Ga direct naar de content

Statistiek

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juli 27 2006

statistiek
Economie en Samenleving

MARCEL VAN WIJK (CBS)

Nederlandse ondernemerscultuur beperkt
Ondernemerschap in Nederland blijft achter bij veel concurrerende Europese en
niet-Europese landen. Op het gebied van nieuw en aankomend ondernemerschap
(TEA-index, zie figuur) scoort Nederland laag in tegenstelling tot de dynamische
Angelsaksische landen. Iets meer dan vier procent van de Nederlandse beroepsbevolking heeft recent een onderneming opgericht of is bezig met het opzetten
van een onderneming. De lage score stemt overeen met de weinig enthousiaste
houding van Nederlanders ten opzichte van ondernemerschap. Twee op de drie
Nederlanders heeft een voorkeur voor loondienst boven zelfstandig ondernemerschap als het om zijn of haar broodwinning gaat. Ook het aantal snelgroeiende
ondernemingen is in Nederland laag.
Nederland scoort op andere aspecten van ondernemerschap wel gemiddeld tot goed.
Sinds 1995 is het aantal bedrijven in Nederland jaarlijks toegenomen. Met een
bedrijfsdemografische dynamiek – de som van opgerichte en opgeheven bedrijven
gedeeld door het totale aantal bedrijven – van ruim vijftien procent is Nederland een
stabiele middenmoter. Ondanks het gebrek aan animo om een bedrijf te starten is
het aantal personen dat in Nederland daadwerkelijk als ondernemer werkzaam is, internationaal gezien gemiddeld te noemen. De ondernemersquote – het aantal ondernemers als percentage van de beroepsbevolking – in Nederland is de afgelopen jaren
met twee procentpunt toegenomen tot ruim elf procent van de beroepsbevolking.
De overlevingskansen van nieuwe bedrijven in Nederland steken gunstig af bij die
in andere landen. Bijna drie kwart van de opgerichte bedrijven is twee jaar na dato
nog actief. Ook de gemiddelde bedrijfsgrootte bij nieuw opgerichte bedrijven, uitgedrukt in aantal werkzame personen, is in Nederland bovengemiddeld. Positief is
verder dat Nederland sinds 2000 een lichte toename van snelgroeiende bedrijven
kent, terwijl vrijwel alle overige landen een dalende tendens tonen.

Monetaire Zaken

Pensioenfondsen en verzekeraars hebben in het eerste kwartaal van 2007 betrekkelijk veel vastrentende waardepapieren aangekocht (ruim 10 miljard euro). De
portefeuille met vastrentende waardepapieren vormt een omvangrijk bestanddeel
van de totale activa van pensioenfondsen en verzekeraars. Bij de eerste bestaat
ongeveer 34% van hun totale activa uit vastrentende waarden (ultimo 2007-I:
241 miljard euro). Alleen hun aandelenportefeuille is groter. Bij de verzekeraars
omvat de portefeuille met vastrentende waarden zelfs 37% van hun totale activa
(ultimo 2007-I: 129 miljard euro). Daarmee is dit voor verzekeraars de meest omvangrijke beleggingscategorie. Pensioenfondsen en (in mindere mate) verzekeraars
sturen met behulp van aan- en verkopen van effecten de omvang van onderliggende
effectencategorieën in de richting van door hen gewenste streefniveaus. De betrekkelijk forse aankopen van vastrentende waarden (over-)compenseerden negatieve
wisselkoersmutaties en, mede als gevolg van een oplopende kapitaalmarktrente,
negatieve koerswinsten op deze portefeuille. Daarnaast vormden deze aankopen een
tegenwicht voor de betrekkelijk forse koerswinsten die werden behaald op die andere
belangrijke beleggingscategorie: aandelen. Zonder uitbreiding van de beleggingen in
vastrentende waarden zou het belang van aandelen in de totale beleggingsmix boven
het streefniveau uit zijn gekomen. De verdeling van aan- en verkopen in het eerste
kwartaal over 2007 over de regio’s toont een gemêleerd beeld. Pensioenfondsen
kochten vooral vastrentende waardepapieren aan die uitgegeven zijn door partijen
buiten het eurogebied. Dit is opmerkelijk, omdat Nederlandse pensioenfondsen sinds
de komst van de Economische en Monetaire Unie (EMU) voornamelijk beleggen in
schuldpapier uitgegeven door partijen binnen het eurogebied. De afwezigheid van
wisselkoersrisico’s en de betrekkelijk forse omvang van die kapitaalmarkt maakt deze

ESB

27 juli 2007

Ondernemerschap

Houding ten opzichte
van ondernemerschap
(Verenigde Staten)

Ondernemersquote
(Zuid-Korea)
3
2
1
0
-1
-2
-3

Aantal snel groeiende
ondernemingen
(Italië)

TEA-index
(Verenigde Staten)

Bedrijfsdemografische
dynamiek
(Verenigd Koninkrijk)

Saldo oprichtingen en opheffingen bedrijven
(Ierland)
Nederland
Nederland bij
laagste 33%

Gemiddelde

Best in class

Positie Nederland
tussen 33% en 66%

Nederland bij
hoogste 33%

Bron: CBS, Het Nederlandse ondernemingsklimaat in cijfers
2007

ENRICO VROOMBOUT (DIVISIE STATISTIEK & INFORMATIE DNB)

Institutionele beleggers kopen veel schuldpapier aan in 2007-I

464

Op grond van de hier gepresenteerde indicatoren
kan Nederland zich nog aanzienlijk verbeteren op het
gebied van ondernemerschap. De trendmatige ontwikkeling vanaf 1995 op de indicatoren voor ondernemerschap is veelal matig. Weliswaar is een lichte
groei van het percentage ondernemers, het aantal
bedrijven en snelle groeiers waarneembaar, maar ons
land blijft qua niveau van ondernemerschap achter
bij veel andere landen.

Transacties van pensioenfondsen en verzekeraars in
vastrentende waarden naar regio (in miljarden euro)
10
8
6
4
2
0
-2
-4
2006-I 2006-II 2006-III 2006-IV 2007-I

Pensioenfondsen
Nederland
Overige landen

2006-I 2006-II 2006-III 2006-IV 2007-I

Verzekeraars
Eurogebied (excl. Nederland)
Netto transactie

Bron: DNB

regio voor dit soort beleggers aantrekkelijk. Nederlandse
verzekeraars kochten daarentegen, zoals gebruikelijk,
voornamelijk schuldpapier dat uitgegeven is door partijen binnen het eurogebied. Een andere ontwikkeling
die over de afgelopen vijf kwartalen in meer of mindere
mate zichtbaar is, zijn per saldo verkopen/lossingen van
Nederlands schuldpapier. Een betrekkelijk fors deel van
de vastrentende waarden in de portefeuille van pensioenfondsen en verzekeraars bestaat uit Nederlandse
overheidsobligaties. In de afgelopen vijf kwartalen heeft
de Nederlandse overheid per saldo staatsobligaties afgelost. Mogelijk vormt dat deels een verklaring hiervoor.

Financiële Markten

ROBBERT BARTH (AFM)

De aantrekkelijkheid van de
Amsterdamse beurs
Onderstaande figuur laat zien dat het aantal bedrijven dat in Amsterdam naar de beurs is gegaan in
de periode 2000-2006 laag is ten opzichte van het
aantal bedrijven dat de beurs heeft verlaten. Met
uitzondering van 2006 is het aantal bedrijven dat
van de beurs is verdwenen groter dan het aantal toetreders. Deze trend kan worden toegeschreven aan
vijf ontwikkelingen. Ten eerste, aan consolidatie en
schaalvergroting van beurzen waardoor Amsterdam
Beursintroducties en vertrekkende bedrijven op de
Amsterdamse beurs, 2000-2006
30

Beursintroducties
Vertrekkende bedrijven
Netto effect

25
20
15
10
5
0
-5 2000

2001

2002

2003

2004

2005

2006

-10
-15
-20
-25

Bron: Euronext, AFM

als vestigingsplaats minder aantrekkelijk wordt. Amsterdam staat op plaats 23
van financiële centra in de wereld, ver achter Londen, Parijs en New York. Ten
tweede is recent nieuwe regelgeving ingevoerd met betrekking tot governance
(code Tabaksblat) en verslaggeving (IFRS) die het toezicht op beursgenoteerde
bedrijven heeft verscherpt. Ten derde lijkt het erop dat bedrijven een beursgang
niet nodig hebben om te kunnen investeren waardoor een beursnotering minder
meerwaarde brengt. Ten vierde zijn verschillende investeringsmaatschappijen
in Nederland actief die bedrijven van de beurs hebben gehaald (private equityfondsen) om zonder de tucht van de aandeelhouders een bedrijf te herstructureren en vaak opnieuw klaar te maken voor een beursavontuur. Ten slotte zou de
relatief lage waardering van Nederlandse beursfondsen een reden kunnen zijn
om een notering elders te kiezen. Wanneer in meer detail wordt gekeken naar
het aantal bedrijven dat de Amsterdamse beurs heeft verlaten dan kunnen drie
categorieën worden onderscheiden: fusies en acquisities; overname door private
equity-partijen; en management-buyouts of het terugkopen van aandelen. Het
blijkt dat in de periode 2000-2006 ruim tweederde van het aantal bedrijven
dat geen beursnotering meer heeft deze is verloren als gevolg van een fusie of
acquisitie. Overname door private equity-partijen en management-buyouts of
het terugkopen van aandelen zijn beide goed voor zo’n 16% van de aan de beurs
verdwenen bedrijven.
Uiteraard zijn beursintroducties geen doel op zichzelf. Het gaat erom een goed
beursklimaat te hebben waarbij de financiële markten efficiënt en transparant
werken. Het lijkt er echter wel op dat de Amsterdamse beurs niet langer een
vanzelfsprekende keuze is voor bedrijven om hun groeiplannen te kunnen financieren, gezien het lage aantal beursintroducties, ook in vergelijking met andere
beurzen zoals Duitsland en Frankrijk.

Arbeidsmarkt

SASKIA TE RIELE EN CLEMENS SIERMANN (CBS)

Ouder dan 50 met een kleine baan naar geslacht, 2006
100

%

80
60
40
20
0
50-54 jaar

55-59 jaar

60-64 jaar
Man

65-69 jaar

70-74 jaar

Vrouw

Bron: CBS

Een kleine baan naast pensioen
De meeste mensen stoppen tussen de 50 en 65 jaar
al dan niet vrijwillig met werken. Onder ouderen
heeft daarom nog maar een minderheid (een derde)
een betaalde baan. Van hen werkt het merendeel
in een baan van 12 uur of meer. Zo’n 195 duizend
ouderen werken in een kleine baan. Dit zijn vooral
vrouwen. Vanaf 60 jaar neemt het aantal mannen
met een kleine baan echter toe, terwijl het aantal
vrouwen met een kleine baan vanaf die leeftijd juist

sterk afneemt. Hierdoor werken er bij de 65-plussers meer mannen dan vrouwen
in kleine banen.
Driekwart van de 65-plussers met een kleine baan heeft daarnaast een pensioen.
Voor veel 65-plussers is pensioen dan ook de belangrijkste reden om niet meer
dan 12 uur per week te willen werken. De 50-64-jarigen met een kleine baan
geven daarvoor nog relatief vaak andere redenen, zoals zorgtaken of ziekte.
Kleine banen lijken voor ouderen, en met name 65-plussers, dus vooral een
manier om maatschappelijk actief te blijven naast hun pensioen.
Hoogopgeleiden met een baan op een hoog niveau kunnen en willen vaak langer
doorwerken. Bijna de helft van de 65-plussers werkt op een hoog of wetenschappelijk niveau; van de 50-64-jarigen met een kleine baan is dat een vijfde. Verder
werken ouderen met een kleine baan relatief vaak als zelfstandige. Daarbij gaat
het niet alleen om mensen met een eigen bedrijf, maar vooral ook om freelancers
en anderen die voor zichzelf werken. Zij werken bijvoorbeeld in een adviesfunctie,
als docent, als arts of in een creatief beroep zoals architect, auteur of kunstenaar. Ook hun aandeel neemt toe met de leeftijd. Werkt van de 50-64 jarigen
met een kleine baan nog een kwart voor zichzelf, onder 65 plussers is dit al
meer dan de helft.

ESB

27 juli 2007

465

Auteurs

Categorieën