijn voor welvaart en welzijn.

In de naoorlogse ontwikkeling ontstaan aan deze weg de
gemengde economische orden onder verschillende benamin1296

4) J. J. Klant, Idealisatie: idee en ideaal, referaat voor de Studiekring
Post-Keynesiaanse Economic, biz. 30, Rotterdam, September 1981.
5) H. Demsetz, Economic, legal and political dimensions of competition, F. de Vries lectures 1981, North-Holland Publishing Company,
Amsterdam, verschijnt binnenkort.
6) Prof. dr. N. J. Polak, Bedrijfsschappen, ESB, 13 februari 1946,
herdrukt in Verspreide Geschriften van Prof. Dr. N. J. Polak, Muusses,
Purmerend, 1953, deel II, biz. 144.
7) J. R. Commons, Institutional economics. University of Wisconsin
Press, 1934, 2 delen.
8) H. W. Lambers, De universiteit als goede buur, diesrede EUR 1980,
Erasmus Universiteit Rotterdam, 1980, biz. 12.
9) W. Wundt, Einfuhrung in die Psychologie, Leipzig, 1926, 6e druk,
biz. 105.

Als economist, die in doelen en middelen denkt, wil ik het
beginsel uitbreiden tot de middelen van beleid, de instrumenten. Ook deze immers worden door mensen op grond van een

het eerder aangehaalde artikel, de trias economica, en hij concludeert, na kritische beschouwingen over mogelijk min-

bepaald motief gekozen. Ook daar kan men zich factoren

verhouding tussen deze drie te vinden is het kernprobleem van

voorstellen als organisatievraagstukken, gebrekkige en verkeerd begrepen informatie, verschil van kijk op de vulling van

de organisatie van het bedrijfsleven” 12). De juiste verhouding, feilloos geformuleerd. ,,Da steh ich nun ich armer

een instrument, die overweging waard zijn in verband met

Thor” — weer de Faust — voor de onvermijdelijke vraag: is er

heterogonie met de beoogde doelen.

in de dynamica een juiste verhouding, een evenwichtszoekend
patroon, een orde? J. R. Zuidema, vriend en naaste collega,
mompelt waarschuwend: hij heeft over de intellectuele waaghalzerij van zo’n vraagstelling indringend geschreven 13).

In de slotbeschouwing, de moraal van het stuk, zal in
algemene zin van heterogonie worden gesproken als wordt
gedoeld op een uitkomst die, ten opzichte van het oorspronke-

lijke motief, tot anders gerichte of zelfs tegengestelde motieven leidt; heterogonie is het anders worden dan beoogd.

der gunstige eigenschappen van elk van drieen. ,,De juiste

In de vierde alinea van de eerste bladzijde van het
eerstejaars college over de prijsleer van F. de Vries staat: als

V66r de slotbeschouwing zullen nog twee vragen worden

wij economische wetmatigheid niet zouden aanvaarden,

gesteld:
1. is de heterogonie niet op voorhand gegeven omdat er,
waardoor dan ook, een voorgeprogrammeerd beloop der
dingen in het economisch systeem is? Hike afwijking
daarvan is dan per definitie een heterogonie;
2. om de heterogonie van doeleinden en/of instrumenten in

zouden wij willekeur aanvaarden. Dat sprak althans mij,
doordrenkt van afgeleide Griekse wijsheid, aan. Er was een
orde, een harmonic der sferen; ik ben er vrij lang blij mee
geweest.
De grote vraag blijft bestaan: hoe te denken over de
mogelijkheid van gelijktijdige orde en beweging, ,,order and

de gemengde economische orde te bezien, zal er toch een

motion”, volgens Stolper de diepste laag in de visie van

keus moeten worden gedaan ten opzichte van de daar
aanwezige organisatievormen en hun doelen.

Schumpeter 14). Orde suggereert vastheid van patronen,
stabiliteit en evenwicht, continulteit van gebeuren. Beweging
op korte termijn in de werkelijkheid waargenomen suggereert

Over deze twee vragen handelen achtereenvolgens de beide
volgende paragrafen.

Orde en beweging

Enkeling en gemeenschap heb ik altijd in een adem

genoemd, Gulliver’s travels hebben voor mij een diepere
betekenis dan de Robinson Crusoe. Maar ondanks het in een
adem noemen, blijven het wel twee begrippen, die in onderling verband tot een zekere verhouding moeten worden
gebracht.

Hoe zie je dat? Men kan suis oculis cernere, met eigen ogen
zien, ook anders vertalen: met zijn ogen kijken. Modieus
gezegd, de blik gekokerd richten, afgesloten door vooropgezette meningen, bewust of onbewust. Wat mijzelf betreft geldt
dit voor de twee uitersten van de scala van mogelijke
verhoudingen tussen enkeling en gemeenschap: de (vrijwel)
autoriteitsloze en de (vrijwel) autoritaire, totalitaire maat-

schappij. De eerste is, in het gunstigste licht, een utopie, in de
formulering van J. K. Fuz, mijn eerste, helaas reeds overle-

den, promovendus: een maatschappelijk bestel waarin de
relatieve schaarste op voorhand opgelost wordt beschouwd

10).
Kwantitatieve verhoudingen eisen voortzetting van de
arbeidsdeling; dat maakt coordinate onmisbaar. Vijftigjaar

mensen kijken leidt tot de uit waarneming getrokken conclusie, dat de, ook door mij eens vurig verhoopte, opheffing van

de schaarste langs de weg van de ascese zeer onwaarschijnlijk
is. Het tweede uiterste, de totalitaire maatschappij, is mij

wezensvreemd. Toen sommigen zich verheugden over de
uitlating van Mao Tse Toeng: ,,Laat duizend bloemen
bloeien”, was mijn enige reactie: maar niet van dezelfde soort.
Als uitgangspunt wordt gekozen: de micro-actoren hebben
belangen en daarop gegronde erkende preferenties; de overheid, we zagen het, bewaakt het algemeen belang. Laten we in
dankbaarheid Hennipman volgen en algemeen belang vervangen door overheidspreferenties 11). De micro-actoren

zenden talloze boodschappen op grond van hun voorkeuren,
een hagel van pijltjes van Lilliputters op Gulliver; sommigen
zijn slim, ze hebben ontdekt dat in vereniging een blijde kan
worden gemaakt, geschikt voor het werpen van zware

boodschappen, het groepsbelang. Wat kan Gulliver doen?
Van ons mag hij de Lilliputters niet omblazen; trouwens, voor

het omblazen van sommige blijden zou hij zeer sterke longen
moeten hebben. Hij zendt boodschappen terug, gecodeerd in
de vorm van instituties, gedragsregels, en beschouwt deze als

antwoorden. N. J. Polak noemt de drie genoemde belangen in
ESB 23/30-12-1981

het tegendeel.
De gedachte aan de orde is op zichzelf duizelingwekkend
mooi als denkbeeld: miljoenen unieke handelingen, onverwacht zelfs voor degenen die ze uitvoeren en interdependent
en daardoor nog weer ondoorzichtiger; onder dat alles

terzelfder tijd een patroon dat zich vormt telkens weer in vaste
lijnen. Wat een denkbeeld.
Is het denkbeeld van de orde in een intu’itief holistisch beeld
te vatten? Een tijdje terug viel mijn blik in een niet te lokaliseren publikatie op een alinea, waar het Beeld (met hoofdletter)

als wetenschappelijk instrument met schorpioenen werd
gegeseld. Het is oncontroleerbaar, ontoetsbaar, on-alles.

Maar een ding is het niet, als het werkelijk gezien is: onaf. Het
bevredigt een behoefte om alle draden in een greep te hebben;

dat is ook de aantrekkingskracht van het holisme, dat graag
beeldend spreekt. De ,,invisible hand” van Adam Smith en de
,,smile of the Cheshire cat” in Alice in Wonderland evenals
,,the crumbling walls of capitalism” van Schumpeter, vergeet
niemand die ze eens onder ogen heeft gehad. Vreemd genoeg,

voor de orde faalt het beeld. Elkeanalogie met mechanismen is
onzuiver, elke analogic met de onbezielde natuur is onzuiver,
men mist de menselijke wil. Als die wordt ingebracht met het

beeld van de brave vader en zijn goede huishouding dan mist
men meerdoeligheid, interdependentie en de betekenis van
het getal. Vaak heb ik de meta-doeleinden van de orde
vergeleken met een landschap in een plooiingsgebergte. Aan

de oppervlakte liggen oergesteenten als de rechtvaardige prijs
en het ,,geeft zonder weder te hopen”; daarnaast en daarover
glinstert wat mica van de Verlichting en schilfert het leisteen
van het vooruitgangsgeloof. En tegen de hellingen liggen

bouwseltjes aangedrukt, gemaakt uit samengeraapt materi-

10) J. K. Fuz, Welfare economics in English Utopias, M. Nijhoff, Den
Haag, 1952.
11) P. Hennipman, Doeleinden en criteria der economische politick,
in J. E. Andriessen en M. A. G. van Meerhaeghe (red.), Theorie van de
economische politick, Stenfert Kroese, Leiden, 1962, biz. 55 e.v.
12) Prof. dr. N. J. Polak, a.w., biz. 145.

13) J. R. Zuidema, Enige gedachten over de economische orde; het
beginsel van de ingebouwde teleurstelling, in.W. Begeer e.a., Economic dezer dagen. Opstellen aangeboden aan H. W. Lumbers, Universitaire Pers Rotterdam, 1973, biz. 315.
14) W. F. Stolper, Reflections on Schumpeter’s writings, in Seymour

E. Harriss (ed.), Schumpeter social scientist, Harvard University
Press, 1951, biz. 108.

1297

aal. Maar het is een beeld in stilstand; het zegt niet wat mensen
van nu ermee gaan doen, wat ze als materiaal zullen kiezen en
waarom of waardoor.

Het beeld wordt uitgewist. We zullen trachten puntsgewijs,

5. Maar wij zitten in het heden aan de oppervlakte, waar de

golven over ons heen slaan en de vaart in het schip moet
blijven. Het afwijzen van de orde bevrijdt ook van een

keurslijf. Het schept de ruimte om te doen zonder dat de

ordelijk, voort te schrijven.

gedachte aan een groots geheel ons verlamt. Juist het

1. Er zijn drie componenten, zoals in de aanvang gesteld:
a. normen en waardenpatronen;

inzicht dat er een wirwar van krachten is die in verschillende richtingen kunnen werken, maakt het mogelijk toch

b. de economische orde;

weer gereduceerd te denken, zij het verruimd. Wat wij

c. het economisch proces.
2. Voor de dynamica beslissend zijn de relatieve bewegings-

kunnen doen is trachten legstukken voor de puzzel te
vormen, zo dat ze bij hun omgeving lijken te passen, zelfs

snelheden van de drie componenten. Van de normen en

als deze zich onder onze handen vervormt. Met wat wij

waardenpatronen hebben wij verondersteld dat ze over vrij
lange perioden stabiel kunnen blijven, maar dat ze snelle
en hevige discontinui’teiten kunnen vertonen. Het ligt voor
de.hand een verband te zoeken met de mate waarin de

weten, ook relativerend, kunnen we rekening houden bij
de noodzakelijke bijstelling van ons systeem. We moeten
niet verwachten dat we door herhaling van zetten uit
vroegere situaties antwoorden vinden voor de problema-

stabiliteit berustte op externe normen dan wel op waar-

tiek van deze tijd. We moeten evenmin verwachten dat we

den, geinternaliseerde overtuigingen. Het economische

tendensen even kunnen omkeren. Wegend werkend, met

proces is omschreven als een proces van verandering in de

nieuwe zetten; zet voor zet maar snel, dat is wat voor mij

voor ons handelen relevante historische periode. Reden

uit het bestaande internationaal open proces een gewijzigde werking te verwachten is er niet. De economische orde
is als een transfermechanisme tussen de beide andere
ingeklemd. Het is duidelijk, dat ze aan geweldige wringing
kan blootstaan. Het is als met graan dat tussen molenste-

uit de dynamische onvoorspelbaarheid voortvloeit.

6. De term efficiency, doelmatigheid, is in dit economistenbetoog niet gevallen. Efficiency bestaat als de beschikbare
middelen zo gunstig mogelijk zijn aangepast aan de

gekozen doeleinden. Het is een situationeel begrip, afhankelijk van tijd, plaats, gestelde termijn van doelvervulling

nen wordt gemalen en geplet, die met wisselende snelheid

en mate van aansluiting bij de omgevingsrestricties. Toen

en veranderlijke groeven opereren. Het maalsel is niet

ik nog als jongen aardappels mocht rooien met mijn oom,
was ik vroeg in de morgen soms twee rijen voor. Een

standaardiseerbaar.
3. Er zijn drie componenten, elk voor zich reeds bestaande

tijdcontroleur zonder inzicht zou mij hebben geprezen.

uit een ingewikkeld samenspel van krachten. Elk van die

Tegen de middag lag ik achter, wegsluipen onder de

componenten is in beweging. De oorspronkelijke richting
is misschien bekend, maar snelheid, duur en wisseling in

bijbellezing om in te lopen kon niet, dat was een zeer

bewegingsrichting weten we niet, te laat, of onnauwkeurigDe drie bewegingen van de componenten lopen echter
niet elk voor zich in een eigen vlak op een onbemvloedbare
baan. Integendeel, waardenpatronen, orde en proces spelen zich af in een vlak, dat vandewerkelijkheid,gelijktijdig
en elkaar voortdurend bei’nvloedend. Elke verandering in

een eigenschap van een onderdeel van een van de componenten werkt door de interdependentie potentieel op alle
andere door. Hoe, er midden in staande, de bewegingen te
voorzeggen, die uit al deze aanrakingen, storingen, botsin-

strikte omgevingsrestrictie. ‘s Avonds werkte mijn oom

nog, hij had geleerd zijn krachten te verdelen, hij was
efficient.
Hoe vind je maatstaven voor de beoordeling van een
economisch systeem als geheel? Voor’ een gemeenschap is de termijn lang, daarin zal dan ook efficiency
moeten worden uitgedrukt. Een oordeel zou kunnen
worden gegrond op de uit het gebruik van de middelen

blijvende mogelijkheid, gekozen doelen voortgaand te
verwezenlijken.
Het wordt tijd voor doelgericht gedrag.

gen, ontstaan? Lowe stelt: ,,there is no immutable law of
motion” 15). Het zij zo. Dan blijft de vraag, als de orde
niet bestaat, hoe bewaren we een orde, ,,the skein of
civilisation”?
4. De geschiedenis overziende meent men toch systemen te
ontwaren die perioden van stabiliteit, in de zin van een
geleidelijke, niet schokkende beweging doen zien. De

behoedzaamheid waarschuwt: hoe verder weg, hoe helderder kristal wij zien, zolang we over de afstand heen de

Organisatievormen en hun doeleinden

Het samenstel van dooreenlopende krachten en doeleinden
maakt een vorm van coordinatie nodig. De dragende elementen daarin zijn thans organisaties. Onder organisatie versta ik,
een benadering aan Bredero ontlenend: een geheel waarin

mensen en middelen min of meer bewust gecoordineerd

verontreiniging in het kristal niet in het oog krijgen. En

worden ten behoeve van gezamenlijke doeleinden 16). Het

toch, het mid-Victoriaanse Groot Brittannie komt over als

bereiken van doeleinden vraagt doelgericht gedrag. In een
gemeenschap zal de werking van doelgericht gedrag altijd,
mede, afhankelijk zijn van wat anderen doen. Het kan
inhouden een actief, omgevingsbei’nvloedend gedrag, of een

een stabiel, zij het voor ons verre van ideaal systeem. De

dominante factoren kunnen worden gesymboliseerd door
de levens en de thema’s van drie grote auteurs, die de tijd
hebben overleefd. Carlyle: moral duty, scheppingsdrift.

Tackeray: economic necessity, door moeten gaan met
werken. Dickens: authority, en het verzet daartegen. De
dominanten liggen respectievelijk in het waardenpatroon,
het economische proces, de gevestigde orde; zij worden

passief, omgevingsafhankelijk gedrag; waarschijnlijk zijn in
zeer veel gevallen beide componenten als onderdelen van
doelgericht gedrag aanwezig. Schelling noemt dit, in een

sublieme publikatie, ,,contingent behaviour” 17).

door de lezers gebundeld tot een tijdsbeeld, er was consensus over hun gezamenlijke draaggolf.
Is dit gekunstelde werkelijkheid of is het uitde kunst? De
werkelijke verklaring van elke stabiliteit zou ik uit levenservaring willen zoeken in de spanwijdte van de mens naar
energie en draagkracht. Er komt geen klassieke ode aan
de mens. Slechts de vaststelling dat in de mens grote

reserves zijn en dat mede daardoor de tolerantiezones
waarbinnen een systeem nog blijft bewegen, breed zijn.
Reserves zijn echter uitputbaar, zones hebben grenzen,

ook in het verleden.
1298

15) A. Lowe, What is evolutionary economics?, Journal of Economic
Issues, vol. XIV no. 2, juni 1980, biz. 251.
16) R. H. Bredero, Economische orde en organisatie, in W. M. van
den Goorberg e.a., Over macht en wel in het economisch denken.
Opstellenaangebodenaan D. B. J. Schouten, Stenfert Kroese, Leiden,
1979, biz. 135/136.

17) F. Th. C. Schelling, Micro-motives and macro behavior, W.W.
Norton and Company, New York, 1978, biz. 17.

Om doelgericht gedrag doeltreffend te maken zullen wijzi-

gingen in de omgeving in het gedrag moeten worden verwerkt.

komens naar puur publieke inkomenswerving. Het ondefnemingswezen berust in gedeelten op overheidsopdrachten en

Het klinkt kinderlijker dan de kleuterschool. Zeer veel

steunverlening. De publieke sector laat zich voor zijn daden

organisaties center hebben het zeer moeilijk met het vervullen

separaat belonen met heffingen en tarieven. Daartussen is een

van deze voorwaarde. Soms omdat het zoekproces naar aan-

het economische systeem in drie categorieen:

schare organisaties met gelaagde inkomensverwerving, soms
op korte termijn wisselend.
Inkomensverwerving is de beslissende voorwaarde voor
functievervulling en voortbestaan. Het ligt dan voor de hand
dat bij doelgericht gedragdooreen organisatie opdenduurde
omgeving zo volledig mogelijk wordt afgetast naar inkomens-

1. organisatievormen met een privaat doel;

bronnen.

gepast gedrag stuit op begrensde informatie, soms omdat een
geslaagd zoekproces stuit op een omgeving die de aanpassing
niet aanvaardt. Institutioneel bij voorbeeld.

Uit dit gezichtspunt verdeel ik nu de organisatievormen in
2. organisatievormen met een publiek doel;

3. organisatievormen met een gelaagd doel: privaat met een
publieke trek of publiek met een private trek.
Ad 1. Categoric een is wat wij eens onbekommerd de
ondernemingsgewijze produktie en het ruilproces noemden.
Het gedrag is gericht op vrijwillige overeenkomsten ten bate
van een ruiltransactie en verder niets.

Er zijn omgevingseffecten:
a. niet beoogde: het gehele vraagstuk van de externe effecten
gesymboliseerd in het milieu. Er is een groot geheel aan
theorie en toepassing ontstaan complect met instituties en
financieringsvragen;

b. beoogde: het gehele vraagstuk van de institutionalisering
van markten, ondernemersovereenkomsten, vakbonden,
consumentenorganisaties, concentratie, macht 18).
Ad 2. Organisatievormen met een publiek doel. Dit is het
gehele vraagstuk van departementen en lichamen van openbaar bestuur, de publieke sector. Er is over de economic
daarvan — een groeisector — een groot geheel van theorie,
toegepast wetenschap en toepassing aan het ontstaan.
Ad 3. Organisatievormen met een geslaagd doel. Dit is een
interessante categoric in verband met het uitdijen van het
begrip infrastructuur 19). Infrastructuur wordt opgevat als de
voorwaarden die door de overheid moeten zijn vervuld, wil een

gemeenschap een sociaal-economisch systeem als goedlopend
beschouwen. ,,We kunnen niet (langer) zonder” lijkt de

samenvattende formule van de vraagzijde. Bij bevestigend
antwoord is een overheidspreferentie toegevoegd, die taakverzwaring, additionele financiering, en meestal beide vergt.
De private categoric met een gelaagd doel kan de voorbeelden
leveren voor de overgang van private doelstelling naar

(gedeeltelijk) onderdeel van de infrastructuur: onderwijsinstellingen, ziekenhuizen, bejaardenverzorging, huisvesting,

perswezen, toneel, muziek. De private vraag naar het goed
zou, bij als gegeven aanvaarde kosten- en opbrengstenverhoudingen, niet leiden tot een inkomensverwerving die
voortzetting van de functie garandeert. Dat leidt tot het
beroep op de toegevoegde waarde van een beoogd positief
extern effect, sociaal, cultured, historisch. Het grensvlak
tussen puur economisch goed en ,,merit good”, een goed met

aparte betekenis voor (delen van) de gemeenschap, is de
laatste decennia voortdurend verschoven in de richting van de
merit goods. Maar voor sommige infrastructurele voorzieningen duikt de term ,,reprivatisering” al weer op. Aan de andere

kant staan de van oudsher publieke diensten, die ten dele hun
dienst aan individuele personen bewijzen. Met of zonder
profijtbeginsel, het is boeiend te zien hoe tarieven, leges,
vergunningen enz. in prijs stijgen, al dan niet gemotiveerd met
verwijzing naar de toestand van de budgeteconomie.

De paragraaf ,,orde en beweging” en deze houtskoolschets
van de organisatievormen zijn vooral geschreven om te doen
zien:
— hoe zwaar de opgave was die het sociaal-economische
systeem na de jaren vijftig was opgelegd;

— hoezeer een bepaalde constellatie van data vereist is om
een doelstelling te verwezenlijken;

— hoezeer een constellatie van data voortdurend verandert;
— hoezeer daardoor eens gevonden oplossingen van proble-

men niet voortdurend de best mogelijke blijven;
— hoezeer het daarom vanzelf spreekt, en juist niet inconsequent is, dat een beleid moet kunnen veranderen;

— hoezeer om een stabiliteit te bereiken tijdige en beweeglijke besluitvorming is vereist.
Ik kom dan aan de moraal van het stuk.
Welstand, welvaart, welzijn

In dit deel wil ik, zonder veel literatuur, spreken over de

economische orde in Nederland, zoals ik die thans meen te
zien. Het is, Schumpeteriaans onderscheiden, geen economische analyse, maar ,,economic thought” 20), economisch
denken over de meningen en houdingen tegenover economische vragen, inzonderheid het overheidsbeleid, in een
historisch verband. Drie uitgangspunten worden betrokken:
1. wij willen misbruik van mensen door mensen voorkomen;
2. wij hebben als welzijnselement dat wij ons niet willen
behoeven te schamen over het lot, en het gedrag, van onze
omgeving. Tot zover enkeling en gemeenschap;
3. wij zijn, met deze milde toevoegingen, ons zelf het naast
gebleven.

Met deze uitgangspunten zullen we nagaan, wat er is ge-

beurd met de drie elementen waaruit voor mij het individuele
bevredigingsgevoel is opgebouwd, als uitkomst van het samenspel van individu en gemeenschap: welstand, welvaart en

welzijn.
De welstand, gezien als de in een bepaalde periode ter
beschikking staande middelen per huishouding — individueel
en als aandeel in collectieve voorzieningen — ruwweg het

reele inkomen. Deze is, vergeleken met het midden van de
jaren dertig, met een factor 2,5 toegenomen. Wanneer men dit
aan enig gehoor meedeelt, kijkt dit, indien mogelijk, het raam
uit. Indien men stelt dat dit als absoluut bedrag toch een
relativum is, omdat een deel van de bevrediging berust op de

vergelijking met anderen, dan reageert de zaal als op een
deskundig spreker. Ik spreek gegrond op eigen ervaring. Dit
houdt in dat men voor het beoordelen van de huidige en
nabij-toekomstige toestand over huidige inkomens in hun
onderling verband moet denken.

Didactisch ben ik begonnen met een splitsing in drie
categorieen. In organisatievormen van elk van de drie

categorieen heb ik redelijk wat ervaring opgedaan in
beleids- of beleidsverwante functies. Daarom durf ik wel te

stellen, dat thans iedere organisatie op twee inkomensbronnen let, de markteconomie en de budgeteconomie. In die zin

ook zijn we zeker een gemengde economie geworden. In
werkelijkheid is er een doorlopende schaal van pure marktinESB 23/30-12-1981

18) H. W. Lambers, Over de institutionele markt, De Economist,
november 1958.
19) H. W. Lambers, Een historische schets, in De veranderende relatie

overheid-onderneming, biz. 7, SMO-extra, Scheveningen, 1977.
20) J. A. Schumpeter, History of economic analysis, Oxford University Press, New York, 1954, biz. 38 e.v.

1299

Welvaart heb ik altijd gesteld als een formed begrip,

dentie gezegd om duidelijk te maken, waarom de term ,,orde”

uitkomst van de verhouding behoeften en middelen. Met een

door systeem wordt vervangen. De orde zal wel het centrum

verkapte cirkelredenering kan men stellen, dat de behoeftepatronen door de economische subjecten in verband met hun
middelen worden bezien. Dit om het beeld te voorkomen van

blijven. Zeer velen die, zoals ik, na de bevrijding in het

een bevolking die zich niet welvarend voelt, omdat zij het

nistisch was van huis uit, het Oude Testament stond. Handelingen waren behoorlijk of niet behoorlijk, in andere milieus
verwoord als fatsoenlijk of niet fatsoenlijk. Mijn eigen
achtergrond is velen bekend, maar laat ik het als controlemid-

inkomen voortdurend afweegt tegen de wens naar een eigen
tropisch, verder alleen door bedienden bewoond, eiland.
Maar het blijft een kunstgreep berustend op het normenpatroon, vastgelegd in het spreekwoord: de tering naar de nering
zetten.
Nu komt het absolute inkomen toch in het beeld terug. Het

is aannemelijk dat snelle stijging van inkomens, indien over
brede groepen plaatsvindend, leidt tot versnelde stijging van

aspiratieniveaus, de wensen waaruit de geuite behoeften
neerslaan. Waarom de brede groepen? Het antwoord berust

maatschappelijke leven traden, waren opgevoed in vaste en
eenvoudige waardenpatronen. Of iemand religieus of huma-

del op het volgende nog eens zeggen: hervormd en sociaal-de-

mocratisch van huis uit, reformatorisch en reformistisch,
dubbel gebeid kalm hervormingsgezind. Een van die economische waakhonden, van wie Dennis Robertson zegt: ,,They
wag their tail in approval of actions which will tend to keep
the tension between self-interest and public duty low and

tolerable” 25). Actie was nodi-g na zowat tien jaren depressie

op spanning tussen uitgangspunt twee, de plaatsvervangende
schaamte, en Veblen’s ,,conspicuous consumption” 21). In
een overzichtelijke gemeenschap zullen enkele snel rijkgewor-

en, overgetelijk diepere laag van ellende, vijf jaar bezetting.

den lieden slechts zelden luid meedelen, dat zij zojuist de

zachting van conjunctuurgolven met behulp van controle van
het totale nationale inkomen door de overheid, en een

duurste auto hebben gekocht. Anders ligt het met een snelle
inkomensstijging over de hele lijn, waarbij, althans op korte
termijn, aan uitgangspunt een en twee is voldaan. Uitgangspunt drie kan dan onbekommerd in werking treden. B. M. S.

van Praag heeft met vindingrijke kwantitatieve methoden

De keuze voor de gemengde economische orde berustte op
een welstandsdoelstelling: hoge werkgelegenheid, door verwelzijnsdoelstelling: een sociaal-economisch netwerk, lopende van werkomstandigheden over inkomensverdeling tot
sociale zekerheid.

We gaan nu puntsgewijs verder.

getoond hoe sterk het welvaartseffect van een inkomensstijging tegenvalt door ,,preference drift” en ,,reference drift”,
het meeschuiven van ,,voldoende” en het kijken naar anderen

1. Het vaste vertrouwen in de stabiliteit van waardenpatronen, gevoegd bij vertrouwen op de abstracte Overheid (met

22). P. H. Admiraalheeftinzijnproefschrift Besluitvormingin

ties werden ingevoerd onder de, vaak onbewuste, veronderstelling, dat ze waardenpatronen niet zouden veranderen in een richting die ten ongunste van de uitvoering

het consumptieproces doen zien dat de daaruit voortkomende preferentieschema’s kunnenleidentotomkeringvande welvaartsformule; de noodzakelijk geachte inkomenshoogte
wordt afgeleid uit het mede door de omgeving bepaalde

preferentieschema 23). Na wat wij over ascese stelden zal niet
worden aangenomen, dat dit tot verlaagde inkomensver-

wachtingen leidt voor grote groepen.
Het welzijn als economische categoric wil ik omschrijven
als de mate van bevrediging die voortvloeit uit de werk- en

een hoofdletter), veroorzaakte dat maatregelen en institu-

werkte. Uit welzijnsoogpunt werd eerder van de omgekeerde veronderstelling uitgegaan. Maar laten we het op
waardeneutraal houden, een ceteris-paribus-clausule, die
het beginsel van de heterogonie van d.e doeleinden ver-

waarloosde.
2. Dat leidt weer tot de vraag naar de relatieve bewegingssnelheid van de drie componenten van het systeem:

maatschappelijke omstandigheden waaronder de inkomens-

normen en waarden, economische orde en economisch

verwerving plaatsvindt. Ook hier dus een beeld waartegen de

proces. Het is werk voor een cultuurfilosoof, maar ik waag

werkelijkheid wordt afgezet. Er is een orde waarin men werkt,

het. Een door generaties innerlijk erkend waardenpatroon

er is een spectrum van opvattingen en wensen bij de burger, er

is onder zich wijzigende omstandigheden als een goed
elastiek. Het kan veel rek verdragen, voor het met een knal
breekt. Een niet gei’nternaliseerd waardenpatroon is als
verteerd elastiek, het valt bij de eerste ruk uit elkaar. Een

is een spectrum van wensen bij de lichamen die de economische orde vertegenwoordigen. Deze zullen op sommige
punten samenvallen, op andere uiteenlopen. Ook daar kan

men zich een strook denken waarin een tegen elkaar afwegen
van voor en tegens, met inbegrip van verwachte ontwikkelingen ten aanzien van de tegens, tot een zekere stabiliteit leidt.
Een situatie waarbij men zich in de orde thuis weet of althans

denkt dichter bij huis te komen. Uit waarneming schat ik
vooral de verwachtingspatronen in dit opzicht zwaar in. Een
stijgend inkomen met verwachtingen, een stijgend aspiratieni-

veau, een orde waarin men zich op zijn plaats voelt? Wanneer
is dat? Generaliseren over miljoenen mensen is hachelijk; ik

stel dat het midden van de jaren zestig daarop lijkt, onder
verwijzing naar het mogelijk missen van de verontreinigingen

in het kristal op afstand.

vluchtige blik op Von Wieser 26): er zijn twee maatschappelijke machten, vrijheidsmachten — machten die als
welzijnsverhogend worden aanvaard — en dwangmachten, waarbij de macht mede door autoriteit wordt gehand-

haafd. Het zat om te beginnen wel goed met het Nederlandse elastiek.
In de discontinui’teitskans van waardenpatronen lijkt

deze onderscheiding van groot belang. In elk geval, in
tegenstelling tot de eerste veronderstelling, waardenpatronen kunnen bewegen met onvoorspelbare versnellingen.
Het economisch proces daarentegen verandert voortdurend en doorlopend. Endogeen of exogeen, lapidair

Wij zijn 15 jaar verder. De drie grote maatstaven hangen

omlaag. We zijn als volk er nog steeds niet ellendig aan toe —
weer dat absolute welstandspeil; maar we zijn korzelig tot in
het straatgedrag toe. Hoe moeten we hierover denken?

Ernstig, waarbij ik mij de terechtwijziging van Huizinga aan
Erasmus herinner dat de spot kan kwetsen zonder te verheffen
24).

21) Thorstein Veblen, The theory of the leisure class, met een inleiding
van C. Wright Mills, Mentor Books, New York, 1953, biz. 60.

22) B. M. S. van Praag, A. Kapteyn, F. G. van Herwaarden,
Individuele welvaartsfuncties en sociale referentiegroepen, ESB, 31

januari 1979, biz. 116.
23) P.H. Admiraal, Besluitvorming in het consumptieproces, Stenfert

Heterogonie der doeleinden en instrumenten
In het kader van dit afscheidscollege beperk ik mij tot een
lijn, de ontwikkeling van het gemengde economische systeem
als endogeen proces. Er is intussen genoeg over interdepen1300

Kroese, Leiden, 1976.
24) J. Huizinga, Erasmus, Tjeenk Willink, Haarlem, 1947, 4edruk
biz. 109.
25) D. H. Robertson, What does the economist economize, Economic
commentaries. Staples Press Ltd., Londen, 1956, biz. 148-149.
26) F. von Wieser, Theorie der gesettschaftlichen Wirtschaft, Mohr,
Tubingen, 1924, biz. 13.

uitgedrukt met Schumpeter: ,,Capitalism” — voor het

gemak 1860 tot 1940 — ,,is change”. Zo continu, dat zelfs
de cycli, bronnen van veel onderzoek, achteraf tot patronen kunnen worden geformeerd. Hier is een werking die
zich voor analyse leent, of men nu spreekt van economische wetmatigheden of van economische limieten. De
economische orde als transmissie tussen de twee systemen
zit daartussen ingeklemd, maar heeft ook autonome

beweegkrachten.
3. De gemengde economische orde zou twee grote instrumenten kennen: markten en overheid (de ellips is terug,
maar de onderneming is verdwenen). Institutionalisering
werd voorbehouden aan de overheid en door haar gesanctioneerde lichamen; interne institutionalisering op markten werd bewaakt met mededingingswetgeving of, indien

in het algemeen belang, overgenomen als externe institutionalisering. Het kenmerk van de institutie is, dat zij
vormgevend is, gedragsregels stelt, die eenheid van de te
verwachten behandeling en daardoor rechtszekerheid en
stabiliteit zullen scheppen. De golvingen en afsnijdingen
van het particulier initiatief moesten langs vaste wegen

herkenbaar en berekenbaar worden gemaakt.
In de tweede helft van de jaren dertig is een felle
discussie gevoerd over de mogelijkheid van begrenzing

van particle planning 27). Wij weten nu wat meer.
Institutionalisering heeft autonome zelfversterkende motieven. De strategic van de bewindhebbers over de uitvoering van een institutie — bureau, stichting, organisatie
—kan even expansief zijn als die van de ondernemers van

Penrose 28). Belangrijker nog zijn de waardenpatronen.
Uit ervaring stel ik dat vele Nederlandse ambtenaren en
gelijkgestelden erop gesteld zijn hun taak goed te verrichten en dus hard werken. In een land van vissers die netten
hebben leren boeten, en van boeren de op rijtjes hebben

leren zaaien, betekent dit dat geen lacune, geen stippellijn
kan worden geduld. Een bezel knooppunt in het netwerk
maakt het noodzakelijk tot een ,,administered environment” te komen, een beheer van de omgeving dat
institutionele verfijning vergt. Door de interdependence
raakt men dan in de knoop met andere nettenbouwers.
Het wordt vergelijkbaar met de grote multidivisionele
onderneming door het probleem van besluitvorming
onder veranderende kwantitatieve verhoudingen. Toene-

igd met vertraging in de snelheid van besluitvorming bete-

kingsmacht via de overheid. Duidelijk komen in het
verloop van de tijd overgeleverde normen en waarden
weer boven. Het hart van de markteconomie is het
contract, de overeenkomst, en de zekerheid op de wederzijdse rechten en verplichtingen te kunnen bouwen. De
overeenkomst strekt de partijen tot wet, leerde ik eens. Zo

kent opstoppingen; gletschers schijnen analoog te ont-

diep is het contract in ons denken verankerd, dat wij het

staan. De besprekingen overde schuldvraag verdikken het
ijs.
Op grond van directe beleidservaring in profit- en
non-profit-organisaties meen ik, dat de technisch-administratieve uitwerking van de institutionalisering, in plaats
van een richtinggevend kader te zijn, in veel gevallen een

hebben overgedragen naar het sociaal-economische.
Thans strekt de wet partijen tot overeenkomst.
Naast het vraagstuk van eigendomsrecht en overheid —
voorwerp van onderzoek van de Property Rights School
van Chicago — is er thans het vraagstuk van verworven
rechten en overheid. Even taai als aan het eind van de
negentiende eeuw eigenaren het absolute eigendomsrecht
verdedigden tegen beginnende andersgerichte wetgeving,

ming van de massa van de maatregelen vermenigvuldi-

belemmering vormt voor de noodzakelijke aanpassing
aan zich wijzigende omstandigheden. Uit vrees voor de
grilligheid van een ongebonden proces hebben wij op te
veel punten vastgelegde regels willen inbouwen. De vereiste soepelheid tegenover bewegingen — het blijft een
substitutieproces — wordt daardoor juist voor degenen
die zich aan de regels wensen te houden, het meest

bedreigd. Over het bij economisten zo geliefde fijnmazige
net van arbeidsdeling is een bijna even fijnmazig net van
institutionele regels gelegd: met de combinatie blijkt het
herhaaldelijk slecht vissen. Tot zover allocatie, institutie
en heterogonie.
4. Naast de op het proces gerichte instituties kwam het
voorzieningenstelsel. De grondgedachte behoeft geen toelichting. Een gemeenschap opgebouwd uit denkende en
voelende personen draagt medeverantwoordelijkheid
voor haar leden. Het netwerk hoef ik aan een Nederlands
gehoor niet te beschrijven, al zal niemand van ons het
volledig kennen. De instrumenten bij uitstek waren regulering van eigendomsrechten en overdracht van beschikESB 23/30-12-1981

verdedigen de bezitters van verworven rechten hun claims
uit recente wetgeving. In die zin is de economische orde
niet veranderd, maar alleen verschoven. Verandert er ten
diepste niets door al dat menselijk geschuif? Wat eens het
kenmerk was van de ,,trade”, de directe ruil, is thans
overgedragen op de ,,trade-off”, de indirecte ruil tussen
belangengroepen in een tasten naar stabiliteit van een
volk. In een artikel van vorig jaar naar aanleiding van
Schumpeters Capitalism, socialism and democracy, heb
ik getracht hierover meer te zeggen 29).

27) Barbara Wootton, Plan or no plan, V. GoHanz, Londen, 1934.
28) E. Penrose, The theory of the growth of thefirm, Blackwell, 1955.
29) H. W. Lambers, The Vision, in A. Heertje (red.) Schumpeters
Vision. Capitalism, Socialism and Democracy after 40 years, Praeger
Publishers, Eastbourne, 1981, biz. 115 e.v.
1301

5. Bij dit vraagstuk van de opeenhoping van claims op het

verbinding gebracht, ter beschikking om te antwoorden op de

nationale inkomen moet een exogene factor worden

uitingen van de individuele preferenties, in toenemende mate

vermeld. De heks, die in de gestalte van een goede fee ons

gei’nstitutionaliseerd tot afzonderlijk geuite groepspreferenties, en de overheidspreferenties. Het drievoudige samenstel
van preferenties — individu, groep, overheid — uitte zich in
twee richtingen, enerzijds ten opzichte van het economische

eerst aardgas en toen de Opec aanbood. Aangezien dit
college eens een eind moet hebben, laat ik het bij de

verwijziging naar het uiterst relevante researchwerk van
Maria Brouwer over de aardgasgevolgen 30). Als keurig
researchwerkster doet zij verslag van de parallelliteit
—zonder causaliteiten te stellen — van het beloop der
uitgaven voor sociale doeleinden en de aardgasbaten van

de overheid van 1974-1977. Wie een goede fee ontmoet en
de kunst van het wensen niet kent, noemt haar later een
heks.
6. Gesteund door opgebouwde reserves en inflatoire financiering beperkte in de jaren zeventig de wijziging in het

proces, anderzijds ten opzichte van de sociaal-economische
orde. Het geconstrueerde dubbele draagvlak werd daardoor

belast met een dubbelsporigheid die het gevaar van ongelijke
beweging inhield. Op dat dubbele spoor zijn de preferenties
ten opzichte van de sociaal-economische orde van een
bepaalde periode af versterkt tot uiting gekomen. Deze
verhoging van de prioriteit was ten dele het gevolg van een
endogeen proces van uitbreiding en afronding, met gevolgen die onder het beginsel van de heterogonie blijken te kun-

weerbericht over uitgangspunt 1 en 2 — medelijden en

nen worden beschreven. De versnelling op het ordespoor Hep

mededogen — zich voor zeer velen slechts van licht naar

een tijdlang nog zonder scheuren tussen de sporen af, zolang
een goed lopend economisch proces — gesteund door reserves, exogene oorzaken en toleranties — in de buurt kon blijven, dus het financieel kon volhouden. Ernstig wordt het als
dat twijfelachtig wordt.
De tweede werking van de heterogonie zet dan in ten

matig betrokken. Het was velen goed, zolang de eigen
positie niet merkbaar werd geraakt. De mededeling dat er
echt onweer in de lucht was, na de oliecrisis van 1973,

kwam niet hard over. Dat kwam pas toen eens stijgende
lijnen zelfs niet meer horizontaal bleken te lopen. De
laatste jaren groeit, na tamelijk langdurige aanloop, de
weerstand snel.

van de belangrijkste elementen is dat het bedrijfsleven in

a. De gerichte actieve weerstand. Er zullen altijd mensen

belangrijke mate financieel zal bijdragen tot het vervullen van

zijn en blijven die hun terreinkennis willen meten met
de koddebeier, als zij daar buit in zien. De individuele

de samengestelde preferenties. Nu kan een land de sociaaleconomische orde nog in hoge mate autonoom inrichten, het

vindingrijkheid verbreidt zich volgens Wieser’s mechanisme van ,,anonyme Fuhrung”. De overheid, met

van buiten de eigen orde en onderhevig aan exogene oorza-

beperkte professionele mankracht en een open economic, komt nooit op tijd gereed met tegenmaatregelen;

dit geldt voor vondsteri op economisch en sociaal
gebied beide, al zijn de eerste meestal meer spectaculair. Zoals mijn mythologieboek zei over de Sisyphosarbeid: ,,wanneer hij de steen bijna tot de top heeft
bewogen, valt zij met donderend geweld weder naar
beneden”. Anders gezegd: heterogonie, de oorspronkelijke motieven roepen tegengestelde werkingen op.

opzichte van de verbonden dubbele doelstelling, waarin een

bedrijfsleven echter is gebonden aan concurrentie, komend
ken. De doelstellingen van ondernemingen heb ik eens omschreven als de organisatie van gecombineerde produktiemiddelen, die ter markt opereert ten eindeeen blijvend inkomen
te verwerven 31). Ik ben toen licht gehoond over het
wegwerken van het winstmotief. Mijn motivatie was een
geheel andere. Uit waarneming in vele ondernemingen van
zeer verschillende grootte, had ik vastgesteld’dat winstmaximalisatie geen vruchtbare gedragshypothese was. Veel ondernemingen werkten en werken door omdat ze erzijn; zolang er

b. De diffuse weerstand. Bovenbeschreven verschijnselen

inkomen genoeg binnenkomt om door te gaan, wordt er

vormden als onderwerp van gesprek de bouwstoffen

doorgegaan, ook bij netto-resultaten die de spaarbankrente
niet halen. Wanneer, door welke oorzaak dan ook, door

voor een diffuse weerstand. Sommigen, die bij oude
patronen wilden volharden, begonnen zich eerst dom,
daarna, wat erger is, belachelijk te voelen. In directiekamers en huiskamers vonden gesprekken plaats, of
het niet dwaas was op eigen verantwoordelijkheid

verder te ploeteren als men zovelen meende te zien die
profijt trokken, niet uit de markt maar uit de overheid.
Op de ene plaats werd besloten tot de aanstelling van
een subsidioloog —term die ik de eerste keer tanden-

knarsend heb ontvangen —, op de andere plaats werd
besloten tot het aanvragen van een uitkering. Onder dit

relatieve of absolute vermindering van het aandeel in de
economische activiteit de inkomensstroom minder groeit dan

verwacht, of zelfs terugloopt, krijgt mijn omschrijving een
ongewilde inhoud. De eerste gang is naar reserves, maar die
zijn a. eindig, b. door inflatie aangetast, c. in een tijd van
neergang soms moeizaam liquideerbaar. Dan wendt het
getroffen deel van het bedrijfsleven, belangrijk medefmancier
van de dubbelsporigheid, de blik naar de instrumenten van de
sociaal-economische orde ter vermindering van kosten. Door

een toeval heb ik de ophoging van de eerste schattingen van

optreden lag nog een diepere laag. De uitbreiding van
het systeem en de binding aan actieve inkomens

premies en uitkeringen van de WAO van nabij kunnen

brachten in de opvatting van velen de economisch-sociale noodzaak van verdere gelijkmaking naar het

na invoering van de wet daarvoor in aanmerking kwam.

tweede plan. Het bereiken van sommige doeleinden
zette de heterogonie in werking: ze moesten maar eens
over wat anders praten, bij voorbeeld de economic die
slecht gaat.
7. Deze gedachte leidt naar de pijnlijke uitwerking van het
beginsel van de heterogonie. Wat eens institutioneel werd

aangezet om zekerheid te scheppen, is op ontmoedigende

volgen. leder kent het onvermoede aantal Nederlanders dat
Het blijft slecht gaan. Bij de zorg om het blijvende inkomen
komt de zorg om de direct beschikbare middelen, de liquiditeit. Niet genoeg zijn algemene economisten zich vaak bewust

van de aanwezigheid van het onzichtbare directielid, de
rechthebber op de afdracht van vaste, aan termijn gebonden,

betalingen. Ik ken beide zijden van de tafel. Het terugdraaien
of zelfs sluiten van bedrijven is een verschrikking voor alien
die erbij betrokken zijn.

onzekerheid uitgelopen en keert zich tegen zichzelf door

het oproepen van tegengestelde motieven.

Samenvatting
30) M. Brouwer, Het aardgas in onze economie, vloek of zegen?, in J.

Wij vatten samen. De gronddoelstelling van de gemengde
economische orde was een gedeelde verantwoordelijkheid als

eenheid door de tijd te brengen. Twee subsystemen, de
markteconomie en de budgettaire economic, stonden, in
1302

J. Klant e.a., Samenteving en onderzoek, Stenfert Kroese, Leiden,
1978, biz. 293.
•31) H. W. Lambers, Over het ondernemingsdoel, Tijdschrift voor
Vennootschappen, Verenigingen en Stichtingen, oktober/november
1967, biz. 207.

Dan komt de laatste stap in de heterogonie, een op
zelfstandigheid gestoelde onderneming wendt zich tot de
overheid ter financiering. Het draagvlak van het systeem
blijkt aangetast, de dubbelsporigheid is tot ieders schade
scheefgetrokken. De overheid blijft als financieringsbron van
het tekort.
Peter Wiles, een Engels economist, even scherpzinnig als
sarcastisch, heeft onlangs in een artikel vastgesteld, dat er
behalve de Dutch elm disease, de iepziekte, ook een Dutch
economist’s disease bestaat. Hij noemt geen namen, maar het
zijn lieden die denken dat de kapitalistische markteconomie
door ..manipulation in a decent centre left-wing manner”
naar een optimale maatschappij kan worden toegebogen.
Indirect deelt hij mee, dat zij de mens kennelijk als goed en
rationed beschouwen, en zegt dan: ,,men are bad and
irrational, which may well be a better combination” 32). Dat
aan een Nederlander van calvinistische afkomst vertellen is
water naar de zee dragen. Geneigd tot alle kwaad, zwakheid;
als we dat weten en we waren rationeel dan zaten wij onder
een boom, stil, en staarden. Juist omdat we ook irrationeel
zijn, zijn we, tegen historisch beter weten in, bereid steeds weer
te beginnen, opnieuw en opnieuw en opnieuw om dan bezinnend de impuls van onze kleine hersenen te laten gezeggen
door de rede. Dat het verstand zich doet gelden, hopelijk met
een helder waardenpatroon, dat verwachten wij inderdaad.
Niet alleen door een soort roomsoezerigheid, maar door kennis van de moderne neurologie en psychologic: rationeel tegenover irrationeel als mensbeeld is een wat verouderde tegenstelling.
Kan de beoefening van de economische wetenschap daartoe in redelijkheid bijdragen? Ongetwijfeld. De economische
wetenschap is springlevend en werkt hard, ook in Nederland.
Voor en na besluitvorming kan zij leveren uit vele vormen van
analyse. Ik durf niet alle te zeggen bij gebrek aan informatie,
maar met zijn alien zijn we geen provincialen.
De markt van de economic is gei’nstitutionaliseerd, maar
verre van gesloten; er zijn pockets waar men zich vrij kan
vestigen en floreren. Bij behoud van de geesteshouding die
Thomas Mun reeds in de 17e eeuw aan de Hollandse
kooplieden toeschreef — leven en laten leven —, en de
middelen daartoe, zal het een intellectuele groeimarkt blijken.
Neo-klassieken zullen instrumenteel blijven 33), neo-instituti-

ESB 23/30-12-1981

onalisten willen instrumenteel worden 34). De leden van de
Studiekring Post-Keynesiaanse Economie kijken met Argusogen in drie richtingen 35). En dan zijn er nog de besliskunde
en de economie van de publieke sector, de bestuurskunde en
de speltheorie, de organisatieleer en de informatica. En dan
alles wat ik niet weet.
Wat weet ik wel? Het beginsel van de heterogonie blijft
gelden. Maar door ons er bewust van te zijn; door alert te zijn,
bij elk motief dat tot uitwerking komt, op de mogelijke
effecten; door de termijn van reageren te verkorten, kunnen
wij de werking remmen of verminderen. Dat eist besluitvorming die niet ten eerste bij economisten ligt. Economische
analyse kan echter bijdragen leveren. Tegelijk daarmee is
onmisbaar het economisch denken, opgevat als de beschouwingswijze die door verbinding van beschrijven en analyse inzicht zoekt in de samenhang van de drie componenten
— waarden, orde, proces — als bewegend sociaal-economisch systeem. Alleen in deze laatste zin ben ik uitgesproken
institutioneel.
Intussen werkt ieder door, in de hoop door overdracht bij
te dragen voor de toekomst tot wat de grond van het pogen is,
door Bloem eens diep verwoord:
moeilijk gewoon geluk
klein schijnend, maar het meeste —
Mogen wij alien iets daarvan ontvangen.
Met deze zin ben ik, persoonlijk en institutioneel, uitgesproken.
H. W. Lambers

32) P. Wiles, A sovietological view, in A. Heertje(red.), Schumpeters
Vision. Capitalism, Socialism and Democracy after 40 vears, Praeger
Publishers, Eastbourne, 1981, biz. 168.
33) Vgl. H. Demsetz, a.w., noot 5.
34) W. J. Samuels en A. Alland Schmid, Law and economics. An
institutional perspective, Martinus Nijhoff, Den Haag, 1981.
35) W. A. A. M. de Roos (red.), De pluriforme economische macht,
Jaarboek Studiekring Post-Keynesiaanse Economie, 1981, Samson

Uitgeverij, Alphen a/d Rijn, 1981.

1303

Auteur