.
ESB Statistiek
Onevenwichtigheden in onbalans
M
ondiale onevenwichtigheden werden in de aanloop naar de
financiële crisis van 2008 als een groeiend probleem ervaren.
Dit speelde in het bijzonder in de VS waar veel aandacht
was voor de groeiende tekorten op de lopende rekening vis-Ã -vis China.
Er zijn veel mogelijke verklaringen voor onevenwichtigheden, zoals veranderingen in besparingen, wisselkoersen en investeringsmogelijkheden.
Onevenwichtigheden zijn een natuurlijk fenomeen en hoeven niet per
definitie problematisch te zijn, mits ze binnen grenzen bewegen en niet
een risico op wanordelijke correcties impliceren. Het is daarom van belang de onderliggende redenen van onevenwichtigheden te identificeren.
De figuur laat de ontwikkeling van de onevenwichtigheden zien sinds de
jaren tachtig op basis van World Economic Outlook cijfers van het IMF.
Door de absolute waardes van de tekorten en overschotten op de lopende rekening van alle landen samen te delen door het wereld-bbp, kan de
omvang van mondiale onevenwichtigheden worden weergegeven.
Goed zichtbaar is de tweede oliecrisis begin jaren tachtig die de olieproducerende landen grote overschotten op de lopende rekening bezorgde. In de
jaren daarna is de stijgende export van Japan naar de VS herkenbaar. Deze
onevenwichtigheid verdween na het knappen van de bubbel begin jaren
negentig. Vanaf de financiële crisis in Azië van 1997/1998 zijn onevenwichtigheden in de wereldeconomie weer sterk toegenomen. Tot 2000 is
deze groei goed te verklaren door de instroom van investeringen naar de
VS vanwege de technologische boom en de uitstroom van kapitaal uit Azië.
Tussen 2001 en 2004 veroorzaakt het oplopende overheidstekort in de VS
de stijging van de onevenwichtigheden doordat vooral het buitenland
internationaal
Amerikaans staatspapier en dollars opkoopt. Waar de eurozone lange tijd
een stabiele positie innam, is in de aanloop naar de crisis een grote stijging
zichtbaar door de vorming van bubbels in sommige Europese economieën.
Na de financiële crisis vond een sterke correctie plaats. Het IMF verwacht
dat onevenwichtigheden de komende jaren niet meer zullen toenemen.
Niettemin blijven mondiale onevenwichtigheden om verscherpte aandacht vragen. Gijs Bakker (Ministerie van Financiën)
De spreiding van balansen lopende rekeningen
als aandeel van het wereld-bbp
6
In procenten
5
4
3
2
1
0
‘80 ‘82 ‘84 ‘86 ‘88 ‘90 ‘92 ‘94 ‘96 ‘98 ‘00 ‘02 ‘04 ‘06 ‘08 ‘10 ‘12 ‘14 ‘16 ‘18
Rest van de wereld
OPEC plus Indonesie
Eurozone
582
VS
pensioenen
belang van premieovereenkomsten bij verzekeraars sterk toegenomen. In
2009 kwamen uitkeringsovereenkomsten (eindloon en middelloon) nog
vaker voor dan premieovereenkomsten, maar in 2012 is het omgekeerde
het geval: 55,7 procent van de regelingen is nu een premieovereenkomst.
Deze regelingen bevatten ongeveer de helft van het totale aantal actieve
deelnemers aan een rechtstreekse regeling. Dit is een groot verschil met
de regelingen bij pensioenfondsen. Van de deelnemers aan een pensioenfonds heeft veruit het grootste deel een uitkeringsovereenkomst. Ook
daar is een ontwikkeling naar meer premieovereenkomsten gaande, maar
deze verloopt veel minder snel dan bij verzekeraars. â– lisanne maas (DNB)
Typen pensioencontracten bij verzekeraars
600
Aantal deelnemers in duizendvoud
H
Japan
Bron: IMF World Economic Outlook
Pensioencontracten bij verzekeraars in ontwikkeling
oewel de meeste werknemers pensioen opbouwen bij een
pensioenfonds, zijn ook levensverzekeraars een belangrijke
speler in de markt voor collectieve pensioenen. Voor pensioenfondsen die bijvoorbeeld besluiten tot liquidatie over te gaan, is een
verzekeraar vaak de aangewezen partij voor het onderbrengen van de
deelnemers en de opgebouwde rechten. Collectieve pensioenregelingen
die bij een verzekeraar worden ondergebracht worden ook wel rechtstreekse regelingen genoemd.
Het aantal rechtstreekse regelingen bij verzekeraars is in de afgelopen
jaren toegenomen. In 2009 waren er nog zo’n 31.000 regelingen met
actieve deelnemers. In 2012 was dit aantal opgelopen tot ruim 41.000
regelingen. Ook het aantal actieve deelnemers aan een pensioenregeling bij een verzekeraar neemt toe. Tussen 2009 en 2012 steeg dit aantal
van 964.000 naar 1.023.000 actieve deelnemers. De verplichtingen van
deze pensioenregelingen, ook wel technische voorzieningen genoemd,
zijn echter nog beperkt in vergelijking met die van pensioenfondsen. De
technische voorzieningen van de rechtstreekse regelingen bedroegen in
2012 ongeveer 42 miljard euro. De verplichtingen van pensioenfondsen
hadden eind 2012 bijna de waarde van 900 miljard euro bereikt. Dit
komt vooral doordat in de meeste rechtstreekse regelingen nog niet zo
lang pensioen wordt opgebouwd.
Verzekeraars bieden zowel premie- als uitkeringsovereenkomsten aan.
Bij een premieovereenkomst staat de premie vast en is de uitkering afhankelijk van het behaalde rendement. Bij een uitkeringsovereenkomst
staat de nominale uitkering in beginsel vast. Tussen 2009 en 2012 is het
China
500
400
300
200
100
0
Eindloon
Middelloon
2009
2010
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
Premie-overeenkomst
2011
2012
Jaargang 98 (4669) 27 september 2013
Statistiek ESB
Aftrek eigen woning
woningmarkt
D
e fiscale aftrek voor de eigen woning bedroeg 33,7 miljard
euro in 2012. Dit is een verdubbeling ten opzichte van het
jaar 2000, toen de totale aftrek op 16,9 miljard euro uitkwam.
Wanneer rekening wordt gehouden met inflatie was de aftrek in 2012
ruim 1,5 keer zo hoog als in 2000. De fiscale aftrek bestaat voor het
grootste deel uit hypotheekrenteaftrek. Deze bedroeg in 2012 ruim 32,5
miljard euro.
Belasting en voordeel van aftrek eigen woning
per inkomensgroep, 2012¹
Totaal met aftrek eigen woning
1e 10%-groep (tot 16.700 euro)
2e 10%-groep (16.700 tot 22.300 euro)
3e 10%-groep (22.300 tot 28.600 euro)
4e 10%-groep (28.600 tot 36.300 euro)
5e 10%-groep (36.300 tot 45.500 euro)
6e 10%-groep (45.500 tot 56.300 euro)
7e 10%-groep (56.300 tot 68.900 euro)
8e 10%-groep (68.900 tot 85.100 euro)
9e 10%-groep (85.100 tot 111.100 euro)
10e 10%-groep (111.100 euro of meer)
0
1
1000
2000
3000
4000
5000
euro per maand
Inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen (na aftrek)
Voordeel aftrek eigen woning
Voorlopige cijfers
Bron: CBS
De fiscale aftrek voor de eigen woning bestaat voornamelijk uit aftrekbare rente en financieringskosten van de eigen woning, de zogenoemde
hypotheekrenteaftrek. Daarnaast kunnen ook periodieke betalingen
voor erfpacht, opstal of beklemming worden afgetrokken. Vanaf 2005
worden eigenaren met een (bijna) afbetaalde hypotheek beloond met de
aftrek wegens geen of een geringe hypotheekschuld.
In 2012 trokken huishoudens met een eigen woning gemiddeld bijna
680 euro per maand af voor hun woning (figuur). Dit leverde hun een
belastingvoordeel op van bijna 300 euro per maand. Huishoudens met
een eigen woning in de laagste inkomensgroep hadden 170 euro voordeel per maand, tegenover 530 euro per maand voor eigenwoningbezitters in de hoogste inkomensgroep. Ook is het eigenwoningbezit sterk
inkomensafhankelijk. In de laagste inkomensgroep had slechts 15 procent van de huishoudens in deze groep profijt van de aftrek voor de eigen
woning. In de hoogste inkomensgroep kon daarentegen liefst 92 procent
van de huishoudens op een dergelijk belastingvoordeel rekenen.
Het effect van de eigenwoningaftrek op de totale belastingheffing is voor
huishoudens met lage inkomens relatief gezien groter dan voor huishoudens met hoge inkomens. Woningeigenaren in de laagste inkomensgroep
betaalden door de aftrek gemiddeld 80 in plaats van 250 euro per maand
aan inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. De heffing werd
bij deze groep dus met gemiddeld 68 procent verlaagd. Bij eigenwoningbezitters in de hoogste inkomensgroep werd de heffing met gemiddeld
13 procent verlaagd: zij betaalden gemiddeld 3550 euro per maand in
plaats van 4080 euro. â– Linda Moonen (CBS)
Werkloosheid net afgestudeerde hogeropgeleiden
D
e werkloosheid onder pas afgestudeerde hbo’ers en academici
is door de langdurige economische crisis van de afgelopen
jaren verdrievoudigd. Was in 2008 van alle hogeropgeleiden
anderhalf jaar na hun afstuderen nog 2 procent werkloos, in 2013 is dat
opgelopen naar 6 procent (figuur). De werkloosheid onder pas afgestudeerde hogeropgeleiden, en vooral de gevoeligheid voor de economische
conjunctuur, verschilt sterk tussen studierichtingen. De figuur maakt
voor pas afgestudeerde academici onderscheid tussen alfastudies (zoals
talen en culturele studies), bètastudies (zoals wiskunde en techniek),
Kans op werkloosheid afgestudeerde
academici anderhalf jaar na afstuderen
12
In procenten
10
8
6
4
2
0
2000
2001
2002
Alfa
2003
2004
Beta
2005
2006
2007
Gamma
2008
2009
Medisch
2010
2011
2012
2013
Totaal
Bron: Studie&Werk 2013, SEO/Elsevier
economie en samenleving
gammastudies (zoals economie en psychologie) en medische studies.
De hoogste werkloosheid wordt gevonden bij alfa’s: ongeveer 9 procent
van alle afgestudeerde academici met een alfastudie is anderhalf jaar na
afstuderen werkloos. Die mate van werkloosheid is sterk afhankelijk van
de economische conjunctuur. Zowel na de crisis van 2002–2003 als in
de huidige crisis loopt de werkloosheid van alfa’s aanmerkelijk hoger op
dan van andere afgestudeerde academici. In de tussenliggende jaren lag
de werkloosheid van de alfa’s slechts iets hoger dan gemiddeld.
Werkloosheid onder pas afgestudeerde academische medici lijkt ongevoelig te zijn voor de economische conjunctuur. Al jaren ligt het werkloosheidsniveau van deze groep rond de twee procent. De combinatie
van de numerus fixus en een grote vraag naar medisch personeel is de
belangrijkste oorzaak voor de vrijwel constante lage werkloosheid van
academische medici.
Een tussenpositie wordt ingenomen door pas afgestudeerde academische
bèta’s en gamma’s. Er is bij deze groep duidelijk sprake van een gevoeligheid
voor de conjunctuur, maar deze is beperkter dan bij alfa’s. De werkloosheid
onder pas afgestudeerde academische bèta’s en gamma’s is opgelopen tot 6
procent, het hoogste percentage sinds het begin van deze eeuw.
Voor pas afgestudeerden van de hogescholen geldt dat het werkloosheidspercentage het hoogst is onder gamma’s: 8 procent in 2013. Ook
hier is de werkloosheid onder pas afgestudeerden van de medische opleidingen het kleinst: 4 procent in 2013. De werkloosheid van hbo’ers is
gemiddeld even conjunctuurgevoelig als die van de academici. â– siemen
van der werff (SEO Economisch onderzoek)
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
Jaargang 98 (4669) 27 september 2013
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
583