Tony Blair kan vanuit economisch perspectief met
opgeheven hoofd Downing Street 10 verlaten, omdat de
Britse economie er structureel beter voor staat dan toen hij
aantrad. Wel is de achterblijvende arbeidsproductiviteit in het
Verenigd Koninkrijk nog steeds een knelpunt van de Britse
economie.
O
Ron Hogenboom
Econoom te De Zilk
p 27Â juni vertrekt Tony Blair als Prime
Minister van het Verenigd Koninkrijk. De
welvaart en werkgelegenheid zijn onder
zijn bewind sterk gestegen, de werkloosheid is laag en de inflatie gematigd. Ook de overheidsfinanciën zijn redelijk op orde. Bovendien is
een eind gemaakt aan de boom-bust-cyclus; de conjunctuurgolf die – door politieke inmenging – forse
uitzwaaiers naar beide kanten kende.
Tijdens de verkiezingscampagne in 1997 tussen de
zittende conservatieve premier John Major en oppositieleider Tony Blair was het voor menigeen onduidelijk welk economisch beleid de aanvoeder van New
Labour precies voorstond (Ollevier, 2004). Tien jaar
later is dat helder. Blair heeft het sterk op Milton
Friedmans ideeën leunende beleid van de regeringen Thatcher (1979–1990) en Major (1990–1997)
gewoon overgenomen (Ollevier, 2004; De Waard,
2006). Alleen voert Blair de denkbeelden over een
vrije markteconomie consequenter en verfijnder uit
dan de voormalige conservatieve kabinetten.
Een voorbeeld is het monetaire en budgettaire beleid. Voor het aantreden van Blair, toen de minister
van Financiën de korte rente nog bepaalde, zette de
regering het monetaire beleid geregeld in voor het nastreven van politieke doelen (David Smith, 1992). Zo
werd in de aanloop van parlementsverkiezingen vaak
een (te) ruim monetair en budgettair beleid gevoerd.
Maar na de verkiezingen moest de herkozen of nieuwe
regering weer snel een eind aan het economische
feestje maken, omdat de kosten (oplopende inflatie
en een fors begrotingstekort) uit de hand liepen. Een
sterke conjuncturele teruggang, soms een recessie,
was dan het resultaat, met alle negatieve maatschappelijk gevolgen – zoals hoge werkloosheid – van dien.
Als de volgende verkiezingen dan weer naderbij kwamen, begon de politieke conjunctuurcyclus weer van
voren af aan. In Engeland staat deze cyclus bekend
als het boom-bust-patroon.
Direct na zijn aantreden gaf Blairs minister van
Financiën, Gordon Brown, het monetaire beleid uit
handen aan The Bank of England, die tegelijkertijd
politieke onafhankelijkheid verkreeg (OECD, 1998).
Sindsdien heeft de Britse centrale bank nog maar
één doel: de inflatie rond de twee procent houden. Deze stap is een succes (Brittan, 2007). De
jaarlijkse prijsstijging is sindsdien gematigd en de
centrale bank geniet een groot vertrouwen van de
financiële markten. Volgens de OESO is de kwaliteit
van het Britse monetaire beleid zelfs het beste van
alle OESO-lidstaten (OECD, 2005). Het uit handen
geven van het monetaire beleid heeft dan ook een
belangrijke bijdrage geleverd aan het beëindigen van
de boom-bust-cyclus (OECD, 2005).
Datzelfde geldt voor het budgettaire beleid. Dit is
met de invoering van de Code for Fiscal Stability
in 1997 op een stabielere leest geschoeid.
Sleutelwoorden bij minister Browns aanpak zijn stabiliteit, transparantie, voorspelbaarheid en beheersbaarheid van de overheidsfinanciën. Het beleid is er
bovenal op gericht om de automatische stabilisatoren hun werk te kunnen laten doen. Daarbij mag de
regering over de conjunctuurcyclus heen alleen voor
investeringen lenen en moet de staatsschuld rond de
veertig procent van het bbp blijven liggen. Een belangrijk onderdeel hierbij is de meerjarige (in plaats
van eenjarige) planning die Brown bij de uitgaven
heeft aangebracht, waarbij de uitgaven bovendien
aan plafonds zijn gekoppeld. Door dit nieuwe raamwerk verlopen de overheidsuitgaven veel gelijkmatiger dan voor 1997 (Giles en Timmins, 2007).
Bij elkaar hebben bovenstaande wijzigingen in het
monetaire en budgettaire beleid duidelijk bijgedragen aan een grotere macro-economische stabiliteit
(OECD, 2005). Het Verenigd Koninkrijk behoort op
dit gebied vandaag de dag zelfs tot de beste van de
OESO-lidstaten (OECD, 2005).
Mededingingsbeleid sterk verbeterd
Een tweede voorbeeld is het mededingingsbeleid. De
conservatieve regeringen besteedden weinig aandacht
aan het goed en doordacht ordenen van markten.
Hierdoor schoot het mededingingsbeleid voor 1997
tekort (OECD, 2000). De New Labourregering heeft
daarentegen redelijk snel na de machtsovername een
nieuwe mededingingswet ingevoerd, die veel van de
vroegere tekortkomingen heeft ondervangen (OECD,
2000). Zo zijn de budgetten van de mededingingsautoriteiten verhoogd, waardoor zij de benodigde
menskracht hebben kunnen aantrekken om adequaat
toezicht te kunnen uitoefenen. Ook zijn hun bevoegdheden uitgebreid, zoals voor het uitdelen van boetes.
Inmiddels is de effectiviteit van het mededingingsbeleid evident vergroot (OECD, 2004). Volgens de OESO
is de ordening van de product- en arbeidsmarkten in
het Verenigd Koninkrijk zelfs de op een na beste van
ESB
1 juni 2007
343
ontwikkeling
Tien jaar Blair in
economisch perspectief
alle OESO-listaten (OECD, 2005). Dankzij het grote aanpassingsvermogen van de
goederen- en arbeidsmarkten heeft de afnemende Britse industriële werkgelegenheid zich niet vertaald in een oplopen van de werkloosheid, zoals in diverse andere
EU-lidstaten wel is gebeurd. Veel voormalige industriewerknemers hebben relatief
gemakkelijk een baan in de snel groeiende dienstensector kunnen vinden (OECD,
2005).
Bewerkstelligen aantrekkelijk ondernemingsklimaat
Meer in breder perspectief heeft Blairs regering zich in de afgelopen tien jaar
vooral gericht op het creëren van een aantrekkelijk ondernemingsklimaat. Een
voorbeeld is de vermindering van de administratieve lastendruk. Want ondanks
dat Britse ondernemers nog altijd klagen over de administratieve rondslomp
(Financial Times, 2007f), scoort het Verenigd Koninkrijk (VK) op dit vlak relatief
goed. Zo neemt het VK een zesde plaats (van de 175) in op de ranglijst van de
Wereld Bank over het gemak waarmee ondernemers economische activiteiten
kunnen ondernemen (World Bank, 2006). Een meer specifiek voorbeeld is het
opstarten van een nieuw bedrijf, dat in het VK in vergelijking met andere landen gemakkelijk is. Ook de sectorspecifieke regeldruk is relatief gering (OECD,
2007). Voorts richt de Britse regering zich sinds vorig jaar op een generieke
administratieve lastenvermindering met 25 procent.
Ook heeft de New Labourregering het activerende arbeidsmarktbeleid versterkt om
daarmee het arbeidsaanbod te vergroten. Haar zogeheten New Deal-programma
richt zich op groepen met een relatief hoge inactiviteit zoals jongeren, langdurig
werklozen en ouderen. Naast verplichtende elementen om een opleiding te voltabel 1
Economische Kerncijfers
Gecumuleerde
banengroei
sinds 1996
(in %)
Werkgelegenheidsgraad
(2007)
Structurele
werkloosheid (NAIRU)
(2007)
12
14
10
2
8
18
13
14
72,5
59,3
62,8
72,3
79,0
75,4
66,8
72,5
5,3
8,3
8,8
7,2
4,8
3,2
7,6
4,8
VK
Italië
Frankrijk
Duitsland
Denemarken
Nederland
Eurogebied
VS
Gemiddeld
arbeidsproductiviteitsgroei per jaar
(1996–2007)
1,7
0,3
1,1
1,1
1,6
0,8
0,8
2,1
tabel 2
Vervolg Economische Kerncijfers
VK
Italië
Frankrijk
Duitsland
Denemarken
Nederland
Eurogebied
VS
9
20
12
6
4
11
–
7
Opleidingsniveau, %
beroepsbevolking met ten
minste MBO-2
niveau (2004)
65
48
65
84
81
71
67 (EU-19)
88
Bron: OECD, 2006b, OECD 2006c en ProInno, 2007
344
ESB
1 juni 2007
Structurele
begrotingssaldo (2007,
% bbp)
–2,4
–2,8
–1,8
–0,9
1,6
0,7
–1,1
–2,8
Fraaie economische resultaten
Blairs beleid heeft geen windeieren opgeleverd,
het IMF noemt de prestaties van de Britse economie zelfs ‘impressive’ (IMF, 2007). En terecht
(zie ook tabel 1 en 2): het reële bruto binnenlands
product (bbp) is sinds 1996 met ruim 35 procent
gegroeid, tegenover een stijging met ruim zestien
procent in Italië, achttien procent in Duitsland en
bijna 27 procent in Frankrijk. Wel overtreft de VS
het Verenigd Koninkrijk met een volumestijging van
het bbp met ruim veertig procent. Door de gunstige
banengroei, die overigens in lijn is met die in de VS
en het Eurogebied als geheel, ligt de werkgelegenheidsgraad aanmerkelijk boven het gemiddelde van
het Eurogebied (zie tabel 1). Verder ligt de Engelse
structurele werkloosheid op een relatief laag niveau;
de Britse werkloosheid zou zelfs ruim 900 duizend
personen hoger liggen als zij op het Italiaanse of
Franse niveau lag. Dankzij de fraaie economische
prestaties behoort het VK weer tot de rijkste EU-lidstaten (OECD, 2007).
Productiviteitsverschil niet geslecht
Bron: OECD, 2001, OECD, 2006a, OECD, 2006c en eigen berekeningen
Positie op
Innovation
Scoreboard
2006
gen of actief te solliciteren, inclusief bijbehorende
sanctiemaatregelen als verlaging van de uitkering,
zet de regering ook fiscale instrumenten in, zoals een
belastingkorting (Pisani, 2007). Dit beleid werkt in
het algemeen redelijk goed, zij het dat er sprake is
van behoorlijke dead weight losses (OECD, 2002).
Tevens stimuleert het kabinet via een ander kanaal
het arbeidsaanbod. Werkgevers kunnen gemakkelijker
dan in veel andere EU-lidstaten buitenlandse arbeidskrachten in dienst nemen; iets waar ondernemingen
gretig gebruik van maken (Stephens, 2006). In een
bredere context prijst men vooral de bereidheid van
de regering Blair ‘to adapt to international economic
forces shaped by others’, dus constructief inspelen op
bijvoorbeeld het verplaatsen van productie naar China
en India en actief aandeelhouderschap, zoals sommige EU-regeringen (denk aan Frankrijk) niet doen
(Stephens, 2006).
Bruto overheidsschuld
(2007, % bbp)
49,0
121,0
74,6
69,9
37,9
57,3
75,6
61,8
Toch heeft de Britse economie nog een duidelijk
knelpunt: de arbeidsproductiviteit. Alhoewel de groei
van de arbeidsproductiviteit in de afgelopen tien jaar
ruim twee keer zo hoog was als in het Eurogebied
(zie tabel 1), is het niveauverschil met vooral de
VS in de afgelopen jaren niet afgenomen maar
juist gegroeid (OECD, 2007). Ook in Duitsland en
Frankrijk ligt de arbeidsproductiviteit nog altijd op
een hoger niveau (OECD, 2005). En slechts de helft
hiervan kan worden verklaard door de in vergelijking
met Duitsland en Frankrijk hogere Britse werkgelegenheidsgraad van laag- en ongeschoolden (OECD,
2005). Dit heeft immers een drukkend effect op
het gemiddelde productiviteitsniveau maar wel een
positief effect op het bbp per hoofd.
Beleidsagenda voor Blairs opvolger
Het verhogen van de productiviteit vormt voor Blairs
opvolger dan ook de grote uitdaging. De nieuwe
beleidsagenda zou hiertoe sterk moeten inzetten op
1) het verhogen van het opleidingsniveau. Dit ligt in
vergelijking met Denemarken, Duitsland en de VS op
een duidelijk lager niveau (OECD, 2005). Weliswaar
heeft het kabinet in de afgelopen jaren veel extra
geld aan onderwijs uitgeven (OECD, 2006a), maar
dit heeft zich nog onvoldoende vertaald in betere
prestaties (OECD, 2006b; Financial Times, 2007e).
Met name de kwaliteit van het middelbaar en beroepsonderwijs blijft achter (OECD, 2005; Financial
Times, 2007c). Ook liggen de onderwijsuitgaven
nog iets beneden het OESO-gemiddelde (OECD,
2006a). Het verhogen van de onderwijsuitgaven in
combinatie met het vergroten van de effectiviteit en
doelmatigheid van de uitgaven zijn onderdeel van
een volgende verbeteringsslag.
Het streven naar een hoger opleidingsniveau is ook
essentieel voor 2) het verhogen van het innovatievermogen (OECD, 2005). Als men kijkt naar de private
R&D-uitgaven dan lijkt het VK op innovatiegebied
middelmatig te scoren (OECD, 2005). Indien echter
breder dan alleen naar technologische indicatoren
als de R&D-uitgaven en het aantal octrooien wordt
gekeken en ook wordt gecorrigeerd voor de sectorstructuur, ontstaat een positiever beeld van het
Britse vernieuwingsvermogen (zie tabel 2). Vooral
de dienstensector (bijvoorbeeld de creatieve sector)
blijkt behoorlijk innovatief; het VK behoort al jaren
tot de top als het gaat om aanvragen voor nieuwe
merken. Toch is er volop ruimte voor verbetering, want
Groot-Brittanië behoort niet over de gehele linie tot
de innovatietop; 3) inzetten op het verbeteren van
de fysieke infrastructuur. Door bijna vier decennia
lang onder te investeren is de kwaliteit van de fysieke
infrastructuur in vergelijking met andere landen slecht
(OECD, 2005). En nog altijd liggen de uitgaven onder
het OESO-gemiddelde (OECD, 2005). Het is dan ook
niet verwonderlijk dat de congestie op Britse wegen
tot de hoogste van de EU behoort. Ook de spoorwegen
zijn overbelast. Dit is vooral in en rondom Londen
een groot probleem (Financial Times, 2007d). Het
verhogen van de uitgaven en deze middelen op een
verstandige manier inzetten (i.c. vooral die wegen
en spoorverbindingen aanleggen die het hoogste
in kosten-baten-analyses scoren) zijn de passende
beleidsmaatregelen. Daarnaast zou de regering rekeningrijden moeten invoeren om de schaarse ruimte op
een economisch verstandige wijze te verdelen (OECD,
2007). Naast het stimuleren van de arbeidsproductiviteitsgroei zou Groot-Brittannië zich moeten richten op
het verhogen van de arbeidsparticipatie – daar zit nog
flink wat onbenut potentieel (zie tabel 1) – en het verder verbeteren van de overheidsfinanciën (IMF, 2007;
Giles en Timmins, 2007). Bij dat laatste kan onder
meer worden gedacht aan het terugdringen van het in
de afgelopen jaren opgelopen structurele tekort op de
overheidsbegroting (zie tabel 2) en de sinds 2000 met
zo’n acht procentpunten gestegen collectieve uitgavenquote (tot ruim 47 procent van het bbp) (Wolf, 2006).
Bij dit laatste moet wel worden opgemerkt dat de
stijging ten opzichte van 1996 vier procent bedraagt.
Conclusie
Het Verenigd Koninkrijk is momenteel in zijn elfde opeenvolgende jaar van economische expansie; de langste periode in bijna tweehonderd jaar. De groei gaat
gepaard met een forse werkgelegenheidscreatie en toename van het bbp per
hoofd. In belangrijke mate zijn deze fraaie prestaties de verdienste van de regering
van Tony Blair. Het Britse kabinet heeft de randvoorwaarden voor een gunstige
economische ontwikkeling gecreëerd door bovenal te zorgen voor macro-economische stabiliteit. Daarnaast is de economische structuur versterkt door onder meer
de effectiviteit van het mededingingsbeleid substantieel te vergroten. Dankzij goed
functionerende markten vindt de (her)allocatie van arbeid en kapitaal beter plaats
dan in veel andere EU-landen. Blairs opvolger zou er dan ook verstandig aan doen
om op de ingeslagen weg door te gaan. Indien hij tevens serieus werk maakt van
het aanpakken van de achterblijvende productiviteit en het ontsluiten van het nog
onbenutte arbeidspotentieel, zou het VK wel eens meer dan mening andere EUlidstaat de toekomst met veel vertrouwen tegemoet kunnen treden.
Literatuur
Brittan, S. (2007) Regime change at the bank 10 years on. Financial
Times, 9Â maart 2007.
Financial Times (2007a) Winning Wimbledon – An open economy means
Britain needs effective education, 13Â februari 2007.
Financial Times (2007b) Spotlight on school – New UK rules on tax breaks
must be applied flexibly, 8Â maart 2007.
Financial Times (2007c) Learning to swim in a modern economy. 22Â maart
2007.
Financial Times (2007d) Rails across London – Britain’s capital badly needs
a long-delayed transport project. 28Â maart 2007.
Financial Times (2007e) Too many poor kids – Britain’s government needs a
new approach to child poverty. 29Â maart 2007.
Financial Times (2007f) Britain tied up in tape – Why running a business
does not feel easier than in 1997. 17Â april 2007.
Giles, C. en N. Timmins (2007) Brown’s bequest: the British Treasury
contemplates the warning of its power. Financial Times, 22Â maart 2007.
IMF (2007), United Kingdom: Article IV consultation 2006-staff report.
Washington DC: IMF.
OECD (1998) Economic Surveys – United Kingdom. Parijs: OECD.
OECD (2000) Economic Surveys – United Kingdom, juni 2000.
Parijs: OECD.
OECD (2001) OECD Economic Outlook, no. 69. Parijs: OECD.
OECD (2002) Economic Surveys – United Kingdom, deel 2002/1.
Parijs: OECD.
OECD (2004) Economic Surveys – United Kingdom, deel 2004/3 – maart
2004. Parijs: OECD.
OECD (2005) Economic Surveys – United Kingdom,
deel 2005/20 – november 2005. Parijs: OECD.
OECD (2006a) OECD Factbook 2006 – Economic, Environmental and Social
Statistics. Parijs: OECD.
OECD (2006b) Education at a Glance – OECD Indicators 2006.
Parijs: OECD.
OECD (2006c) OECD Economic Outlook, deel 2006/1, no. 79.
Parijs: OECD.
OECD (2007) Going for Growth 2007 – Economic Policy Reforms.
Parijs: OECD.
Ollevier, I. (2004) De man die nergens vandaan kwam – Tony Blair en New
Labour. Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij Atlas.
Pisani, M. (2007) A high minimum wage is taxing work. Financial
Times, 20Â februari 2007.
ProInno (2007) European Innovation Scoreboard 2006 – Comparative
Analysis of Innovation Performance. Brussel: proInno.
Smith, D. (1992) From Boom to Bust – Trial and Error in British Economic
Policy. Londen: Penguin Books.
Stephens, P. (2006) Another country: with Blair has come confidence
in an embrace of the world. Financial Times, 22Â september 2006.
Wolf, M. (2006) This stable isle: how labour has steered an economy
going global. Financial Times, 17Â september 2006.
World Bank (2006) Doing Business in 2006. Washington D.C: World Bank.
Waard, P. de (2006) Een ondankbaar volk. De Volkskrant,
23Â september 2006.
ESB
1 juni 2007
345