Ga direct naar de content

Statistiek

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: april 26 2016

.

304Jaargang 101 (4733) 28 april 2016
ESB Statistiek
1,1
1
,3
1
,5
1
,7
1
,9
2
,1
2
,3
<12 12 13 – 15 16 >16
V ru ch tb aarh eid sg ra ad
A an ta l j a ar on derw ijs g e n ot en
19 8 020 01 – 2 011
–1 00
–8
0
–6
0
–4
0
–2
0 0
2
0
4
0
6
0
8
0
1
0 0
In procenten
I
II I
II IV III III IV III III IV III III IV III III IV I20 11 20 12 20 13 20 14 20 15 ’16
W on in g hyp oth eke nM KBG ro te o n dern em in g en
S
tijg in g
Dalin g
I
n de Verenigde Staten kregen hoogopgeleide vrouwen tot eind ja –
ren negentig minder kinderen dan vrouwen die een gemiddeld op –
leidingsniveau genoten. Als verklaring geldt het probleem om een
gezin met een carrière te combineren. Maar sinds 2000 steeg het aantal
kinderen bij de hoogst geschoolde vrouwen met zo’n 50 procent (figuur).
In 2015 verscheen in The Economic Journal een onderzoek naar de oor –
zaak van dit fenomeen. Volgens de auteurs, Hazan en Zoabi (2015),
krijgen hoogopgeleide vrouwen meer kinderen vanwege de toegenomen
inkomensongelijkheid in de afgelopen drie decennia. Enerzijds zijn er
meer vrouwen met voldoende financiële middelen om huishoudhulp te
kunnen inschakelen en anderzijds groeit ook de groep van (hoofdzake –
lijk laaggeschoolde) vrouwen die deze diensten goedkoop aanbieden.
Dat blijkt duidelijk uit de gemiddelde kostprijs voor één uur kinderdag –
verzorging in vergelijking met het eigen uurloon van de betrokken vrou –
wen, waaruit valt op te maken dat de relatieve kostprijs met 33 procent
steeg voor vrouwen zonder diploma. Voor de hoogstopgeleide groep
daalde de kostprijs echter met 16 procent. De kostprijs blijkt een statis-
tisch significante verklaring te zijn van de kans op een geboorte in een
bepaald jaar. Ongeveer een derde van de toename in vruchtbaarheid van
hooggeschoolde vrouwen kan op die manier worden verklaard. Hazan
en Zoabi elimineren ook een aantal andere mogelijke verklaringen. Zo
hebben de door de partner bestede tijd aan kinderzorg en het al dan niet
getrouwd zijn geen significant effect op de kinderwens.
De auteurs sluiten af met twee gedurfde conclusies. Enerzijds bepleiten
ze de voordelen van een pro-immigratie-beleid. Een toevloed van onge -schoolde immigranten kan de keuze voor (meer) kinderen positief beïn

vloeden omdat er meer betaalbare huishoudelijke diensten beschikbaar
komen. Anderzijds heeft een verhoogde vruchtbaarheid bij hoogopgelei-
de vrouwen ook een positieve impact op de economische groei. De sterke
correlatie tussen het opleidingsniveau van ouders en dat van kinderen
zal immers leiden tot een verhoudingsgewijs beter opgeleide volgende
generatie. ■
ARNE MAES (BNP PARIBAS FORTIS)
Rijke gezinnen zijn steeds kroostrijkerg e d r a g
Banken melden in eerste kwartaal stijgende kredietvraagm o n e ta i r e z a k e n
V
olgens de Nederlandse banken is de vraag naar consumptief en
bedrijfskrediet in het eerste kwartaal van 2016 gestegen. Voor
het tweede kwartaal wordt een verdere vraagtoename verwacht
(figuur). Dit blijkt uit de driemaandelijkse Bank Lending Survey (BLS)
van de ECB. Deze enquête verschaft kwalitatieve informatie over de
kredietverlening door in Nederland gevestigde banken. De uitkomsten
van de enquête zijn uitgedrukt in per saldo gewogen percentages: de ge –
wogen som van het aantal banken dat een stijging rapporteert minus de
gewogen som van het aantal banken dat een daling aangeeft.
In het eerste kwartaal van 2016 meldt per saldo 89 procent van de Ne –
derlandse banken een stijging in de kredietvraag naar woninghypotheken.
De ontwikkeling die in het eerste kwartaal van 2014 is ingezet, zet zich
daarmee versterkt voort. Als relevante factoren voor de toename van de
hypotheekvraag worden het betere vooruitzicht op de woningmarkt, het
gegroeide consumentenvertrouwen en de lage rentetarieven genoemd.
Voor het tweede kwartaal van 2016 voorzien Nederlandse banken een ver –
dere stijging van de vraag naar woningfinanciering ; niettemin wordt dit
aangegeven door een per saldo lager percentage van banken (21 procent).
Verder melden de banken een aantrekkende vraag naar het totale bedrijfs-
krediet in het eerste kwartaal van 2016. Als voornaamste reden hiervoor
worden de herstructurering van schulden en de lage rentetarieven genoemd.
Bij kleine en middelgrote ondernemingen (mkb) rapporteert per saldo
24 procent van de bankensector een toename van de kredietvraag. Dit is
het derde achtereenvolgende kwartaal dat banken een positieve ontwik –
keling aangeven in de vraag naar krediet vanuit het mkb; de laatste keer dat dit gebeurde was in 2007 (vijf achtereenvolgende kwartalen toen).
Voor het tweede kwartaal van 2016 verwachten Nederlandse banken een
verdere toename van de vraag naar deze vorm van krediet. Tot slot geven
banken aan dat de kredietvraag vanuit grote ondernemingen verder is
gestegen (per saldo 52 procent). Deze ontwikkeling is sinds het eerste
kwartaal van 2014 gaande. ■
JAIRO RIVERA (DNB)
Vruchtbaarheid bij vrouwen per opleidingsniveau
Bron: American Community Survey
Gewogen saldo banken die meer/minder
kredietvraag melden
Bron: Bank Lending Survey, ECB.

305Jaargang 101 (4733) 28 april 2016
Statistiek ESB
Aan deel i n
procenten
< 2121 – 2526 – 3031 – 35> 35G een
g eg eve n s
0
1
0 0
20
0
3
0 0
4
00 Index (2008=100)
20 08 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015
15 t o t 25 j a ar25 t o t 3 5 j a ar35 t o t 4 5 j a ar45 t o t 5 5 j a ar55 t o t 6 5 j a ar
R
ecent internationaal onderzoek toont aan dat woningprijzen in
de meest aantrekkelijke steden en wijken in de afgelopen decen –
nia explosief zijn gestegen. Zowel in de VS als in Nederland is het
verschil in de groeivoet van woningprijzen tussen sommige zogenoemde
‘superstar cities’ en overige locaties meer dan een factor twee. Dit verschil
wordt vooral verklaard door restricties op de groei van het woningaan –
bod, en door een
toename van het
aantal mensen met
hoger inkomen en
hogere opleiding
die graag in die ste –
den willen wonen.
In Nederland gaat
het onder meer
om Amsterdam en
Utrecht (figuur).
Ruim 40 procent
van de bevolking
tussen 15 en 74
jaar is hier hoog –
opgeleid.
Kijken we naar de
werkenden, dan
heeft ruim 50 pro -cent, en in sommige gewilde wijken tot 70 procent, een hbo- of een wo-
opleiding. Wat is er zo bijzonder aan deze steden en wijken? Ten eerste,
nabijheid van stedelijke consumptieve voorzieningen zoals musea, res-
taurants en theaters. Hoogopgeleiden hebben hier een hogere waarde

ring voor dan andere opleidingsgroepen. Ook speelt nabijheid van een
universiteit een rol. Ten tweede, goede bereikbaarheid van veel banen
met hoge lonen. Aantrekkelijke banen voor hoogopgeleiden clusteren
in steden door agglomeratievoordelen in de productie. Ruimtelijke ver –
schillen in lonen voor laagopgeleiden zijn veel kleiner. Ten derde, goed
aanbod van openbaar vervoer en met name de trein. Hoogopgeleiden
zijn bereid om verder te forensen voor een aantrekkelijke baan dan an –
dere opleidingsgroepen en doen dat graag per trein.
In 1970 was het aandeel hoogopgeleiden zowel in Amsterdam als in
Nederland een kleine 10 procent. Clustering van hoogopgeleiden in de
steden is dus een fenomeen van de laatste decennia en gebeurt ondanks
een relatief tekort aan passende woningen. In 2014 telde Amsterdam bij –
voorbeeld circa 30 procent koopwoningen, tegenover circa 60 procent
landelijk.
Verschillende steden investeren momenteel in stedelijke voorzieningen,
zoals bijvoorbeeld stations. Om deze investeringen maximaal te laten
renderen, verdient het aanbeveling om tegelijkertijd de grond eromheen
te herstructureren en om het woningaanbod aan te passen aan de wensen
en behoeften van de bevolkingsgroepen die de nabijheid van de voor –
zieningen het meest waarderen. ■
HENRI DE GROOT (VU), IOULIA OSSOKINA
(CPB) EN COEN TEULINGS (UNIVERSITY OF CAMBRIDGE)
Clustering van hoogopgeleiden in aantrekkelijke steden r u i m t e l i j k
s o c i a l e
z e k e r h e i d
P
arallel aan de toename van het aantal WW-uitkeringen sinds het
begin van de crisis in 2008, is ook de dynamiek, gedefinieerd als
de som van de nieuwe en beëindigde uitkeringen, sterk toege –
nomen.
In de periode 2008–2015 is deze meer dan verdubbeld tot bijna 1,2 mil –
joen WW-uitkeringen.
In het algemeen volgt de dynamiek in de WW de economische ontwik –
kelingen. In perioden van economische neergang neemt de dynamiek
toe en andersom. Overigens is de dynamiek in de WW niet voor alle subpopulaties van werknemers hetzelfde. De omvang van het aantal
werknemers en de omvang van verschillende deelpopulaties daaruit va

riëren in de tijd. Bij het interpreteren van de dynamiek moet hiermee
rekening worden gehouden. De dynamiek in de WW wordt daarom hier
gestandaardiseerd in de vorm van een dynamiek-index door de som van
de in- en uitstroom van een specifieke groep van werknemers te delen
door de omvang van deze deelpopulatie in de werknemerspopulatie op
hetzelfde tijdstip. Op deze wijze kunnen deelpopulaties op verschillende
peilmomenten met elkaar vergeleken worden.
De dynamiek-index was in de periode 2008–2015 het grootst in 2014,
met een waarde van 17,8 ruim tien punten meer dan in 2008 bij aanvang
van de crisis. Omdat personen meer dan één keer een transitie kunnen
maken in of uit de WW, betekent dit dat in het ongunstigste geval 1 op
de 6 werknemers in dat jaar met de WW te maken heeft gehad. Wanneer
de werknemers ingedeeld worden naar leeftijdscategorie, laat de index
na 2008 zien dat de dynamiek het grootst is bij werknemers in de leef-
tijdscategorie 25–35 jaar en het laagst in de categorie 15–25 jaar. De in –
dex is het sterkst toegenomen voor de leeftijdscategorieën 15–25 jaar en
25–35 jaar. In 2015 was de dynamiek-index voor deze leeftijdsgroepen
een factor 2,9 hoger dan in 2008. De naar verhouding sterke toename
van de dynamiek bij de jongeren tot 35 jaar zou, naast de verslechterde
economische en arbeidsmarktomstandigheden, verklaard kunnen wor –
den door de sterke toename van het flexwerk, dat vooral bij jongeren
voorkomt. ■
TON VAN MAANEN (CBS)
Toename dynamiek in de WW na 2008
Hoogopgeleiden
15-74 jaar per
gemeente,
2014
Bron: CBS; Compendium
voor de Leefomgeving
Dynamiekindex naar leeftijd (15 tot 65 jaar),
2008-2015
Bron:CBS

Auteurs