Toeschouwersdemocratie
Aute ur(s ):
Beus, J., de (auteur)
Hoogleraar politieke theorie aan de Universiteit van Amsterdam.
Ve rs che ne n in:
ESB, 85e jaargang, nr. 4272, pagina 727, 22 september 2000 (datum)
Rubrie k :
Prikkel
Tre fw oord(e n):
Dat er een nieuwe economie opkomt weten we nou wel. Maar gaat dit ook gepaard met nieuwe politiek? Werkt een democratie begin
21ste eeuw – duurzaam, vredig, voorspoedig – anders dan parlementaire democratie in de 19de eeuw en partijendemocratie in de 20ste
eeuw?
De speculaties over de logica van politiek tijdens de huidige informationele revolutie zijn niet van de lucht: ‘virtuele instemming’,
‘interactief burgerschap’, ‘digitale democratie’. Men kan deze nieuwlichterij afdoen als tuchtloze postmoderniteit. Of als een ideologie die
stokoud bederf verhult van rijken, adviseurs en regenten. Maar een dergelijke kritiek blijft gemakzuchtig als wordt verzuimd om de
voortgaande staatkundige vernieuwing koel te ontleden.
Vandaar deze kleine bijdrage aan de Algemene Beschouwingen. In gevestigde democratieën lijkt sprake van een verandering van het
zelfbeeld van burgers en politici door de vanzelfsprekend geworden pacificatie van het bestaan. Dat zelfbeeld is niet zozeer meer
calculerend geworden alswel veeleisender en gevoeliger. Politiek-als-beheer door smalle elitepartijen vandaag de dag wijkt af van de
vertrouwde politiek-als-mobilisatie door brede volkspartijen in een door oorlogservaring getekende samenleving. Het is, om de Franse
kenner Bernard Manin te citeren, een toeschouwersdemocratie geworden waarin kiezers kijken naar het samenspel van de
vertrouwenspersonen die zij selecteren en politici een beeld van gezaghebbend beleid scheppen waar kiezers over praten.
Ten eerste geldt de primaire zorg van elitepartijen de bescherming van de massa en niet de massamobilisatie of het massa-experiment. Het
electoraat is gewend aan een hoge stabiele rechtsstandaard, aan het onoverzichtelijke veelvoud en de gedeeltelijke onverenigbaarheid
van openbare doelen, en aan de complexiteit en gedeeltelijke traagheid van overheidsbeleid en maatschappelijke ordening. Het is afkerig
van bemoeizuchtig bestuur, het ziet hoogstens in tijden van nationale nood iets in centrale leiding en staat enkel beperkt bestuurlijke
experimenten (zoals elektronisch huisarrest) toe die onderhevig blijven aan de rechtsstaat en de wetenschappelijke vrijheid. De
conserverende aard van massabescherming maakt het onwaarschijnlijk dat radicalen worden gekozen of dat hervormingsgezinde
ministers een eendrachtige toekomstvisie, een sociaal ideaal of een groots ontwerp zullen verwezenlijken.
Ten tweede heerst een regering van elitepartijen niet in een wisselwerking met de wetgevende en rechterlijke macht (de Trias Politica)
maar veeleer met alle politieke krachten samen, dat wil zeggen met ambtenaren, georganiseerde belangen, massamedia en de publieke
opinie. Het centrum van de macht wordt niet verplaatst maar juist uitgebreid. Politici behoren tot professionele fracties van verkiesbare
bestuurders voor het staatsapparaat. Gewone burgers behoren tot een menigte van toeschouwers die de persoonlijkheid en stijl van
leiders in de gaten houden: met applaus, boegeroep en golven van aandacht en betrokkenheid. Directe communicatie tussen regering en
burgerlijke samenleving wordt bovengeschikt aan de antieke mechanismen van loting en parlementair beraad.
Ten derde worden weerbarstige geschillen, als die er nog zijn, beslecht door middel van consensus. Zelfs meerderheidsstelsels als het
Verenigd Koninkrijk naderen tot praktijken als de verbreding van de deelname aan beleidsvorming (gedeelde verantwoordelijkheid,
evenredige groepsbaten) en de scheiding van de beleidsgebieden (vetorechten, groepsautonomie). De wijsheid dat de meerderheidsregel
de enige haalbare methode is voor doeltreffende en billijke besluiten sterft af.
Ten slotte zijn er gevallen van verlamming die kleine crises opwekken in delen van de publieke sector (sociale verzekering, vredesmissie,
justitie, olievoorziening). Politiek vereenvoudigt de bindende maatschappelijke keuze niet langer. Zij worstelt voortdurend met de
complexiteit van strijdpunten vanwege het veelvoud van denkbare uitwegen, de factor toeval, de betekenis van goede ‘timing’ en de
bevriezende werking van eerdere successen. In de nieuwe democratische aansturing is er geen plaats meer over voor de traditionele
crisis in de zin van een apocalyptisch ogenblik van fundamentele zuivering van de samenleving ten overstaan van neergang en
zedenverwildering. Wel resteert het gevaar van stagnatie in een politiek spel dat wordt gekenmerkt door gemiddelde machtsgelijkheid en
institutioneel verankerde veto-posities. Dit wordt tegengehouden door verbreiding van reflexief bewustzijn van potentiële en
terugkerende problemen. De voorhoede van intellectuelen maakt zichzelf daarbij overbodig. Wijde bezinning gaat over in het pijnlijke
soort zelfkritiek en herwaardering dat nodig is voor een tijdige erkenning en oplossing van nieuwe sociale en constitutionele problemen.
Aldus ondermijnen voorspellingen over komende rampen zichzelf. Een voorbeeld van dit functionele crisesbesef is het debat over de
dood van het socialisme vanaf begin jaren tachtig, zonder welk de recente Derde Weg niet begaanbaar zou zijn geweest.
Ik roep economen en politicologen op de verdiensten en falen van dit politieke stelsel gezamenlijk te bestuderen. Dat is beter dan
gemopper op paars.
Copyright © 2000 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl )