Ga direct naar de content

De retoriek en realiteit van maatschappelijk verantwoord ondernemen

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: april 26 2016

Bedrijven met sterke milieuprogramma’s verbruiken minder energie en stoten minder broeikasgassen uit dan bedrijven met zwakkere milieuprogramma’s. Grote bedrijven sorteren meer effect bij gedetailleerde documentatie, het mkb bij duidelijke targets.

Energie & Milieu ESB
299Jaargang 101 (4733) 28 april 2016
De retoriek en realiteit van maatschappelijk
verantwoord ondernemen
ENERGIE & MILIEU
I
n december 2015 sloten 195 landen een akkoord
over een nieuw klimaatverdrag dat de uitstoot van
broeikasgassen moet terugdringen. In het akkoord
staat dat er extra inzet nodig is om de negatieve ge –
volgen van klimaatverandering aan te pakken en
de hoeveelheid broeikasgassen terug te brengen. In Neder –
land is daarom een discussie begonnen over de sluiting van
kolencentrales. Maar een andere mogelijkheid waarlangs
dit kan worden bereikt is maatschappelijk verantwoord on –
dernemen (MVO). In 2011 presenteerde de Europese Commissie haar
hernieuwde strategie voor MVO (Europese Commissie,
2011). Met deze publicatie onderstreept de Commissie
het belang van MVO voor een duurzame ontwikkeling in
Europa. Meer en meer bedrijven hanteren tegenwoordig
verschillende soorten MVO-instrumenten, zoals gedrags-
codes, ondertekening van de UN Global Compact, ISO-
certificering en verschillende vormen van samenwerking
met belanghebbenden (KPMG, 2011). Maar critici vragen zich af of MVO wel effect sorteert.
In de literatuur wordt gesproken over twee vormen van zo -genaamde ‘ontkoppeling’ (Bromley en Powell, 2012). Het
eerste type betreft het verband tussen MVO-beleid op pa

pier en de implementatie ervan door middel van program –
ma’s. Hoewel bedrijven naar het publiek toe communiceren
dat zij MVO voorstaan en allerlei beleidsprincipes onder –
schrijven, hoeft dit niet te betekenen dat zij daadwerkelijk
maatregelen treffen om hun milieubijdrage te verbeteren.
Zonder de implementatie van het beleid met behulp van
programma’s, kan de effectiviteit van MVO in het geding
komen. Het tweede type betreft het verband tussen de im –
plementatie van programma’s en de concrete resultaten er –
van: wanneer programma’s niet adequaat uitgevoerd wor –
den, zijn de gevolgen voor bijvoorbeeld energieverbruik en
de uitstoot van broeikasgassen minimaal. De implementa –
tie bemiddelt tussen de retoriek van de goede voornemens
en de realisering van concrete resultaten. Bij uitstek bij MVO ligt ontkoppeling op de loer. Ont –
koppeling van beleid en concrete prestaties is verleidelijk in
complexe gebieden die gekenmerkt worden door dubbel –
zinnigheid, onzekerheid, meerdere tegenstrijdige verwach –
tingen, hoge transactiekosten, beperkte regelgeving en het
ontbreken van mechanismen voor het toezicht op de na –
leving (Greenwood en Hinings, 1996). Inderdaad vonden
verschillende studies dat een dergelijke externe druk op de
reputatie van het bedrijf kan resulteren in ontkoppeling van
processen, waarbij de reacties van bedrijven op externe ei-
sen meer symbolisch zijn dan dat zij substantiële bijdragen
genereren ( Jamali, 2010; Okhmatovskiy en David, 2012).
En MVO betreft juist activiteiten die verder gaan dan de
naleving van de regelgeving. Het uitdragen van een visie,
die gepaard gaat met retoriek, is een onlosmakelijk onder –
deel van MVO. Ook maken de tegenstrijdige belangen van
de stakeholders het aantrekkelijk voor een bedrijf om naar
buiten toe een ideaalbeeld te handhaven dat de legitimiteit
van het bedrijf versterkt zonder dat er daadwerkelijk kosten
gemaakt worden voor concrete maatschappelijke prestatie –
verbeteringen (Harrison en Freeman, 1999). JOHAN
GRAAFLAND
Hoogleraar aan de
Universiteit van
Tilburg
HUGO SMID
Onderzoeker bij De
Nederlandsche Bank
Steeds meer bedrijven hanteren een beleid van maatschappelijk
verantwoord ondernemen (MVO). De vraag is of ze de daad bij
het woord voegen met werkelijke maatregelen, en welke milieu –
effecten deze sorteren. Grootschalige, internationale analyse voor
grote bedrijven en het MKB laat zien dat MVO-beleid werkt: be –
drijven met sterke milieuprogramma’s verbruiken minder energie
en stoten minder broeikasgassen uit dan bedrijven met zwakkere
milieuprogramma’s. Het MKB sorteert meer milieueffect bij dui-
delijke targets, de grote bedrijven bij gedetailleerde documentatie.
ESB Energie & Milieu

ESB Energie & Milieu
300Jaargang 101 (4733) 28 april 2016
Verschillende empirische studies naar MVO tonen de
relevantie van de eerste vorm van ontkoppeling , waarbij
managers de neiging hebben om in reactie op externe druk
een formeel beleid uit te zetten dat evenwel losgekoppeld
is van de kernprocessen binnen het bedrijf (Weaver et al. ,
1999). Slechts een paar studies hebben gekeken naar het
tweede type van ontkoppeling (Bromley en Powell, 2012).
Zo vinden Friedman en Miles (2001) en Ammenberg en
Hjelm (2003) dat toepassing van milieubeheersystemen in
Groot-Brittannië en Zweden hebben geleid tot verbetering van de milieueffecten van deze ondernemingen. Beide stu

dies zijn echter gebaseerd op een beperkt aantal casestudies
van kleine en middelgrote ondernemingen, en de resultaten
zijn daarom moeilijk te generaliseren. Wij proberen dit gat in de literatuur te vullen door
te onderzoeken in hoeverre milieuprogramma’s daadwer –
kelijk tot betere milieuprestaties leiden. Wij doen dat aan
de hand van twee verschillende datasets. De eerste dataset
heeft betrekking op meer dan 1000 grote bedrijven uit 24
(grotendeels westerse) landen, waarbij wij gebruikmaken
van gegevens van Sustainalytics, een gerenommeerd in –
ternationaal (privaat) ratingsbureau, dat voortgekomen is
uit Triodos Bank. De tweede dataset betreft een door ons
zelf ontwikkelde vragenlijst die uitgezet is onder 365.000
bedrijven (voornamelijk mkb) in twaalf Europese landen.
Deze survey is door 5.200 bedrijven volledig ingevuld en
testen tonen aan dat de respons voldoende representatief is.
BESCHRIJVING VAN DE DATASETS
Voor de eerste dataset met grote bedrijven richten wij ons
op twee milieuaspecten: uitstoot van broeikasgassen en
gebruik van hernieuwbare energie. Hiertoe maken wij ge –
bruik van de data van Sustainalytics ten aanzien van drie
gegevens. Ten eerste de mate waarin beleidsdocumenten
gedetailleerd zijn en zich uitstrekken tot alle relevante mi-
lieuaspecten (kwaliteit beleidsdocumentatie), ten tweede
de kwaliteit van programma’s ter vermindering van de uit –
stoot van broeikasgassen en verhoging van het gebruik van
hernieuwbare energie, gemeten aan de hand van het al of
niet hebben van een formeel programma en of er targets
en concrete deadlines worden gehanteerd (kwaliteit im –
plementatie), en ten derde de daadwerkelijke uitstoot van
broeikasgassen ten opzichte van de omzet en het gebruik
van hernieuwbare energie (realisatie). Voor de tweede dataset (die voor 92 procent uit mkb
bestaat) richten wij ons op vijf milieuaspecten: energie –
gebruik, watergebruik, af val, gebruik van hernieuwbare
energie en recycling van af val. Per categorie maken wij on –
derscheid tussen vier indicatoren: informele inspanning die
bedrijven verrichten om hun milieuprestatie te verbeteren,
het gebruik van targets, ISO 14001-certificering en de ver –
betering in milieuprestatie over de afgelopen drie jaren. Het
gebruik van targets is een managementtool voor het initië –
ren van verandering en verbetering die ook haalbaar is voor
kleine bedrijven (Palmer en Van der Vorst, 1997). Targets
kunnen worden gedefinieerd in kwantitatieve termen (bij –
voorbeeld energieverbruik met tien procent verminderen)
of verwijzen naar kwalitatieve doelstellingen. Informele in –
spanningen zijn gemeten door een driepuntsschaal lopend
van 0 (geen inspanning ), 0,5 (incidentele inspanning ) tot
1 (voortdurende inspanning ). Het gebruik van targets en
ISO 14001-certificering worden gemeten met een binaire
schaal (0 = niet; 1 = wel). Milieueffecten worden gemeten
door een zevenpuntsschaal lopend van –3 tot + 3 voor de
verandering in de variabele tussen 2007 en 2010.
EFFECTEN BELEID OP IMPLEMENTATIE
Voordat wij het verband tussen implementatie van MVO-
programma’s op concrete milieu-uitkomsten onderzoeken,
kijken wij eerst naar de relatie tussen beleidsdocumenta –
Schattingsresultaten voor ontkoppeling tussen
beleid en implementatie
1
TABEL 3
Variabelen voor tweede dataset voor mkb, in 2010TABEL 2
Variabelen voor eerste dataset voor grote
bedrijven, in 2010TABEL 1
VariabeleGemiddelde score
(standaardfout)1
Percentage bedrijven
zonder beleid / implementatie
Kwaliteit beleidsdocumentatie 40,8 (34,4)25
Kwaliteit implementatie van het
programma ter vermindering van uitstoot
van broeikasgassen 44,1 (39,8)24
Kwaliteit implementatie van het
programma ter bevordering van
hernieuwbare energie 15,4 (24,8)61
Realisatie uitstoot van broeikasgassen 46,0 (39,8)
Realisatie gebruik hernieuwbare energie 14,0 (34,1)
1 Aantal bedrijven: 1048. Op schaal van 0 tot 100.
Kwaliteit programma’s
voor vermindering
broeikasgasemissies Kwaliteit programma’s
voor bevordering van
gebruik van hernieuwbare energie
De benchmark: helemaal geen MVO-beleid
Zwak milieubeleid 0,099**0,085*
Goed milieubeleid 0,159***0,127**
Sterk milieubeleid 0,248***0,125**
1 1 Gestandaardiseerde coëfficiënten
*/**/*** Significant op respectievelijk vijf-, een- en 0,1-procentsniveau
Variabele Gemiddelde score
(standaardfout)
VariabeleGemiddelde score
(standaardfout)
Inspanning Targets
Energie 0,62 (0,39) Energie0,26 (0,44)
Water 0,56 (0,41) Water0,20 (0,40)
Afval 0,72 (0,37) Afval0,29 (0,45)
ISO 14001 0,13 (0,39)
Gebruik Gebruik
Energie –0,46 (1,38) Hernieuwbare
energie 0,19 (1,01)
Water –0,35 (1,11) Recycling afval 0,36 (1,31)
Afval –0,38 (1,21)

Energie & Milieu ESB
301Jaargang 101 (4733) 28 april 2016
tie en de implementatie van MVO. Dit hebben wij alleen
getoetst voor grote bedrijven omdat mkb-bedrijven vaak
geen beleidsdocumentatie hebben. De resultaten voor gro-
te bedrijven zijn vermeld in tabel 3. De coëfficiënten laten
zien hoeveel de gemiddelde kwaliteit van het programma
verandert (gemeten als aandeel van de standaardfout) als
gevolg van het hebben van een bepaalde kwaliteit beleids-
documentatie ten opzichte van bedrijven die helemaal geen
beleidsdocumentatie hebben (gemeten per standaardfout).
In elk regressie hebben we verschillende controlevariabelen
opgenomen die gebruikelijk zijn in het MVO-onderzoek
(Graafland en Smid, 2016), zoals regio, sector, omvang en
winstgevendheid van het bedrijf, de kwaliteit van verslag –
geving en de allocatie van de verantwoordelijkheid voor
MVO binnen het bedrijf (op directieniveau of lager). Ver –
der is getoetst op endogeniteit van de onafhankelijke varia –
belen (die alle exogeen bleken). Tabel 3 laat zien dat de kwaliteit van het beleid een
significante positieve invloed heeft op de kwaliteit van de
implementatie van milieuprogramma’s. Verder vinden wij
dat, in tegenstelling tot onze verwachting , zelfs een zwak
milieubeleid niet tot volledige ontkoppeling leidt. Hoe –
wel het effect van een sterk beleid groter is dan dat van een
zwak beleid, is het voor de kwaliteit van geïmplementeerde
programma’s nog altijd beter om een zwak beleid te voeren
dan helemaal geen beleid te hebben (de benchmark in de
schattingen).
EFFECTEN IMPLEMENTATIE OP MILIEUPRESTATIES
Tabel 4 presenteert de resultaten van de schatting van de
effecten van de kwaliteit van geïmplementeerde milieu –
programma’s op de daadwerkelijke uitstoot van broeikas-
gassen en het gebruik van hernieuwbare energie bij grote
bedrijven. Wij vinden in beide gevallen dat de kwaliteit
van MVO-programma’s een significant effect heeft op mi-
lieuprestaties. Het effect van sterke programma’s is groter
dan dat van zwakke programma’s. Maar zelfs bedrijven met
zwakke programma’s genereren significant positievere ef-
fecten dan bedrijven die geen programma’s hanteren. In –
voering van een zwak programma is daarom nog altijd beter
dan helemaal geen programma. Als wij naast programma’s
ook de kwaliteit van beleidsdocumentatie als verklarende
variabele opnemen, vinden wij daarvoor geen effect. De in –
vloed van beleidsdocumenten op realisaties loopt dus enkel
via het implementeren van programma’s. Zonder imple –
mentatie hebben beleidsdocumenten dus geen zin. De schattingsresultaten voor mkb’ers zijn vermeld in
tabel 5. In elke regressie hebben we verschillende contro –
levariabelen opgenomen (Graafland en Smid, 2015), zoals
regio, sector en de omvang van het bedrijf. De resultaten
laten zien dat de concrete milieuprestaties voor alle vijf
milieuaspecten met meer inspanning significant verbeterd
worden. Maar ook het gebruik van eenvoudige procedures,
zoals het hanteren van targets, bevordert besparing op ener –
gie, watergebruik en af val, en verbetert het gebruik van her –
nieuwbare energie en het recyclen van af val. Hetzelfde geldt
voor meer omvangrijke procedurele maatregelen die vereist
zijn voor het verkrijgen van de ISO 14001-certificering. Dat
betekent dat deze certificering niet louter een middel is om
de reputatie naar externe stakeholders te versterken, maar ook een effect heeft op de daadwerkelijke milieuprestaties
en er dus geen volledige ontkoppeling plaatsvindt.
Als we de geschatte coëfficiënten zoals vermeld in ta –
bel 5 combineren met de gemiddelde inspanning , het ge –
bruik van targets en ISO 14001-certificering zoals vermeld
in tabel 2, kunnen we ook de maximale verbetering van de
milieuprestaties berekenen als alle bedrijven zich continu
zouden inspannen om hun milieuprestaties te verbeteren
en zowel targets als een ISO 14001-certificering zouden
gebruiken (tabel 6). Uit Tabel 6 blijkt dat de effecten niet
heel substantieel zijn maar ook niet verwaarloosbaar. Als
we de groei doortrekken naar de toekomst en daarbij ge –
lijkblijvende meeropbrengsten in termen van milieupres-
taties veronderstellen, zou bij maximale implementatie van
MVO na honderd jaar het energie- en waterverbruik met
30 procent (=100 (1 – 0,9964
100) zijn afgenomen zijn en
af val met 25 procent.
CONCLUSIES
De milieueffecten van MVO zijn onderzocht voor grote
bedrijven en voor het mkb. Een regressieanalyse voor gro –
te bedrijven in 24 (voornamelijk westerse) landen laat zien
dat de mate waarin het MVO-beleid zoals vervat in gepu –
Vermindering uitstoot
broeikasgassen Gebruik
hernieuwbare energie
De benchmark: helemaal geen geïmplementeerde milieuprogramma’s
Zwak milieuprogramma 0,160***0,275***
Goed milieuprogramma 0,109**0,129***
Sterk milieuprogramma 0,271***0,361***
1 Gestandaardiseerde coëfficiënten
**/*** Significant op respectievelijk een- en 0,1-procentsniveau
Energie­
gebruik Water­
gebruik Afval­
productieHernieuwbare
energie2Recycling afval
Inspanning –0,494***–0,437***–0,345*** 1,775***0,217***
Targets –0,258***–0,317***–0,231*** 0,281**0,092*
ISO14001 –0,183**–0,109*–0,186*** 0,303**0,193**
1 Niet-gestandaardiseerde coëfficiënten2 Binaire logistic schatting. De afhankelijke variabele is een binaire va
riabele met 1 voor bedrijven die hun
percentage in hernieuwbare energie verbeterden.
*/**/*** Significant op respectievelijk vijf-, een- en 0,1-procentsniveau
100% continue
inspanning 100% gebruik
van targets 100%
ISO14001 Totaal
Energiegebruik –0,12–0,13–0,11–0,36
Watergebruik –0,13–0,17–0,06 –0,36
Afval –0,06–0,11–0,11–0,28
1 Gemeten in gemiddelde verandering in jaarlijkse toename in procenten
Milieuprestaties bij maximale MVO-implementatie1TABEL 6
Schattingsresultaten voor ontkoppeling tussen
implementatie en milieu prestaties mkb
1
TABEL 5
Schattingsresultaten voor ontkoppeling tussen
implementatie en milieuprestaties
1
TABEL 4

ESB Energie & Milieu
302Jaargang 101 (4733) 28 april 2016
LITERATUUR
Ammenberg, J. en O. Hjelm (2003) Tracing business and environmental effects of environmen-
tal management systems – a study of networking small and medium-sized enterprises using a
joint environmental management system. Business Strategy and the Environment, 12(3), 163–174.
Bromley, P. en W.W. Powell (2012) From smoke and mirrors to walking the talk: decoupling
in
the contemporary world. The Academy of Management Annals, 6(1), 483–530.
Europese Commissie (2011) Communication from the commission to the European Parliament,
The Council, The European Economic and Social Committee and the Committee of the regions. Te
vinden op ec.europa.eu.
Friedman, A. en S. Miles (2001) SMEs and the environment: Two case studies. Eco-Manage-
ment and Auditing, 8(4), 200–209.
Graafland, J.J. en H. Smid (2015) Environmental impacts of SMEs and the effects of formal
management tools: evidence from EU’s largest survey. Corporate Social Responsibility and En-
vironmental Management .
Graafland, J.J. en H. Smid (2016) Decoupling among CSR policies, programs, and impacts: an
empirical study,.Business & Society, te verschijnen.
Greenwood, R. en C.R. Hinings (1996) Understanding radical organizatio
nal change: bringing
together the old and the new institutionalism. Academy of Management Review, 21(4), 1022–1054.
Harrison, J.S. en R.E. Freeman (1999) Stakeholders, social responsibil
ity, and performance: em-
pirical evidence and theoretical perspectives. Academy of Management Journal, 42(5), 479–485.
Jamali, D. (2010) MNCs and international accountability standards through an institutional
lens: evidence of symbolic conformity or decoupling. Journal of Business Ethics, 95(4), 617–640.
KPMG (2011) Carrots and sticks. Promoting transparency and sustainabil
ity. An update on
trends in voluntary and mandatory approaches to sustainability reporting
. KPMG. Rapport
op www.globalreporting.org.
Okhmatovskiy, I. en R.J. David (2012) Setting your own standards: internal corporate gover-
nance codes as a response to institutional pressure. Organization Science, 23(1), 155–176.
Palmer J. en R. van der Vorst (1997) New recipe green reporting for small and medium size
enterprises. Eco Management and Auditing, 4(2), 57–67.
Weaver, G.R., L.K. Treviño en P.L. Cochran (1999) Integrated and decoupled corporate social
performance: management commitments, external pressures, and corporate ethics practi-
ces. Academy of Management Journal, 42(5), 539–552.
bliceerde documenten vertaald wordt in daadwerkelijke
implementatie van MVO-programma’s samenhangt met
de mate waarin deze documenten gedetailleerd zijn en zich
uitstrekken tot alle relevante milieuaspecten. Maar zelfs
bedrijven die slechts een zwak MVO-beleid voeren, doen
het bij de implementatie van MVO nog altijd gemiddeld
beter dan bedrijven die helemaal geen beleid hebben. Deze
uitkomsten geven aan dat een volledige ontkoppeling tus-
sen beleid en implementatie zeldzaam is. Verder vinden wij
dat de koppeling tussen implementatie en milieuprestaties
stijgt met de kwaliteit van de geïmplementeerde program -ma’s. Zelfs bedrijven die alleen zwakke programma’s han

teren doen het nog altijd beter dan bedrijven die helemaal
geen milieuprogramma’s gebruiken. Wel vinden wij dat
beleid geen additionele invloed heeft op milieuprestaties
bovenop de effecten van implementatie. Maar dat betekent
niet dat beleidsdocumenten alleen maar retoriek zijn. Want
indirect bevorderen zij toch de milieuprestaties door de de
implementatie van MVO-maatregelen te bevorderen. Daarnaast hebben we onderzoek gedaan naar de mi-
lieueffecten van MVO door het mkb, iets wat tot nu toe
niet op grote schaal is onderzocht in de literatuur. Wegens
hun kleine omvang hebben mkb-bedrijven minder vaar –
digheden en minder financiële middelen beschikbaar voor
milieuzorg. Formele beheersinstrumenten worden daarom
vaak als ongeschikt beschouwd voor het mkb. Toch kun –
nen bepaalde processtappen helpen om de milieueffecten
te verbeteren, zoals het gebruik van targets die focus geven
en de communicatie van MVO in het bedrijf verbeteren.
Onze schattingsresultaten tonen aan dat het gebruik van
targets de milieuprestaties significant verbetert. Zelfs voor
een zeer klein bedrijf met tien of minder werknemers is het
vrij eenvoudig om targets te hanteren voor energie- of wa –
tergebruik, of het reduceren van af val (wat een kwart van
het mkb ook al daadwerkelijk doet) zonder de toevlucht te
moeten nemen tot complexe en dure formalistische proce –
dures zoals ISO 14001-certificering. Onze bevindingen impliceren dat MVO een zinvolle
bijdrage kan leveren aan vermindering van CO
2-emissies.
Zelfs als bedrijven zich bedienen van retoriek hoeft dat nog
niet te betekenen dat er geen effect is, want de narratief
kan vroeg of laat een dynamiek op gang brengen waarbij
het bedrijf behoefte heeft om inconsistentie tussen woor –
den en daden te verminderen door MVO ook in de prak –
tijk te brengen. De berekeningen laten echter ook zien dat
MVO alleen niet voldoende is. Als we de resultaten voor
het mkb doortrekken naar de toekomst, neemt het energie –
verbruik niet snel genoeg af. Dit duidt erop dat aanvullend
overheidsbeleid wenselijk is om aan het klimaatakkoord te
voldoen. De overheid kan dit proces versterken door de
transparantie in energie- en waterverbruik en af val te ver –
sterken, bijvoorbeeld door grote bedrijven te verplichten
daarover te rapporteren. Dat maakt het voor buitenstaan –
ders makkelijker om inzicht te krijgen of de retoriek ook
wordt vertaald in concrete verbeteringen. Voor kleine be –
drijven zou de overheid werkgevers- en brancheorganisaties
kunnen aanmoedigen om hun leden bewuster te maken dat
zelfs met eenvoudige procedurele middelen als het gebruik
van targets verbeteringen in milieuprestatie mogelijk zijn.

▶ Steeds meer bedrijven hanteren
een MVO-beleid, maar de vraag is
welke milieu-effecten dit sorteert

▶ Bedrijven met MVO-programma’s
sorteren minder CO2-uitstoot en
energieverbruik dan bedrijven
zonder MVO-programma’s
▶ Aanvullend overheidsbeleid blijft
nodig omdat de verschillen niet
heel substantieel zijn
In het kort

Auteurs