Ga direct naar de content

Lambers over welzijn

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 16 1981

Lambers over welzijn
PROF. DRS. J. R. ZUIDEMA*

Het begrip welzijn heeft betrekking op een relatie tussen mens en gemeenschap.
Met verwijst naar de beleving van wat zich in een samenleving afspeelt in een maatschappelijke
orde die aan veranderingen onderhevig is. In het werk van Lambers komt deze welzijnsopvatting
in steeds wisselende bewoordingen terug. In dit artikel wordt geprobeerd Lambers’
welzijnsbegrip te ontleden en te duiden. Kenmerkend is de nadruk die Lambers legt op de
wisselwerking tussen individu en orde, die essentieel is voor de oplossing van het
welzijnsvraagstuk in een bepaalde tijd en op een bepaalde plaats. In laatste instantie omvat
het welzijnsvraagstuk niets meer, maar ook niets minder dan de aloude waardevraag.

Inleiding
Het is wat brutaal zo kort na het afscheidscollege dat prof.
Lambers heeft gegeven, een artikel te schrijven over zijn gedachten over welzijn. De scheidende hoogleraar heeft daarover immers in dat college op de hem eigen, onnavolgbare
wijze gesproken 1). Zo kort daarna op dat onderwerp terug te
komen, en dan nog in het blad dat Lambers zo na aan het hart
ligt, is uitdagend en riskant. Hoewel immers de dignitas onbetwijfelbaar is, is het otium geenszins gegarandeerd, want
denkkracht staat bereid. Het ware wellicht verstandiger de
veilige weg te kiezen en de lezer aan te raden Lambers’bijdragen eens in samenhang te lezen. Er is geen substituut voor de
auteur zelf. Twee excuses meen ik echter te kunnen aanvoeren. Het thema is de moeite waard en meer dan dat, het wint
aan actualiteit, terwijl het advies bijeen te zoeken bijdragen
in samenhang te lezen zelden wordt opgevolgd. Dit artikel is
een poging de lezer daartoe niettemin op te wekken. Het verzoek niet alles te geloven wat ik schrijf, moge als extra stimulans dienen.
Onder de vele thema’s die Lambers in de loop der jaren
heeft besproken, keert dat van het welzijn met grote regelmaat terug. Zonder overdrijving kan worden gesteld dat welzijnsoverwegingen steeds een centrale plaats in zijn beschouwingen hebben ingenomen. Daarmede is niet alles gezegd.
Zijn gedachten over welzijn hebben daarenboven als leidraad
gediend bij zijn praktisch werk als bestuurder en als adviseur.
Zijn gedachten ter zake vormen de sluitsteen tussen de economist en de doener. Zij zijn bepalend geweest voor zijn levenshouding, zij hebben richting gegeven aan zijn oordeelskracht
en besluitvaardigheid, zij hebben verhinderd dat de economist is blijven dralen in een nooit beslissende calculatie van
,,less or more”. Rekenen is geen voldoende voorwaarde voor
kiezen.

schappelijke omstandigheden waaronder de inkomensverwerving plaatsvindt”, in Schaalvergroting (1965) wordt verwezen naar „.. .de wensen van de individuen in de gemeenschap” als kortste formulering 2). In De structuur van de onderneming (1963) is sprake van welzijn, als „.. .de samenhang met de orde waarin men leeft als goed, als bevredigend
wordt ervaren” 3). In de intrede-rede van 1947 ontbreekt het
woord, maar niet de gedachte. In de slotalinea wordt het
vraagstuk gesteld: „.. .de betrekking tussen enkeling en gemeenschap, de keerzijde van het welvaartsbegrip, staat daarbij op de voorgrond”. Het woord ,,daarbij” verwijst naar de
taken van de economist: denkinstrumenten verbeteren, ,,kennis van de werkingder maatschappelijke instellingen” vergroten en ,,oordelen over maatregelen van economische politiek” 4). In de keerzijde, het complement, ligt het denken
over welzijn compact besloten.
Wellicht zal de lezer opmerken dat meer nauwkeurigheid
in de omschrijving gewenst ware, de gekozen formuleringen
kunnen van alles betekenen voor iedereen, aangezieri niet verzekerd is of bij hetzelfde woord een zelfde denkinhoud past.
Daarmede is het vraagstuk evenwel niet afgedaan. Het ligt
voor de hand dat de intensie, de begripsbetekenis van het
woord welzijn niet eens en voor altijd is vast te leggen. Het begrip moet dienen in wisselende omstandigheden van tijd en
plaats, het moet open blijven voor bijstelling op grond van
nieuwe analyse en ervaring, het moet zich lenen voor relativering zonder nochtans een harde kern te kunnen ontberen.
Daarom wisselt de indicatie van de richting waarin Lambers
de inhoud zoekt met het onderwerp van zijn betoog. De
vakman weet dat zijn ..constructs” een bij de vraagstelling
aangepaste interpretatie behoeven. Doet hij dat niet, dan
maakt hij zich tot slaaf van zijn instrumenten. Het is Lambers

* Hoogleraar geschiedenis van het economisch denken aan de
Het begrip welzijn
Wat betekent dat woordje welzijn? Wie de verschillende
bijdragen van Lambers doorleest, zal tot de wellicht teleurstellende ontdekking komen dat een omschrijving, een afpaling nauwelijks te vinden is. Steeds wordt anders geformuleerd. Wordt in het afscheidscollege gesproken van „.. .de
mate van bevrediging die voortvloeit uit de werk- en maat1292

Erasmus Universiteit Rotterdam.
1) H. W. Lambers, Uitgesproken institutioneel?, afscheidscollege

gegeven op 26 november 1981, elders in dit nummer afgedrukt.

2) H. W. Lambers, Schaalvergroting, samenvatting van de redegehouden ter gelegenheid van de 162stejaardagder Kamer van Koop-

handel en Fabrieken voor Rotterdam, op 9 maart 1965, biz. 8.

3) H. W. Lambers, De structuur van de onderneming, Maatschap•pij-Belangen, 1963, nr. 8 en 9.
4) H. W. Lambers, Welvaartsopvattingen in him verband met de
laak van de economist, Haarlem, 1947, biz. 21 e.v.

nooit gegaan om de opsomming van de inhoud, maar om de

richting waarin de interpretatie moet worden gezocht. In zijn
bijdrage tot de bundel Schumpeter’s Vision schijft hij ,,There
will not be unity of aims, but there has to be unity of purpose,
to get us on the move again” 5). Het begrip welzijn heeft geen
vaste inhoud omdat het richtingduidend is, omdat elke generatie opnieuw moet interpreteren, omdat een generatie onder
veranderende omstandigheden moet herinterpreteren. Elke
generatie staat voor nieuwe, eigen problemen. Voor de onderzoeker geldt met de woorden van John Maurice Clark:

meer ree’el inkomen voor een ongeveer gelijk bevredigingsniveau dan iemand die in een milder klimaat leeft. Dat behoeftenniveau is te onderscheiden van de op de een of andere

wijze gemeten welstand, maar is daarvan geen gescheiden,
onafhankelijke categoric. Het is niet loutereenallocatiekwestie bij volledige inzet van arbeid en middelen, maar een categorie die zich onder invloed van aspiraties en veronderstelde
voorzieningen en de daarbij veronderstelde bevredigingen
van anderen kan wijzigen. De sociale groepen waartoe iemand zich acht te behoren, spelen daarbij een belangrijke rol.

„.. .and he needs a sense of unsolved problems, in a world

Welvaart sluit op denken in verhoudingen, in relatieve posi-

that is not finished but becoming” 6).
Er is behoefte aan een woord dat drager is van de gedachte
dat de beoordeling van het gebeurde in een samenleving moet
worden betrokken op een wisselend complex van omstandigheden en wensen, dat die wensen steeds opnieuw moeten worden afgewogen en consistent gemaakt en geen gegeven, geen
datum zijn. Dat is de functie van het welzijnsbegrip in de gedachten van Lambers, hetgeen past in die traditie van ons vak
die de nadruk legt op de wording, de voortdurende verandering.

ties van de individu ten opzichte van zijn mogelijkheden en
verwachtingen zowel als van de individu ten opzichte van
groepen waartoe hij zich al dan niet rekent. Het meervoud
groepen is noodzakelijk en hoogst complicerend. Vergelijken
kan tegenstellingen vergroten, maar ook verzoenend werken 10). Hier sluiten welstand en welvaart op het welzijnsvraagstuk. Het is de maatschappelijke orde die via het welzijn
binnen de horizon van de beschouwingen komt. Op dit punt
sluit Lambers aan bij auteurs als Marshall, Pigou en Wieser.
Marshall besluit zijn Principles met een hoofdstuk getiteld
„ Progress in relation to the standards of life”. In dat hoofdstuk wordt als typerend voor vooruitgang aangemerkt de
verbetering van wat deze auteur de ,,standard of life” noem-

Het welzijnsvraagstuk betrokken op de maatschappelijke

orde
Wie serieus heeft nagedacht over economische processen
en ,,purposes”, wie serieus heeft nagedacht hoe in onzekerheid economische processen dienstbaar kunnen worden gemaakt aan te concretiseren desiderata, moet op zoiets als welzijn stuiten. Filosofen van de Verlichting hebben om deze
desiderata uit te drukken gaarne het woord geluk gebruikt of
een term die dat nabij komt. De vraag was immers hoe de samenleving te organiseren, gegeven de inzichten van een con-

sequente analyse van het maatschappelijk gebeuren, zodat
een meer bevredigende afloop zou worden verwezenlijkt:
vrijheid, emancipatie, ontwikkeling, een hoger inkomen met
name voor de ,,labouring poor”. Dat geheel moest worden geduid. Smith sprak van de,,happy and noble state” Hutcheson
en Bentham spraken van ,,happiness”, Quesnay sprak van
,,jouissance”. Geluk is evenwel een onhanteerbare categoric
— Lambers heeft niet nagelaten daarop bij herhaling te
wijzen: ,,Geluk gaat boven onze gedachten uit”, al blijft het
,,tot wat de grond van het pogen is” 7). Het komt mij voor dat
de reden niet ver te zoeken is. Geluk overleeft denken niet.
Denken is onderscheiden, uit elkaar halen, analyseren, den-

ken is afstand nemen, is relativeren. Het is niet mogelijk afstand te nemen tot geluk, het is niet mogelijk geluk te relativeren zonder het geweld aan te doen. In de negentiende eeuw
laten de ontleders van de samenleving het begrip in toenemende mate over aan dichters en schrijvers, bij wie het thiiis
behoort, en gaan zij zich behelpen met voorzichtiger indicaties. Maar het fundamentele probleem blijft; een koppeling

op het betere en het hogere ligt aan het onderzoek van de samenleving ten grondslag. Een indicatie van de koppeling
blijft onmisbaar. De Engelse auteur Charles Carter geeft een
tweede argument waarom met geluk niet goed te werken valt.
Hij schrijft: „… it can easily lead to an attitude which forgets

society in its concentration on the individual, and thus in time
reacts back unfavourably on the individual. Furthermore, a

de. De groei van de produktiepotentie en de veranderingen in
de verlangens naar goederen van de individuen, het complex
van middelen en behoeften, zouden worden aangepast met de
toeneming van intelligence and energy and self-respect”,
hetgeen zou leiden tot een verstandiger goederenaanwending, van vermijding van levenswijzen die ,,unwholesome
physically and morally” zijn. In de eerste paragrafen van de
Principles sprak de auteur van ,,social wellbeing” of ,,the
higher wellbeing of man” 11). Ook Marshall heeft naar een
indicatie van het begrip welzijn gezocht.
Het lijkt dat Lambers met name inspiratie gevonden heeft
bij het werk van Pigou en Wieser. Pigou heeft onderscheid gemaakt tussen ,,economic welfare” en ,,welfare”. Lambers
schreef in 1947: ,,zijn (Pigou, Z.) doel was een brug te leggen
tussen ,,economic welfare”, voor hem alle bevredigingen die
onder een geldelijke maatstaf zijn te brengen, en ,,welfare”,
,,a thing of a very wide range” .. .Het gaat Pigou niet om een
uitputtende opsomming, om het vastleggen van een begrip.
Het gaat bij hem om een welvaansopvatting, een standpunt,
dat inhoudt, dat men er op bedacht moet zijn, dat in en door
het totaal aan bevredigingen, uit het economisch leven ver-

kregen, vele factoren buiten de directe inkomensverkrijgingen om, meespelen” 12). Het is deze opvatting, de beleving
van wat bereikt is en van de bestaande perspectieven, die onder welzijn begrepen wordt. Die opvatting is niet in een opsomming vast te leggen, maar hangt af van de omstandighe-

den van tijd en plaats.
De betrokkenheid van welzijn op de georganiseerde samenleving komt duidelijk tot uitdrukking in Lambers’ verwijzingen naar Wiesers Theorie der gesellschaftlichen Wirtschaft. Lambers vat Wiesers opvattingen als volgt samen:
„ Welvaart in economisch-theoretische zin is bij hem een ruim
begrip: elke toestand van bereikte behoeftebevredigingen, die
berust op de aanwending van schaarse bevredigingsmiddelen … Zijn standpunt wordt echter geheel duidelijk, als hij

purpose beyond happiness is needed….” 8). Er moet een
verwijzing naar de samenleving zijn.
Lambers heeft een oplossing gezocht in het onderscheid
welstand, welvaart, welzijn. Er zij op gewezen dat de begrip-

pen in een onderscheid niet los van elkaar staan doch complementair zijn, op elkaar betrokken blijven. Elk ervan ontleent
zijn zin aan het achterliggende onderscheid. Welstand staat
voor ree’el inkomen, waarover wij ,,met de nodige misluk-

5) H. W. Lambers, The Vision, in: Arnold Heertje (red.), Schumpeter’s Vision, New York, 1981, biz. 125.
6) J. M. Clark, Economic institutions and human welfare New
York, 1961, biz. 37.
7) H. W. Lambers, Uitgesproken insitutioneel?, en idem, op. cit.,
1963, biz. 6.
8) Ch. F. Carter, Wealth, Londen, 1968, biz. 169.

kingen” 9) kunnen spreken. Welstand is het resultaat van een
meting van gekozen grootheden aan de hand van een gekozen

9) H. W. Lambers, op. cit., 1963, biz. 3.

constante maatstaf. Welvaart betrekt welstand op behoeften.
Welstand staat daar te ver vandaan. Wie des winters hard
moet stoken om het enigszins behaaglijk te hebben, behoeft

den, 1961, VI. XIII. 1,2, zie ook I.I.3 en 4.

ESB 23/30-12-1981

10) Zie H. W. Lambers, Uitgesproken institutioneel?
11) A. Marshall, Principles of economics, 9th (Variorum) ed. Lon12) H. W. Lambers, op. cit., 1947, biz. 17.

1293

de collectieve behoeften beschrijft ,,ein Bediirfnis, welches

jeder, der sich wirklich als Mitglied eines Gemeinwesens
fuhlt, ganz eben so in sich hat, wie sein eigenstens Bediirf-

nis” 13). In dit citaat komt de kern van het welzijnsvraagstuk
duidelijk naar voren. Het gaat om de relatie tussen individu

en groep, tussen groep en samenleving.
Daarmede is het welzijnsvraagstuk betrokken op de maatschappelijke orde. Die orde is orde gevend vooreconomische
processen, werkingen in hun voortgang in de historische tijd.
Die orde is echter geen eenheid, zoals op grondslag vantheoretische systemen soms wellicht te zeer wordt verondersteld.
Waarom het gaat is een zekere mate van eenheid van orde te

scheppen waardoor allerlei te onderkennen processen, waaronder economische, onderling min of meer een eenheid gaan
vormen. Het is een misvatting te menen dat de markt daar-

voor wel zal zorgen 14). De markt werkt, als ze werkten zoals
ze werkt, gegeven de orde, presenteert de gevolgen, maar is
als zodanig niet orde gevend. De voorwaarden tot het evenwicht zijn andere dan die van het evenwicht, herinner ik mij

als een openbaring uit een van Lambers’ werkcolleges in de
jaren vijftig.

Orde in beweging

Is een sluiting van een zo complex geheel mogelijk? Niet als
Utopia. Wie de nadruk legt op ,,purposes” en niet op ,,aims”,
op worden en niet op zijn, sluit die weg bewust af. Maar een

sluiting kan worden. Er zijn plaatsen en perioden in de historic aanwijsbaar waar redelijkerwijs van een consistente orde
met toleranties kan worden gesproken. In zijn afscheidscollege heeft Lambers het Victoriaanse Engeland als voorbeeld

genoemd. Dat past bij Marshalls optimisme aan het slot van
zijn Principles. Wij kunnen dichter bij huis blijven: ons land
heeft in de periode tussen ruwweg 1950 en 1960 een zodanig
beeld vertoond, als wij, met de woorden van Lambers, ,,verontreinigingen in het kristal op afstand” voor lief nemen. Ik
denk aan het te dien tijde ook voor buitenlanders zo interessante stelsel van loonvorming, aan het samenspel in de

Sociaal-Economische Raad, aan het frequent voorkomen
van de term algemeen belang en andere daarmede vergelijkbare termen in allerlei sociaal-economische wetten 15). Net-

verbetering worden open gehouden. Met Lambers woorden
in Ondernemend Nederland: ,,De metteur en scene is aanwezig in economische organisaties of in de overheid” 16). Waarom het gaat is of de mise en scene consistent is en aanvaardbaar. In dit kader past de omschrijving die Lambers voor het
welzijn in zijn afscheidscollege heeft gegeven: ,,Een situatie
waarbij men zich in de orde thuis weet of althans denkt dichter bij huis te komen”. In dat college betoogde hij, dat een te
grote ijver op het gebied van de institutionalisering, mede gezien ,,vertraging in de snelheid van de besluitvorming” wel
eens zou kunnen maken dat wij verder van huis komen in
plaats van dichterbij. Daarom wekte hij ook op bereid te zijn
steeds opnieuw te beginnen, ,,opnieuw en opnieuw en opnieuw”. Wij maken de orde niet voor eens en altijd.
Het waardevraagstuk

Welzijnsoverwegingen zijn dan ook onmogelijk zonder
overwegingen van wijsgerige aard, zonder overweging van de
menselijke natuur. Lambers heeft hier duidelijk stelling genomen. In zijn bijdrage tot de Schumpeter-bundel merkt hij
op hoe zeer hij zich had gestoten aan de opmerking van
Taussig: ,,The great mass of men are of a humdrum sort”, ook
al had die opmerking van doen met de beperkte tijdhorizon
van velen en niet met een indeling in sociale klassen. Lambers
stelt in deze bijdrage: ,,The common man co-decides and is
co-responsible. He should be told so…”. Hij vervolgt: ,,111
go on thinking in terms of individual persons” 17). Dit standpunt heeft Lambers bij voorduring metterdaad in de praktijk
gebracht. Ik schreef in het begin van dit artikel dat zijn welzijnsoverwegingen leidraad zijn geweest bij zijn handelen, bepalend voor zijn levenshouding en dat zij een harde kern behoeven. Zie ik het goed, dan is de harde kern van zijn oordeel
hierte vinden.
Daarmede is welzijn niets meer, maar ook niets minder dan

een herformulering van onze oude vriend, het vraagstuk van
de waarde. In het slot van zijn afscheidscollege is dat verwoord: ,,Economische analyse kan echter bijdragen leveren.
Tegelijk daarmede is onmisbaar het economisch denken, opgevat als de beschouwingswijze die door verbinding van be-

zomin als in het Victoriaanse Engeland was er in ons land

schrijven en analyse inzicht zoekt in de samenhang van de

sprake van een ideale samenleving. Er waren vele onvervulde
persoonlijke en maatschappelijke verlangens, maar er was
uitzicht op beter en daarover leek een redelijke mate van

drie componenten — waarden, orde, proces — als bewegend

overeenstemming van gevoelens te bestaan, eenheid van
,,purpose”. Discussie over de nauwkeurige betekenis van grote woorden als vrijheid, rechtvaardigheid, algemeen belang,
welzijn, heeft dan geen zin, zij ontvangen onder de dan geldende omstandigheden een betekenis die slechts in die context kan worden begrepen. Zodanige termen hebben dan inhoud, bepaald naar tijd en plaats, al is het niet eenvoudigeen
preciese omschrijving te geven. Dat laatste is echter niet no-

dig. Een ieder die de context begrijpt, verstaat ze onder na-

sociaal-economisch systeem”. In de twintigste eeuw is het
waardevraagstuk in de standaard-leerboeken uit de mode geraakt. Voor zover daarmede veel haarkloverij van het toneel
verdwenen is, is dat een voordeel geweest. Ik meen echter dat
de praktisch totale verwaarlozing van het vraagstuk erger is
dan een verlies. Vraagstukken van welstand en welvaart ontlenen hun zin aan Welzijnsoverwegingen, aan de relatie tussen

mens en samenleving. De economie is een morele wetenschap
of zij zal niet zijn. Lambers citeerde Klant: ,,Economen willen dan ook… de wereld veranderen” en concludeerde: ,,Et

in Arcadia ego”.

dere explicatie. Wie de discussie erover begint, draagt uilen
naar Athene of is een recalcitrant criticaster, geen aandacht
waardig. Zodra breuken ontstaan, wordt het vraagstuk van

J. R. Zuidema

de betekenis interessant en valt een eensluidend antwoord
niet te geven. Een maatschappelijke orde met een bruikbare

eenheid van opvattingen is een historische categoric, een tijdelijke, voorbijgaande fase. Hier past het beginsel van de
heterogonie der doeleinden: een orde draagt kiemen tot ontregeling met zich. Telkens opnieuw zal een orde moeten worden gemaakt die acceptabel is.

Het woord welzijn zal, wanneer het welzijnsvraagstuk actueel is, d.w.z. wanneer niet van een zekere maatschappelijke

consensus sprake is, juist niet nauwkeurig kunnen worden
omlijnd. De welzijnsvraag verwijst veeleer naar de verplich-

ting een zeker mate van overeenstemming te zoeken. Het proces van de institutionalisering, zowel binnen groepen als tussen groepen en overheid, heeft ten doel tot zodanige afstem-

mingen in de onderlinge gedragingen van mensen en organisaties, ook overheidsorganisaties, te komen dat wegen naar
1294

13) Idem, biz. 16 en 17.
14) H. W. Lambers, Over de institutionele markt, Rotterdam, 1958.
15) Vergelijk J. Valkhoff, Inleiding tot het sociaal-economisch rechl
in Nederland, Groningen/Leiden, 1964, biz. 3 e.y.
16) H. W. Lambers, De industriele ondernemer in een bewegende
economische orde, in: Ondernemend Nederland, Leiden, 1959,
biz. 112.

17) H. W. Lambers, op. cit., 1981, biz. 124 e.v.

Auteur