Recente veranderingen in de
relatieve consumentenprijzen
DRS. J. G. ODINK*
Inleiding
De stijging van het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie 1) is de resultante van de ontwikkeling van
een duizendtal prijzen van consumpliegoederen. Enige
jaren geleden heb ik voor de periode 1969-1977 onderzocht van welke goederen de relatieve prijs sterk was gestegen en van welke sterk gedaald 2). Voor circa een kwart
van het totale consumptiepakket bleek de prijsstijging
minder dan half zo groot dan wel meer dan anderhalf
maal zo groot te zijn als die van het prijsindexcijfer van
de totale gezinsconsumptie.
Sterke dalingen van de relatieve prijs deden zich onder
andere voor bij fotografie, radio, t.v. e.d. en vooral bij
goederen met een ,,demerit”-karakter zoals alcoholhoudende dranken en sigaretten. Relatief sterk in prijs
geslegen, waren een aantal loongevoelige goederen en
diensten (zoals kraamverpleging) en daarnaasl een aantal
goederen waarbij sprake was van een mislukte oogst
(aardappelen, koffie en thee). Grote afwezige waren benzine en yerwarming die, de oliecrisis ten spijt, zelfs relatief iets in prijs daalden.
In dit artikel ga ik na hoe de relatieve prijzen zich tot en
met 1981 hebben ontwikkeld sinds het huidige basisjaar
(1975).
Het beeld dat van de prijsonlwikkeling wordt verkregen
hangt samen met het aggregatieniveau van de goederen.
Het CBS onderscheidt hierbij in principe de volgende
niveaus 3):
1
15
150
1520
1522
voeding
(280)
dranken en maaltijden
( 49)
dranken
( 37)
alcoholhoudende dranken ( 23)
jongejenever
( 2)
afdeling
hoofdgroep
groep
subgroep
artikel
maand prijsindexcijfers gegeven voor de groepen en het
merendeel van de subgroepen. In label 2 staan de (sub)groepen 5) vermeld waarvan de relatieve prijs sterk is
gestegen of gedaald over de periode 1975-1981. Dit
niveau van aggregatie biedl in hel algemeen een veel precieser inzicht in specifieke prijsontwikkelingen dan dat in
label 1. Zo zijn in label 1 zowel de kleurenlelevisie als de
builenlandse. vakantiereis ondergebracht bij de hoofdgroep onlwikkeling en onlspanning.
Van ruim 17% van de (sub)groepen is de relalieve prijs
slerk geslegen en van ruim 13% slerk gedaald. Een aanlal
groepen is zelfs (absoluul) goedkoper geworden. Radio is
* De auteur is verbonden aan de vakgroep micro-economie van
de Universiteit van Amsterdam.
1) In dit artikel wordt steeds uitgegaan van prijsindexcijfers van
de gezinsconsumptie voor werknemersgezinnen met een bruto
inkomen van minder dan f. 31.000 in 1975.
2) J. G. Odink, Relatieve veranderingen in de consumptieprijzen over de periode 1969-1977, ESB, 17maart 1979, biz. 257-260.
3) Tussen haakjes staat het aandeel vermeld in promilles van de
totale consumptieve uitgaven.
4) In 1981 bedroeg het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie
voor werknemersgezinnen 142,8 (1975 == 100). Bij een prijsstijging die 50% hoger ligt zou de index 164,2 bedragen. In dat geval is de relatieve prijs met 15,0% gestegen.
Tabel I. Relatieve prijsontwikkeling naar afdelingen en
hoofdgroepen over de periode 1975-1981. Prijsindexcijfers
van de gezinsconsumptie voor werknemersgezinnen in
1981 (1975 = 100)
Code
Hierbij moet worden bedacht dat jongejenever in feite
nog een aggregaal is van verschillende merken. In totaal
worden circa 700 van de 1.000 waargenomen prijzen weergegeven in het Bijvoegsel van de maandstatistiek van de
prijzen.
Artikelgroep
Gewicht
‘in promilles)
280
10 brood, gebak, meelprodukten . . .
1 1 aardappelen, groenten, fruit …..
14 suiker, chocolade, kruidenierswaren
Prijsindex
Relatieve
prijsindex a)
131,1
40
43
29
138,9
134,5
133,4
97
94
93
88
157,2
110
114,2
136,8
80
96
173,4
121
50
Afdelingen en hoofdgroepen
253
Het CBS onderscheidt 6 afdelingen en 24 hoofdgroepen. In label 1 staan de prijsindices hiervan vermeld voor
1981 (met 1975 = 100 als basis). Tussen de afdelingen
onderling zijn de verschillen betrekkelijk gering. Voeding
daalde relatief 8% in prijs en wonen werd relatief 9%duurder. In geen van beide gevallen was sprake van een grote
daling of stijging van de relatieve prijs. Van zo’n grote daling of stijging zou, volgens het eerder door mij gehanteerde criterium, pas sprake zijn bij een relatieve prijsveranderingvan 15% 4). De relatieve prijs van hygiene en medische
verzorging, die over de periode 1969-1977 wel aan het criterium voldeed, nam nu maar met 4% toe.
Op het niveau van de hoofdgroepen zijn de verschillen
veel sprekender. De grootste prijsstijger was energie waarvan de relatieve prijs met 48% toenam en de absolute prijs
zelfs meer dan verdubbelde. Naast energie behoren tot
wonen ook de huishoudelijke apparaten waarvan de relatieve prijs het sterkst daalde (20%). Verderstegen opschik
(21%) en schoeisel (17%) relatief sterk in prijs. Opvallend
is verder dat van voeding alle hoofdgroepen relatief goedkoper zijn geworden.
25 huishoudelijke apparaten . . . . . . .
27 huishoudelijke artikelen, onderhoud
17
31
4 Hygiene, medische verzorging • . • 145
40 reiniging, huishoudelijke hulp ….
5
148,8
19
15
104
131,1
132,8
Onlwikkeling, onlspanning. Token
139,6
210
50 ontwikkeling en ontspanning ….
106
6
8
98
133,6
159,4
94
112
146 5
103
100
(Sub)groepen
In de Maandstatistiek van de prijzen worden elke
992
92
93
Bron: CBS, Maandslatisliek van de prijzen, maart 1982, label 1.1.
a) Prijsindex X 100, gedeeld door de totale index (142,8).
met een prijsdaling van 25% een uitschieter naar beneden.
Naast andere audio-visuele apparatuur zijn ook wasmiddelen en telefoon goedkoper geworden. Voorts valt het
grote aantal goederen uit de afdeling voeding op. Bij de
relatieve prijsstijgers hebben de tweede energiecrisis (1979)
en de sterke stijging van de dollarkoers in 1981 hun effect
dit keer niet gemist. Grootste prijsstijger is gas met 137%.
Ook van benzine en elektriciteit zijn de relatieve prijzen
gestegen en wel met 18 respectievelijk 22%.
Scnoeisel is weer ruimschoots vertegenwoordigd. Veruit
het grootste gewicht heeft de groep intramurale verzorging (ziekenhuis), die zeer arbeidsintensief is. Ook nu ont-
breekt de groep arisen en specialisten, waarvan de relatieve prijs iets is gedaald. Het beleid inzake de artsenhonoraria mist kennelijk zijn uitwerking niet. Shag behoort deze keer tot de sterke relatieve prijsstijgers terwijl
het over de periode 1969-1977 juist tot de andere groep
behoorde.
De twee opvallende resultaten van de prijsvergelijking
over de periode 1969-1977, een relatief sterke prijsdaling
bij ,,demerit”-goederen, en een constant blijven van de
relatieve prijs van energie en benzine, blijken nu niet te
gelden. Voor deze goederengrpepen wordt daarom hieronder de relatieve prijsindex in 1981 weergegeven (met
als basis 1969 = 100):
alcoholhoudende
dranken ……… 71
roken . . . . . . . . . . . . . 84
gas . . . . . . . . . . . . . . . 136
de relatieve prijzen van consumptiegoederen zich anders
hebben ontwikkeld dan wel eens wordt gedacht. In dit artikel is de relatieve prijsontwikkeling over de periode
1975-1981 onderzocht.
Regelmatig confrpnteren de media de Nederlanders
met tal van prijsstijgingen van voedingsprodukten. Des-
ondanks zijn voor voeding de relatieve prijzen van alle
hoofdgroepen over deze periode gedaald. Uit het vorig
onderzoek bleek dat de relatieve prijzen van verwarming
en benzine over de periode 1969-1977 waren gedaald, de
eerste oliecrisis ten spijt. Als gevolg van de tweede en
,,derde” oliecrisis blijken de relatieve prijzen van benzine,
gas en elektriciteit nu wel te zijn gestegen. Dit blijkt ook
het geval te zijn over de gehele periode 1969-1981, waar-
over de prijzen van deze goederen circa 30% meer zijn gestegen dan de prijsindex voor alle consumptiegoederen
gezamenlijk. Eerder vond ik dat onder andere alcoholhoudende dranken en rookwaren relatief aanzienlijk
goedkoper waren geworden. Vpor de nu onderzochte
periode blijkt dat, met uitzondering van bier, niet langer
het geval te zijn. Over de gehele periode 1969-1981 daalde
echter de relatieve prijs van alcoholhoudende dranken
met 29% en die van rookwaren met 16%. Ook hier is het
beeld anders dan dat wat naar voren komt als accijnsver-
hogingen aan de orde zijn.
Al met al blijken goederen waarvan de prijsontwikkeling door de overheid wordt beinvloed, een opvallende
plaats in te nemen in het totale beeld. Van goederen met
elektriciteit . . . . . . . . 127
een typisch ,,demerit”-karakter blijken de relatieve prijzen
te dalen. Gas en elektriciteit daarentegen behoren tot de
De ,,demerit”-goederen blijken over de afgelopen 12
de subgroepen waarvan de prijs in absolute zin zelfs is gedaald.
benzine ……….. 130
jaar relatief in prijs gedaald te zijn (29% voor alcoholhoudende dranken en 16% voor roken). Energie en benzine blijken relatief sterk in prijs te zijn gestegen.
Conclusie
Uit een onderzoek over de periode 1969-1977 bleek dat
sterkste prijsstijgers, terwijl de telefoon zich schaart onder
J. G. Odink
5) Aangezien het overzicht niet geheel volledig is, heb ik het,
waar nodig, aangevuld met gegevens uit het Bijvoegsel van de
maandstatistiek van de prijzen van het CBS.
Tabel 2. (Sub)groepen die relatief veel of weinig in prijs gestegen zijn. Prijsindexcijfers
(1975 = 100)
(Sub)groep
Gewicht
(in promilles)
Prijsindex
Relatieve
prijsindex
(Sub)groep
werknemersgezinnen 1981
Gewicht
(in promilles)
Prijsindex
Relatieve
prijsindex a)
Waning
Voeding
115
73
290 gas . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
237
5
122
119
1480/
2,6
1555 bier ……………………….
11,5
Q
120
137
115
Hygiene, medische verzorging
108
3
117
verkeer
1 18
77
5110 vakantie buitenland . . . . . . . . . . . . . .
122
5,6
99
22,3
tfjn
1 IK
Ontwikkeling. onlspanning. roken en
verkeer
3
95
5
118
75
82
83
53
57
102
99
133,6
Bron: CBS, Maandstatistiek van de prijzen, maart 1982.
a) Prijsindex van de (sub)groep X 100, gedeeld door de totale index (142,8).
ESB 15-9-1982
993