.
144 Jaargang 98 (4655) 8 maart 2013
ESB Statistiek
De netto internationale investeringspositie (NIIP) is een maatstaf
voor het netto externe vermogen van een land ofwel het
verschil tussen de waarde van buitenlandse activa en passiva.
Deze positie wordt opgebouwd door saldi op de lopende rekening en
waardeveranderingen van het vermogen. In de figuur worden verschillende
economieën gerangschikt op basis van hun NIIP als percentage van
het mondiale bbp (69.981 miljard dollar in 2011) en van het binnenlandse
bbp. In vergelijking met ontwikkelde landen hebben opkomende landen
een hogere productiviteitsgroei en een groeiende beroepsbevolking.
Dit rechtvaardigt een negatieve NIIP omdat toekomstige overschotten
op de lopende rekening deze landen in staat zullen stellen om hun schulden
terug te betalen. Op basis van de figuur lijkt kapitaal juist van opkomende
naar ontwikkelde landen te stromen, behalve voor Japan, waar
private besparingen ondanks hoge publieke schulden tot een positieve
positie leiden, en het Midden-Oosten, waar intergenerationele verdeling
van de oliewelvaart plaatsvindt. Opkomende economieën als China zijn
zich sinds de Azië-crisis van 1997 bewust van hun kwetsbaarheid voor
wisselkoersfluctuaties en plotselinge kapitaaluitstromen. Sindsdien heeft
China met overschotten op de lopende rekening en devaluatie van de
renminbi een grote netto externe vermogenspositie opgebouwd. Terwijl
China dit vermogen in schuldpapier investeerde, was in de Verenigde Staten
sprake van een twin deficit (een tekort op de lopende rekening en een
begrotingstekort). Hierdoor hebben de Verenigde Staten een grote negatieve
internationale investeringspositie van 5,8 procent mondiaal bbp
kunnen opbouwen.
Binnen de eurozone bestaan weliswaar grote verschillen tussen de vermogensposities
van lidstaten, maar gecorrigeerd voor de omvang van de
economie bedraagt de negatieve NIIP van de eurozone met 8,4 procent
bbp maar de helft van de Britse positie en minder dan een derde van de
Amerikaanse positie. ■ Jesper Hanson (
Ministerie van Financiën)
In het derde kwartaal van 2012 bereikte het netto buitenlandse vermogen
van Nederland – het verschil tussen buitenlandse activa en
passiva – een niveau van 334 miljard euro ofwel 55 procent van
het bbp. Niet eerder registreerde DNB zo’n hoog netto-vermogen. De
stijging is in lijn met de opwaartse trend sinds eind 2007, toen het netto
buitenlands vermogen nog negatief was. De sindsdien opgetreden groei is
mede te danken aan besparingen in de vorm van lopende-rekeningoverschotten.
Sinds 2008 bedroegen die in totaal 200 miljard euro. Met nog
eens 170 miljard euro nam het netto-vermogen toe doordat beurs- en wisselkoersmutaties
het vermogen per saldo niet drukten, zoals eerder was
voorgekomen, maar nu juist opstuwden. De waardestijging zou overigens
lager zijn uitgekomen – op ongeveer 50 miljard euro – als buitenlandse
dochters van Nederlandse bedrijven (en omgekeerd) niet zoals gebruikelijk
tegen boekwaarde in de cijfers waren meegenomen, maar tegen de
marktwaarde die DNB sinds enige tijd schat. Het netto buitenlands vermogen
tegen marktwaarde steeg in genoemde periode naar 460 miljard
euro (76 procent bbp). De bijdrage aan de ontwikkeling van het netto
buitenlands vermogen verschilde per type instelling (figuur). Bedroeg
eind 2007 het netto buitenlandse bezit van pensioenfondsen, beleggingsfondsen
en verzekeraars nog zo’n 700 miljard euro, in het derde kwartaal
van 2012 was dat gestegen tot 1000 miljard euro. Voor driekwart kwam
dat door transacties en renteaanwas op schuldpapier; voor het overige
door waardestijgingen. Tegenover dit toegenomen buitenlandse bezit
stonden vrijwel onveranderde netto-verplichtingen aan het buitenland
bij de gezamenlijke andere sectoren in de Nederlandse economie. Daartussen
vonden wel verschuivingen plaats. Zo nam de buitenlandse schuld
van de overheid toe van 150 miljard euro tot ruim 180 miljard euro en
stegen de netto buitenlandse verplichtingen van de financiële sector nog
sterker, van 230 miljard euro tot 320 miljard euro. Daarentegen daalden
de netto buitenlandse verplichtingen van niet-financiële bedrijven van
360 miljard euro tot 220 miljard euro, mede door een uitbreiding van
de directe investeringen in het buitenland. ■ Gerrit van den Dool (DNB)
Internationale investeringspositie en kapitaalstromen internationaal
Nederlands netto buitenlands vermogen monetair & financieel
-60
-40
-20
0
20
40
60
80
-6
-4
-2
0
2
4
6
8
In procenten van het mondiale bbp In procenten van het binnenlandse bbp
NIIP als aandeel in mondiale bbp NIIP als aandeel in binnenlandse bbp
Japan China Midden-
Oosten
Verenigd
Koninkrijk
Eurozone Verenigde
Staten
Netto internationale investeringspositie, 2011
Bron: IMF Balance of Payment Statistics
-1000
-500
0
500
1000
In miljard euro
‘07
4 1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3
2008 2009 2010 2011 2012
Overheid
Niet-financiële instellingen Netto buitenlands vermogen
Banken en overige financiële instellingen
Pensioenfondsen, verzekeraars en beleggingsinstellingen1
Nederlands netto buitenlands vermogen
¹ Inclusief een kleine netto positie van huishoudens en enkele restposten
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
Jaargang 98 (4655) 8 maart 2013 145
Statistiek ESB
Het aantal werknemers met een Midden- of Oost-Europese nationaliteit
neemt nog steeds toe. In september 2012 waren
er 169.000 werknemers met een nationaliteit van een van de
landen uit Midden- of Oost-Europa (figuur). Dit betekende ten opzichte
van september 2011 een stijging met 14.000 personen. Met 169.000 personen
vormt deze groep ongeveer 2 procent van het totale aantal werknemers
in Nederland, een toename van 14.000 is in dit perspectief dan
ook beperkt. Van alle werknemers in Nederland met een Midden- of
Oost-Europese nationaliteit is ruim 80 procent Pools. Een belangrijke
reden dat vooral veel Polen in Nederland werkzaam zijn, is het beleid ten
aanzien van tewerkstellingsvergunningen. Polen hebben sinds mei 2007
geen tewerkstellingsvergunning meer nodig om in ons land als werknemer
aan de slag te gaan, terwijl voor werknemers uit andere landen in
Midden- of Oost-Europa, zoals Roemenen en Bulgaren, een tewerkstellingsvergunning
nog steeds vereist is.
Poolse werknemers worden vaak ingezet in de seizoengevoelige sectoren
zoals de landbouw en de uitzendbranche, waardoor zij vaak maar voor
een korte periode in ons land verblijven. Plannen om zich langer in ons
land te vestigen hebben zij doorgaans niet: als zij korter dan vier maanden
in Nederland denken te verblijven hoeven ze zich ook niet te laten
registreren in de Gemeentelijke Basisadministratie. Meer dan de helft
van de Poolse werknemers ziet hier dan ook van af.
Hoewel het aantal werknemers met een nationaliteit van een van de landen
uit Midden- of Oost-Europa tussen september 2011 en september
2012 is toegenomen, neemt de groei af. In september 2011 bedroeg de
groei ten opzichte van het jaar ervoor nog 13 procent, in september 2012
was de groei ten opzichte van een jaar eerder gedaald tot 9 procent. De
werkgelegenheidsdaling in Nederland lijkt ook zijn invloed te hebben
gehad op de groei van het aantal werknemers met een Midden- of Oost-
Europese nationaliteit. Of deze groeiafname doorzet zal nog moeten
blijken. ■ BEN DANKMEYER (CBS)
In Nederland krijgt ongeveer 6 procent van de kinderen tot en met
14 jaar logopedie die vergoed wordt uit de zorgverzekering. Van
hen wordt 40 procent behandeld voor een spraakstoornis en 26
procent voor een taalstoornis. Het verkeerd uitspreken van een letter of
van combinaties ervan, waardoor woorden een andere betekenis kunnen
krijgen, is een voorbeeld van een spraakstoornis. Bij een taalstoornis is
het kind beperkt in het begrijpen of het produceren van taal. Een kind
kan ook een combinatie van bovenstaande stoornissen hebben. Deze
stoornissen zijn neurologisch van aard en kunnen voorkomen bij kinderen
met een normaal gehoor en een normale cognitie. Voor veel mensen
is het niet altijd zichtbaar wat de toegevoegde waarde is van logopedie
voor deze kinderen. Maar genoemde stoornissen kunnen wanneer ze
niet behandeld worden grote gevolgen hebben voor de verdere ontwikkeling
van het kind.
De tabel laat zien dat de kosten van logopedie 584 euro per behandeling
zijn, die via de zorgverzekeraars uiteindelijk terechtkomen bij de belastingbetaler
in de vorm van hogere zorgpremies. De kosten bestaan uit
twintig individuele zittingen van een half uur; een gebruikelijke behandeling
voor spraak- of taalstoornissen in Nederland.
Logopedie leidt tot een besparing op de kosten voor het speciaal onderwijs
van minstens 93 euro per kind per jaar. Kinderen gaan bij vroegtijdige
behandeling minder vaak naar het speciaal onderwijs. Logopedie
zorgt voor hogere taaltestscores. Ervan uitgaande dat deze hogere taaltestscores
zich vertalen in hogere taalscores bij de Cito-toets, leidt dit
op 35-jarige leeftijd tot een hoger loon bij meisjes als gevolg van hogere
productiviteit. Bij jongens is er geen effect van hogere taalscores. Over
een werkend leven gerekend levert dit het kind minstens 881 euro aan
extra toekomstig loon op. Daarnaast is dit extra loon gunstig voor de
belastingbetaler omdat er meer belasting binnenkomt, wat de belastingdruk
verlaagt. De maatschappij als geheel gaat er in financiële termen
per behandeling minstens 390 euro op vooruit. De baten van de extra
toekomstige productie (881 euro) en de besparing op het speciaal onderwijs
(93 euro) zijn hoger dan de kosten van behandeling (584 euro).
■ Caroline Berden (SEO Economisch Onderzoek)
economie en samenleving
Werknemers met Midden- of Oost-Europese nationaliteit arbeidsmarkt
Logopedie bij spraak- en taalstoornissen
0
20
40
60
80
100
120
140
160
180
Maal duizend
2007 2008 2009 2010 2011 2012
Poolse nationaliteit Roemeense/Bulgaarse nationaliteit
Overig Midden- of Oost-Europese nationaliteit
Ontwikkeling aantal werknemers met een
Midden- of Oost-Europese nationaliteit
Bron: CBS
800 600 400 200 0 200 400 600 800 1000 1200
In euro
Kind
Belastingbetaler
Maatschappij als geheel
Kosten logopedie
Lagere kosten speciaal onderwijs
Hogere toekomstige productie
Hogere toekomstige belasting
Kosten en baten logopedie
Bron: SEO-rapport, 2012(69)
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.