statistiek
Internationaal
Nederland relatief goedkoper uit
Op obligatiemarkten is de swapspread de leidende variabele waaraan relatieve
prestaties van obligaties worden afgemeten. De swapspread is het verschil tussen het rendement van de staatsobligatie en de swaprente, gemakswijze de rente
waartegen een gemiddelde AA financiële instelling kan lenen. De staatsobligaties
van de AAA landen hebben vanwege de hoge kredietwaardigheid een rendement
dat lager is dan de swaprente. De swapspreads van de AAA staatsobligaties in
de eurozone zijn vanaf oktober 2005 beduidend breder geworden met name in
het tienjaarssegment, waar bijvoorbeeld de Nederlandse swapspread verbeterde
van -7 basispunten (bp) in oktober 2005 naar -22 bp in oktober 2006. Eén van
de belangrijkste redenen achter deze ontwikkeling van de spreads is de herstellende economie in de eurozone. Lagere begrotingstekorten of zelfs overschotten
vertalen zich via twee kanalen in een lager rendement. Aan de ene kant stijgt de
kredietwaardigheid van landen. Aan de andere kant hebben landen minder financieringsbehoefte en dat verlaagt het aanbod van staatsobligaties. In 2007 wordt
in de eurozone de laagste netto staatsobligatie-uitgifte sinds 1999 verwacht.
Het rendement op staatsobligaties van AAA landen daalde sterker ten opzichte
van de swaprente dan in landen met een lagere rating. Dit kan waarschijnlijk
verklaard worden door de relatieve onderwaardering van de AAA landen in de
afgelopen jaren. De lage rente heeft ervoor gezorgd dat beleggers minder risicoavers zijn geworden om hogere rendementen te kunnen bereiken. Hierdoor weerspiegelen de verschillen in rendement tussen AAA landen en landen met lagere
rating onvoldoende de verschillen in onderliggende economische indicatoren.
Doordat de rente in de eurozone is gestegen, is de vraag naar AAA staatsobliga-
Zdenka van Schaik (Ministerie van Financiën)
ties weer toegenomen en dat corrigeert de relatieve
onderwaardering.
Tussen oktober 2005 en oktober 2006 is de tienjaars swaprente gestegen met ongeveer 75 bp. Voor
Nederland betekent deze rentestijging echter niet
een gelijkwaardige toename van de rentelasten. Het
rendement op staatsobligaties steeg slechts met 60
2
bp in dezelfde periode. koloms
Swap spread tienjaarsobligaties in basispunten
15
10
5
0
feb-0 4
-5
jun-0 4
De Nederlandse economie bevindt zich volgens de DNB-conjunctuurindicator
(Den Reijer, 2005), welke is weergegeven in de rubriek ESB Kompas, in de
fase van hoogconjunctuur. De thermometerafbeelding slaat positief uit voor de
realisatie van de huidige toestand van de conjunctuur. De uitslag van de thermometer is nog positiever voor de komende zes maanden. De economie zal de
komende tijd dus nog verder boven haar trendmatige niveau uitstijgen. Uit de
conjunctuurindicator vloeien technische groeiramingen voort voor de jaar-op-jaar
volumegroei van het bbp van 3,2 procent voor het vierde kwartaal en 3,1 procent voor de eerste drie kwartalen van 2007. De elf onderliggende variabelen,
die de samengestelde voorlopende indicator vormen, zijn weergegeven in tabel
1 en geven in meerderheid een positief signaal af. Alleen de yieldcurve, de korte
rente en de voorlopende indicator van de OESO voor de Verenigde Staten (VS)
doen dat niet. De yieldcurve, gedefinieerd als het verschil tussen tienjaars kapitaalmarktrente op Nederlandse overheidsobligaties en de driemaands geldmarktrente in het eurogebied, bedraagt momenteel een schamele 0,08 procentpunt.
Dit is het laagste niveau sinds de inverse rente-termijnstructuur in 1993. De
Amerikaanse yieldcurve is overigens al enige tijd negatief. De huidige vervlakking
lijkt deze keer echter geen voorbode voor een recessie, maar door incidentele
factoren bepaald. Institutionele beleggers kopen, onder meer ingegeven door
nieuwe regelgeving, vooral lange obligaties. Daarnaast vloeit rijkelijk kapitaal uit
het Midden-Oosten (olie) en China naar het westen.
Een belangrijker risico voor de conjunctuur lijkt het negatieve signaal van de voorlopende indicator voor de VS. Deze weerspiegelt de vertraging van de Amerikaanse
economie onder invloed van de afkoeling in de huizenmarkt. De bijdrage van de
woninginvesteringen aan de Amerikaanse bbp-groei bedroeg –1,2 procentpunt in
656
ESB 15
december 2006
feb-0 5
jun-0 5
okt-0 5
feb-0 6
jun-0 6
okt-0 6
-10
-15
Nederland A A A
Duits land A A A
F rankrijk A A A
S panje A A A
Italië A A
-2 0
-2 5
-3 0
Bron: Bloomberg
Monetaire Zaken
Nederlandse hoogconjunctuur nader beschouwd
okt-0 4
Ard den Reijer (DNB)
tabel 1
Samenstelling van de voorlopende index
IFO-indicator Duitsland
Verwachte Bedrijvigheid
Driemaands euro-guldenrente
Nederlandse yieldcurve
Voorraden gereed product
Feitelijke orderontvangst
Consumentenvertrouwen
Aandelenkoers (AEX)
Geregistreerde motorvoertuigen
Reële huizenprijs
OESO´s voorlopende indicator voor de V.S.
Signaal
+
+
=
+
+
+
+
+
–
Bron: DNB
het derde kwartaal. Daarnaast daalde de industriële
productie in oktober en liep de bezettingsgraad terug
naar 80,7 (historische gemiddelde is 81,7). Volgens
de inkoopmanagers zette de daling zich voort in
november. Het consumentenvertrouwen blijft vooralsnog robuust door de krappe arbeidsmarkt, hoewel de
detailhandelsverkopen in oktober licht daalden.
Literatuur
Reijer, A.H.J. den (2005) The Dutch business cycle; which indicators
should we monitor?, DNB Working Paper nr 100.
2,5 koloms
Financiële Markten
Frank Griffioen (FDA)
Dollardepreciatie vooralsnog geen probleem
De Amerikaanse dollar is sinds begin november
fors verzwakt. De greenback verloor veel terrein ten
opzichte van de euro, maar ook tegenover het pond
sterling zakte de dollar weg tot het laagste niveau
sinds 1992. Een geografische verschuiving van de
mondiale groei van de VS richting Europa speelt
hierbij een rol. De groeivertraging in de VS zal ertoe
De euro ten opzichte van de dollar
1.34
1.32
1.3
1.28
1.26
1.24
1.22
1.2
1.18
Jan Feb Mar
Apr May
Jun
Jul
Aug Sep
Oct Nov
2 koloms
leiden dat de Federal Reserve geen verdere renteverhogingen meer zal doorvoeren,
terwijl de meer robuuste expansie in de Eurozone aanleiding zal geven tot een
verdere afbouw van het accommoderende beleid van de Europese Centrale Bank.
De korte-renteverschillen tussen de VS en de Eurozone verkleinen hierdoor, wat de
ondersteuning aan de dollar vermindert. De OESO gaf onlangs aan dat de recente
kracht van de euro feitelijk niets meer is dan een gerechtvaardigde weerspiegeling
van de verbeterde economische fundamenten van de Eurozone.
Amerikaanse (monetaire) beleidsmakers zullen in principe niet wakker liggen van
de depreciatie van de dollar (“our currency is their problemâ€). Een verhoging van
de rente ter ondersteuning van de valuta is dan ook niet aan de orde.
Voor de rest van de wereld ligt dat iets anders. Vanuit politieke hoek kan worden
verwacht dat de druk op de Europese Centrale Bank zal toenemen om de rente
niet verder te verhogen, aangezien de sterkere euro de concurrentiepositie van
het Europese bedrijfsleven treft. Ook de Europese monetaire beleidsmakers
zullen zich echter vooralsnog niet veel aantrekken van de sterkere euro. In zeker
opzicht komt het zelfs gelegen aangezien een sterkere euro op zichzelf helpt de
inflatie te beteugelen.
Ten aanzien van de positie van het bedrijfsleven bestaat tot dusver niet de indruk
dat de valutaontwikkeling als problematisch wordt ervaren. Bedacht dient te
worden dat in de afgelopen jaren in het Europese bedrijfsleven een zeer scherpe
saneringsslag heeft plaatsgevonden (en nog steeds plaatsvindt), met een flinke
daling van de loonkosten per eenheid product, een forse winstverbetering
en een sterke balans tot gevolg. De ‘pijngrens’ van de dollar is daardoor flink
opgeschoven.
2,5 koloms
3 koloms
Arbeidsmarkt
Luc Verschuren en Marjolijn Das (CBS)
Lonen afgestudeerden een jaar na afstuderen, 2001-2003
Gemiddeld maandloon (euro’s)
3000
2500
2000
1500
1000
500
e
N
le ede
n
en rlan
Ar ds
ni
et
ub e
-w
a
es
te
rs Ove
e
rig
W land e
es
te en
rs
e
la
nd
en
je
Hoewel allochtone afgestudeerden minder vaak werk hadden, lagen hun lonen een jaar
na afstuderen even hoog of hoger dan van autochtone afgestudeerden. Uitzonderingen
waren westerse en ‘overige niet-westerse’ allochtone hbo’ers. Gemeten is het gemiddelde fiscale maandloon van een persoon die eind september van het peiljaar werkzaam was als werknemer. Zelfstandigen zijn buiten beschouwing gelaten.
An
t il
Su
rin
am
Tu
rk
i
o
ar
ok
k
M
Au
to
ch
to
on
0
onderwijs (niveau: bachelor) of wetenschappelijk onderwijs (niveau: bachelor,
masters, doctoraal of postdoctoraal).
Het aandeel werkenden in 2001–2003 onder allochtonen die een jaar eerder
een hbo- of universitair diploma hadden behaald, was lager dan onder autochtone afgestudeerden. Ook wanneer rekening wordt gehouden met verschillen
in leeftijd en studierichting lag de arbeidsdeelname van de allochtone groepen
lager dan van autochtonen.
Bron: CBS
HBO
WO
Bron: CBS
Allochtone hbo’ers: minder vaak
werk, minstens even hoge lonen
In de onderwijsloopbaan vallen allochtonen bij iedere belangrijke overgang vaker af dan autochtonen.
Allochtonen met een diploma hoger onderwijs komen
ook minder vaak snel aan een baan. Het gaat hierbij
om personen met een einddiploma hoger beroeps
Voor de hogere lonen van allochtone afgestudeerden zijn drie verklaringen. Ten
eerste zijn allochtone afgestudeerden gemiddeld ouder dan autochtone afgestudeerden, en oudere afgestudeerden verdienen over het algemeen meer. Ten tweede
kozen niet-westerse allochtonen vaak voor studierichtingen die resulteren in goedbetalende banen, zoals de economische en de juridische sector. Ten slotte werkten
Marokkaanse, Turkse en Surinaamse universitair afgestudeerden gemiddeld meer
uren per week. Als met deze factoren rekening wordt gehouden, verdwijnen de loonverschillen bij universitair afgestudeerden nagenoeg. Antilliaanse/Arubaanse afgestudeerden verdienden zelfs minder. Bij hbo’ers lag dat anders. Marokkaanse, Turkse en
Surinaamse hbo’ers verdienden na correctie voor verschillen in groepssamenstelling,
studierichting en arbeidsduur nog steeds twee à drie procent meer dan autochtone
hbo’ers. Alleen de overige niet-westerse hbo’ers verdienden minder dan autochtonen.
ESB 15
december 2006
657
Auteurs
Categorieën