Ga direct naar de content

Financiering van de Werkloosheidswet

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: september 8 1982

Toets op taak

Financiering van
de Werkloosheidswet
DRS. J. A. H. BRON — F.VAN GAANS

Inleiding
Werkloosheid kost geld, veel geld
zelfs, nu het aantal werklozen volgens de
laatste opgave van het Ministerie van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid is
gestegen tot meer dan 500.000. Dit wekt
de interesse naar de financiering van de
werkloosheid. Bekend mag worden verondersteld dat er drie werkloosheidsregelingen zijn in Nederland, de Werkloosheidswet (WW) uit 1949, de Wet
Werkloosheidsvoorziening (WWV) uit
1964, en de Rijksgroepsregeling Werkloze Werknemers (RWW) welke een onderdeel uitmaakt van de Algemene Bijstandswet (ABW) uit 1965. Het ligt in de
bedoeling deze regelingen te integreren 1). Zover is het nog niet. Bezien vanuit het fmancieringsaspect is er een
scheidslijn aan te brengen tussen WW
enerzijds en WWV en RWW anderzijds.
De ene regeling wordt uitgevoerd door
de bedrijfsverenigingen. De twee andere
regelingen worden uitgevoerd door de
overheid, in de praktijk door de gemeentelijke sociale diensten.
De werkloosheidswet is bovendien een
werknemersverzekering. Financiering
geschiedt uit premies van werknemersen
werkgevers en tot dit jaar uit premiebijdragen van het rijk. De andere twee regelingen zijn geen verzekeringen. Er wordt
derhalve ook geen premie voor betaald.
Financiering geschiedt uit de algemene
middelen. Deze twee regelingen hebben
daardoor het karakter van voorzieningen.
In dit artikel willen we voornamelijk
de aandacht vestigen op de eerste regeling, de WW. Aanleiding is het besluit
van het rijk om zijn bijdrage aan de
financiering van de W W terug te trekken.
Dit besluit heeft een tijdelijk karakter.
Voor 1 januari 1983dienthierovereendefinitieve beslissing te worden genomen.
Deze beslissing kan niet los worden gezien van de integratie van de drie werkloosheidsregelingen zoals zal blijken.
Vandaar dat ook aan WWV en RWW
enige aandacht geschonken wordt.
De op dit terrein ingewikkelde bestuurlijke situatie zal eerst worden besproken, waarbij de positie van SER en
SVR aan de orde komen. Het artikel
wordt ten slotte afgerond met een paraESB 15-9-1982

graaf over de omvang van de financie’le
lasten en de verdeling daarvan.
Bestuurlijke situatie
Een werkloze aan wie een uitkering
wordt verstrekt, zal niet vermoeden welk
een complex bestuurlijk apparaat hiervoor verantwoordelijk is. Niet alleen zijn
er 26 verschillende bedrijfsverenigingen
maar er zijn bovendien 43 wachtgeldfondsen die voor zo’n 60 verschillende
premiegroepen zorg dragen. De overgang van een wachtgelduitkering naar
een werkloosheidsuitkering gaat zonder
verandering in de uitkeringshoogte gepaard. Gedurende de gehele periode van
zes maanden wordt de uitkering verstrekt aan de client door de bedrijfsvereniging. De eerste verandering die de
client op zal vallen is de overgang van
WW naar WWV daar de uitkering dan
wordt verstrekt door de gemeentelijke
sociale dienst en de uitkering bovendien
wordt verlaagd met vijf procent van het
bruto loon, met inachtneming van het
geldende maximum dagloon. Om de bestuurlijke situatie wat overzichtelijker
te maken kan figuur 1 behulpzaam zijn.
De figuur laat zien dat de werklozen
via twee kanten hun uitkering ontvangen. Enerzijds via bedrijfsverenigingen, anderzijds via de gemeentelijke
sociale diensten. Bij deze laatste uitkering kan een overgang plaatsvinden
van WWV naar RWW. Aangezien deze

regeling een onderdeel uitmaakt van de
Algemene Bijstandswet (ABW) is in dit
schema tevens het Ministerie van Cultuur en Maatschappelijk Werk opgenomen. Dit ministerie is immers belast met de uitvoering van de ABW. Het
Ministerie van Financien is betrokken
bij deze problematiek via de rijksbegroting. Het Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid stelt wettelijke regelingen op, zodat langs deze wegeveneens
een bestuurlijke relatie loopt tussen ministerie en bedrijfsverenigingen en gemeentelijke sociale diensten.
Het ministerie laat zich bij zijn werkzaamheden adviseren door twee advieslichamen, de Sociale Verzekeringsraad
voor de meer specifieke adviezen, wat in
de praktijk neerkomt op adviezen over
de premiehoogte, en de Sociaal-Economische Raad, die gehoord wordt overde
meer sociaal-economische kant van de
regelingen zoals de verdeling van de premiedruk over werkgevers en werknemers. SVR en SER zijn beide samengesteld volgens de in Nederland veel gebruikte tripartite formule, nl. een derde
bestaande uit werkgeversvertegenwoordigers, een derde bestaande uit werknemersvertegenwoordigers en een derde
bestaande uit kroonleden.De werkgevers- en werknemersorganisaties zullen,
naar mag worden aangenomen, intern
hun adviezen ten behoeve van de SER en
de SVR codrdineren.
De 43 wachtgeldfondsen zijn autonoom. De besturen bepalen zelf de hoogte van de premie. De hoogte van de werkloosheidspremie wordt op een andere
wijze bepaald. Elk jaar stelt het AWF
een premieadvies op, dat aan het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt voorgelegd. Dit ministerie
wint vervolgens advies in bij de SVR en

1) Naar de effecten op de uitstroom en

doorstroom bij het overgaan van de ene rege-

ling naar de andere regeling is door het IOO
een studie verricht in opdracht van het
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het verslag van deze studie zal
binnenkort verschijnen.

Figuur 1. Bestuurlijke en financie’le relaties tussen instances belast met de uitvoering, het toezicht of de advisering van de werkloosheidsregelingen WW, WWV

en RWW
Bednjfsverenigingen (26)

SVR-toezicht
en -advies
Ministerie van
Sociale Zaken en
Werkgelegenheid

WW-uitkering
WV- en
.WW-uitkering

Gemeentelijke
sociale diensten

Ministerie van
CRM(RWW)

SER: sociaal-economisch I
advies
I
1003

na het uitbrengen van dit advies stelt het
ministerie de premie vast. In figuur 1
komt niet tot uiting dat er op secreta-

riaatsniveau reeds contact is geweest tussen het AWF en de SVR daar de functie
van secretaris van beide organen in een
persoon is verenigd. De relatie tussen
AWF en wachtgeldfondsen loopt via de
bedrijfsverenigingen en de op dit terrein
actieve Federatie van Bedrijfsverenigin-

rende 130 dagen een werkloosheidsuitkering.
Voor een werkloosheidsuitkering is
sinds april 1981 dezelfde eis van kracht
als voor een wachtgelduitkering. De
hoogte van de wachtgelduitkering is gelijk aan die van de werkloosheidsuitkering en bedraagt 80% van het bruto
dagloon. Het uitkeringsbedrag kent zowel een minimum als een maximum.

Figuur 2. Gemiddelde wachtgeldpremie]
per wachtgeldfonds

Frequence

gen. Het AWF heeft er ten slotte alle belang bij te weten hoe het met de fmancie-

le positie van de wachtgeldfondsen is gesteld. Bij tekorten kunnen deze een beroep doen op het AWF voor het op-

nemen van een renteloze lening. Het
schema is uit te breiden met organisa-

ties als b.v. het Gemeenschappelijk Administratiekantoor of de Federatie van
Bedrijfsverenigingen. Omdat dit de
figuur te ingewikkeld zou maken, is hier
een zekere beperking bewust nagestreefd.
De vraag kan worden gesteld of de gehele bestuurlijke constructie niet een-

voudiger zou kunnen. De vraag is op een
abstract niveau gemakkelijk positief te

beantwoorden. De bestuurlijke constructie is echter tevens een uitdrukking
van de huidige bestuurlijke en sociaaleconomische verhoudingen in Nederland. Wel dient te worden gememoreerd

dat bij een integratie van de werkloosheidsregelingen

deze

vraag

actueel

wordt. Er zal tegen die tijd eenantwoord
moeten worden gevonden. Met name
voor die organen die de WW-regelingen
uitvoeren, zoals de bedrijfsverenigingen

en het AWF, is deze vraag van belang.

De wachtgeldregeling

drijfstak te behouden. Het financiele be-

heer van de wachtgeldregeling vindt
plaats door een wachtgeldfonds. Elke
bedrijfsvereniging kent een of meer
wachtgeldfondsen afhankelijk van een

aantal risicogroepen. In totaal zijn er43
wachtgeldfondsen. Het bestuur van een

wachtgeldfonds bepaalt de hoogte van
de premie voor een risicogroep.
Sinds het begin van de jaren zestig

wordt de hoogte van de premie bepaald
met behulp van het Tinbergen-Witteveen-systeem. De basis van dit systeem is
het voortschrijdende gemiddelde van het
werkloosheidspercentage berekend over
de laatste tien jaar. Deze berekeningswijze heeft als consequentie dat in een

periode van stijgende werkloosheid 3)
de hoogte van de premie met een zekere

vertraging reageert op een stijging van de
werkloosheidslasten. Er zal een kloof

ontstaan tussen het premiepercentage
dat voldoende is om aan de uitkerings-

Deze wet, die sinds 1949 van kracht is,
heeft tot doel het verzekeren van werk-

feitelijke percentage. Artikel 34 van de
Werkloosheidswet biedt de wachtgeldfondsen de mogelijkheid om door mid-

onvrijwillige werkloosheid. De uitvoering van deze wet is in handen van de bedrijfsverenigingen. Een gedeelte (8) voert
een eigen administratie en een gedeelte
(18) heeft de administratie in handen ge-

del van renteloze voorschotten de zo ontstane liquiditeitstekorten op te vangen.
Deze voorschotten, die in de regel worden aangeduid met artikel 34-voorschotten, worden verstrekt door het Algemeen
Werkloosheidsfonds. Van deze mogelijkheid is de laatste twee jaar veelvuldig

legd van het GAK. Het bestuur van een

gebruik gemaakt. Vooral de bouwnijver-

bedrijfsvereniging wordt gevormd door
werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers.

heid en aanverwante bedrijfstakken

De Werkloosheidswet kent, zoals

loop van dit jaar het totaal aan opgeno-

reeds werd vermeld, twee uitkeringen:

men leningen het bedrag van f. 1 mrd.
zal overschrijden. De wachtgeldpremie

nemers tegen de geldelijke gevolgen van

een wachtgelduitkering en een werkloosheidsuitkering. Voor een wachtgelduitkering komt een werkloze in aanmerking als hij in de periode van 12 maanden
voorafgaande aan het intreden van de

werkloosheid ten minste 130 dagen heeft
gewerkt 2). De wachtgelduitkering wordt

gedurende maximaal 40 dagen verstrekt.
Daarna gaat deze uitkering over in een
werkloosheidsuitkering. De duur van

de werkloosheidsuitkering bedraagt in
dat geval maximaal 90 dagen. Het kan
voorkomen dat een werkloze in de periode voorafgaande aan de werkloosheid bij

verschillende bedrijfsverenigingen aangesloten is geweest. In dat geval ontvangt
hij geen wachtgelduitkering maar gedu1004

moesten voor forse leningen aankloppen
bij het AWF. Verwacht wordt dat in de

komt voor de helft voor rekening van
werkgevers en voor de helft voor rekening van werknemers. De hoogte van
de wachtgeldpremie kan per wachtgeldfonds nogal varieren. Figuur 2 illustreert

dit.
Van de 43 wachtgeldfondsen hanteren
er 31 een percentage dat gemiddeld lager
is dan 1. Bij zes wachtgeldfondsen bedraagt de premie tussen de 1 en 2%. De

I

1
2
3
Premiepercentage wachtgeldverzekering

De wachtgeldregeling voorziet in een

werkloosheidsverzekering per bedrijfstak met het doel de werkloze voor de be-

verplichtingen te kunnen voldoen en het

De Werkloosheidswet

I

0

De werkloosheidsregeling
De uitvoering van de werkloosheidsregeling ligt in handen van het Algemeen
Werkloosheidsfonds. Het bestuur van
dit fonds bestaat uit 15 personen, waarvan 5 door het Ministerie van Sociale

Zaken, 5 door werkgeversorganisaties en
5 door werknemersorganisaties worden

benoemd. De administratie en de controle worden door het SVR-secretariaat

verzorgd. Artikel 40 van de Werkloosheidswet bepaalt welk aandeel werknemers, werkgevers en het rijk in de premie
voor hun rekening nemen. Zowel werknemers als werkgevers betalen een vierde deel. Het rijk neemt het resterende
voor zijn rekening.
Bij een algemene maatregel van bestuur heeft de minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid per 1 juli
1981 verandering aangebracht in de ver-

deelsleutel. In de eerste plaats verlaagde
het rijk zijn premiebijdrage en in de
tweede plaats kwamen de noodzakelijke

premieverhogingen grotendeels ten laste
van de werknemers. Bedroeg op 1 januari
1981 de hoogte van de premie nog

1,5%, op het ogenblik is de hoogte 4,5%
waarbij % voor rekening van werknemers en % voor rekening van werk-

gevers komt.
Achtergrond bij deze koerswijziging
door het Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid is de verandering in

karakter van de werkloosheid geweest.
Het aantal werklozen dat een beroep

ging doen op uitkeringen uit hoofde van
de Werkloosheidswet nam relatief af vergeleken met het aantal dat een beroep
deed op uitkeringen die uit de algemene
middelen worden gefinancierd: de WVV

en de RWW. Personen zonder arbeidsverleden, zoals schoolverlaters, hebben

2) Voor personen die een baan vinden in de
periode dat een WW-uitkering wordt genoten
en binnen een half jaar weer werkloos wor-

den, kan sinds kort een uitzondering worden

overige wachtgeldfondsen hebben een
hoger percentage. Ook hanteren enkele

gemaakt. De referte-eis luidt dan 65 dagen.
Deze regeling heeft een tijdelijk karakter.

wachtgeldfondsen gedifferentieerde percentages. Het gemiddelde premiepercentage is gestegen van 0,5 in 1972 tot 0,8

wordt in perioden van hoogconjunctuur een
buffer gevormd voor een volgende periode

in de laatste jaren.

3) Met

het Tinbergen-Witteveen-systeem

van laagcpnjunctuur. Door het uitblijven van
een

conjuncturele

systeem niet meer.

opleving voldoet dit

— aangezien ze niet aan de referte-eis
voldoen — geen recht op een WW- of een
WWV-uitkering en moeten een beroep

doen op de RWW. Als gevolg van de toegenomen werkloosheidsduur en de ver-

of bij dergelijke prikkels wel de beoogde
effecten zullen optreden. Voordebehandeling van de voor- en nadelen van premiedifferentiatie zou een apart artikel
nodig zijn. In dit verband volstaan we

zwaring van de referte-eis sinds 1 april

daarom door crop te wijzen dat al sinds

1981 nam het beroep op WWV-uitkeringen eveneens toe. De verschuiving die

het begin van de WW er bij de wachtgeldfondsen premiedifferentiatie is zon-

kunnen berekenen. Invoering van diffe-

rentiatie voor de gehele werkloosheidsregeling binnen de structuur van het
AWF zal dan ook op weinig steun kunnen rekenen. Deze bestuurlijke situatie

verklaart wellicht waarom deze ,,patstelling” bestaat die enigszins paradoxaal

naar deze uitkeringen plaatsvond, is

der dat hiervan een olievlekwerking

voor het rijk aanleiding geweest de rijks-

aandoet.
Hiermee is nog geen antwoord ge-

is uitgegaan. Ter verklaring hiervoor

bijdrage tijdelijk in te trekken. De
minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft daarna advies gevraagd aan de SER of deze tijdelijke

kan worden gewezen dat invoering van
premiedifferentiatie alleen zal worden
bepleit door bedrijfsverenigingen waar
het goed gaat. Bedrijfsverenigingen die

geven of premiedifferentiatie het nastre-

maatregel, die tot 1 januari 1983 van

worden geconfronteerd met een slechte

kracht is, moet worden omgezet in een

economische gang van zaken zullen

definitieve. Onlangs heeft de SER(Commissie Sociale Verzekeringen) het advies 4) uitgebracht waarin wordt aangeraden terug te keren naar de situatie

niet aandringen op premiedifferentiatie.

ven waard is. De ervaringen met de
wachtgeldregeling lijken, gelet op de
korte duur waarvoor de regeling is bedoeld, onvoldoende te zijn voor een definitief antwoord.

Deze overweging zal leiden tot een verminderende belangstelling voor invoering van premiedifferentiatie bij de
werkloosheidsregeling. Logischerwijze
kan dan de vraag worden gesteld waarom er geen ontwikkeling is bij de wachtgeldfondsen naar afschaffing van pre-

wet staat de ontwikkeling vermeld van

geval is, worden de werkloosheids-

miedifferentiatie.

de financiele lasten sinds 1970. Vanwege

premies geind door de bedrijfsverenigingen. Deze storten de premies in het

worden verloren dat de bestuurlijke con-

van voor 1 juli 1981. Op de financiele
consequenties die dit heeft wordt in het

slot ingegaan.
Evenals bij de wachtgeldpremies het

Hier dient echter niet uit het oog te

AWF. De bedrijfsverenigingen putten

De financiele lasten
In de brief 9) van de minister van

Sociale Zaken en Werkgelegenheid gericht aan de SER met de adviesaanvrage
over de premieverdeling werkloosheidshet overzicht dat geboden wordt, is de
betreffende label hieronder integraal

weergegeven (zie tabel).

uit dit fonds voor hun uitkeringen en

hun administratiekosten. De inning geschiedt door middel van voorschotten

Deze rubriek wordt verzorgd

waarvan de hoogte wordt bepaald op

door het Instituut voor Onderzoek
van Overheidsuitgaven

basis van een voorlopige raming. Aan

het eind van het jaar vindt dan een definitieve afrekening plaats. De hoogte van
de werkloosheidspremie is eveneens

jarenlang berekend met behulp van het
Tinbergen-Witteveen-systeem. De laatste jaren moest dit systeem center worden losgelaten. Zowel de externe commissie van deskundigen van de SER 5),

als het secretariaat van de SVR 6) hebben zich gebogen over alternatieve

methoden om de hoogte van de premie
te bepalen. Op het ogenblik wordt de

premieberekening gebaseerd op de lastenpercentages van vier jaar, t.w. de twee
laatste jaren, het huidige jaar en een toe-

komstig jaar. Tevens wordt rekening gehouden met de voorschotten die het

AWF aan de wachtgeldfondsen ver-

text sterk verschillend is. Bij het AWF
zijn de sociale partners namens alle bedrijfsverenigingen aanwezig. Er ontstaat
daardoor een bestuurlijke situatie die ten
gunste werkt van de solidariteitsgedach-

te. Bij de wachtgeldfondsen is deze
situatie er niet, daar alle fondsen autonoom per bedrijfsvereniging en per risicogroep worden bestuurd.
De conclusie die kan worden getrok-

ken, is dat afschaffing van premiedifferentiatie in de wachtgeldregeling
voorlopig niet is te verwachten omdat
dit zal stuiten op weerstand van de bedrijfsverenigingen die nu een lage premie

4) SER, 82/10, Advies inzake premieverdeling Werkloosheidswet, ‘s-Gravenhage, 25
juni 1982.
5) SER, 79/10, Inzake de informatiestromen

en de reservevorming in de sociale verzekerin-

gen, Rapport van de externe commissie van
deskundigen, ‘s-Gravenhage, 21 mei 1979.

6) Algemeen Werkloosheidsfonds, Rapport
inzake premiebepaling en reservevorming bij
de werkloosheidsverzekering, 36/103, nr.
80/127, augustus 1980.
7) N. H. Douben, Sociale Zekerheid. een economische benadering, Leiden/Antwerpen,
1979.
8) WRR, Vernieuwingen in ons arbeidsbestel, Rapport aan de regering nr. 21, ‘s-Gravenhage, Staatsuitgeverij, 1981.
9) Zie adviezen SER, 82/10, bijlage 8, Brief
SoZa d.d. 20 april 1980, nr. 52888.

strekt. Deze moesten in het verleden

door het AWF op de geld- en kapitaalmarkt worden gefinancierd en kunnen
nu gedeeltelijk uit eigen middelen wor-

Tabel. De ontwikkeling van de lasten a) krachtens de WW, de WWVen de RWW
(tussen haakjes de procentuele aandelen in het totaal (in mln. gld.)

den verstrekt.
Wachlgeld

Premiedifferentiatie

Werkloosheidsverzekering

WWV

RWW

Totaal

in mln. in procenten in mln. in procenten in mln. in procenten in mln. in procenten in mln.
gld.
van het totaal gld. van het totaal
gld.
van het totaal
gld. van het totaal gld.

Het opmerkelijke feit doet zich voor
dat bij de wachtgeldregeling wel en bij de

werkloosheidsregeling geen premiediffe-

1970 ……..
1971 . . . . . . . .

rentiatie naar bedrijfssectoren bestaat.

Uitbreiding van premiedifferentiatie is
met name door Douben meermalen bepleit 7). Ook in het rapport van de WRR

Vernieuwingen in ons arbeidsbestel 8)
staan suggesties in deze richting. De ge-

dachte achter deze voorstellen is om be-

1976 ……..
1977 ……..
1978 ……..
1980 ……..
1981 a) …..
1982 b) …..

159
229
369
337
498
827
694
629
615
778
1.120
1.717
2.003

27
28
26
20
22
22
16
14
14
15
18
18
16

211
305
571
585
813
1.251
1.226
1.082
1.072
1.319
1.505
2.673
3.511

36
38
40
35
35
33
28
25
23
26
25
28
29

171
214
410
597
753
1.251
1.806
1.876
1.901
1.953
2.226
3.465
4.615

29
27
28
38
33
33
42
43
42
38
37
37
38

46
56
91
138
224
423
620
817
944
1.084
1.244
1.626
2.146

8
7
6
8
10
11
14
18
21
21
20
17
17

587
804
1.441
1.657
2.288
3.752
4.346
4.404
4.532
5.134
6.095
9.481
12.275

drijfstakken te prikkelen, iets wat wel

wordt aangeduid met ,,economiseren
van de sociale zekerheid”. De vraag is
ESB 15-9-1982

Bron; Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

a) Uitkeringen en overige kosten.
b) Raming.

1005

De financie’le lasten zijn de laatste
jaren zeer sterk gestegen. De gemiddelde
jaarlijkse stijging over de periode 19701982 bedroeg voor:
Wachtgeldverzekering ……. 23,5%

Werkloosheidsverzekering …
WWV …………………
RWW …………………
Totaal ………………..

26,4%
31,6%
37,7%
28,8%

premieverdeling is dan niet waarschijnlijk. Het rijk heeft, zo mag worden gesteld, een voorschot genomen op de uitkomst van het SER-advies over de integratie; een voorschot van ca. f. 1,7 mrd.
in 1982, zijnde de helft van de lasten van
de Werkloosheidsverzekering. Bij de
voortdurende jacht op nieuwe bezuinigingen is dit een bedrag dat meetelt.
Dat is dan wel gebaseerd op de vermoedelijke lasten van 1982. De verwachtin-

Duidelijk komt uit deze opstelling

gen voor de toekomst zijn niet rooskleu-

naar voren dat de stijging het sterkst

rig. Tegenvallers op dit terrein verster-

is geweest bij de RWW. Dit wordt onder

ken de argumenten van het rijk daar de

meer veroorzaakt doordat de gemiddelde werkloosheidsduur toeneemt. Als ge-

lasten ook dan in toenemende mate via
WWV en RWW voor rekening van het

volg van deze ontwikkeling is er een
voortdurende verschuiving van Wachtgeld- en Werkloosheidsverzekering naar

In afwachting van het SER-advies
over de integratie van de werkloosheidsregelingen, de beslissing van het rijk over
zijn premiebijdrage, en de totale herziening van ons sociale stelsel — waarover
pas door een volgend kabinet beslist zal
gaan worden, aldus minister De Graaf—

kan reeds nu worden gesteld dat de huidige drie werkloosheidsregelingen aan
vervanging toe zijn. Niet omdat is aangetoond dat op het vlak van de uitvoe-

rijk zullen komen.

WWV en RWW. Hier komt bij dat de
RWW een eindstation is, tenzij weer
werk wordt gevonden of doorstroom

veel bekend 11). De vraag naar arbeid,

momenteel op een historisch dieptepunt,
zal niet zo snel toenemen. Dit betekent

meespelen dat jongeren die nog niet of

nauwelijks hebben gewerkt, mede als ge-

omstandigheden te verwachten dat de

volg van de verzwaring van de referte-

lasten van de WW-verzekering zullen

eisen, direct voor de RWW in aanmerdeze laatste twee voorzieningen geheel
voor rekening van het rijk komt, is het

gaan dalen. Immers, de jeugdigen zonder
voldoende werkervaring komen hiervoor niet in aanmerking, terwijl de duur
van de WW-uitkering beperkt is, zodat

king komen. Daar de financiering van
begrijpelijk dat de overheid, geconfron-

men ook weer snel is doorgestroomd.

teerd met een zeer fors begrotingstekort,
deze ontwikkeling met lede ogen aanziet.
Het voorstel van het Ministerie van

Vermindert de toestroom door een stabieen daling van WW-uitkeringstrekkers

lisering van de economic, dan zal zelfs

Sociale Zaken neergelegd in eerderver-

optreden. Zover is het nog niet en de

melde brief komt hier op neer dat de gehele financiering qua lastenverdeling in-

totale werkloosheid wordt er ook niet
minder door. Ten slotte is in dit verband

tegraal wordt bezien. Doet men dit dan

de vraag relevant of elke werkloze vol-

blijkt dat het aandeel van het rijk is
toegenomen van 55% 10) in 1970 tot ca.
75% in 1982. Werkgevers en werknemers

ledig dient te worden meegeteld. Van

gezamenlijk zagen hun aandeel afnemen

tot 25%. Een terugkeer van deze verhouding wordt nu voorgesteld zodat de premieverhouding weer voor 55% voor

rekening komt van het rijk en 45% ten
laste van de premiebetalers.
De SER heeft in zijn ad vies twee argu-

Voorden, inmiddels voorzitter van het

AWF, komt in een £S.B-artikel 12) tot
de conclusie dat de interesse in betaalde
arbeid van geregistreerde werklozen in
het arbeidsmarktbeleid maximaal uitgelegd wordt, terwijl de interesse tot terugkeer niet voor iedereen gelijk is. Hij ver-

bindt hieraan de conclusie dat de doelstelling van volledige werkgelegenheid

menten aangevoerd waarom terugkeer
naar bovenstaande verhouding niet
plaats moet vinden. De Raad acht het
niet opportuun om thans een blijvende
wijziging van de WW op dit punt te overwegen hangende de beraadslagingen
over de integratie van de werkloosheidsregelingen. Hij voegt daaraan toe dat

feit dat de uitkering geen differentiatie
naar motivatie toelaat. Hierdoor is de
overheid gedwongen ook het arbeidsmarktbeleid maximaal uit te leggen, on-

binnen afzienbare tijd een advies over

geacht de mate van interesse van de

deze integratie tegemoet kan worden

werkzoekenden. De rekening van het

gecorrigeerd zou moeten worden voor de
groepen met een verminderde interesse.

Dat dit maximaal wordt uitgelegd,
vindt echter mede zijn oorzaak in het

gezien waarbij ten principale aandacht

rijk voor de opvang van de financiele

zal worden besteed aan de premiever-

gevolgen van werkloosheid is inmiddels

deling over werkgevers, werknemers en

al zeer hoog gestegen 13).
Ook vanwege de benarde situatie van

rijk. De Raad maakt het zich daarmee
erg moeilijk, nu reeds is toegezegd dat
de premieverdeling vanuit de integratie

‘s rijks financien dient men begrip te
hebben waarom de bestrijding van de

van werkloosheidsregelingen zal worden

werkloosheid serieus genomen moet

bezien. Een andere verhouding dan nu

worden nu het rijk reeds f. 9,5 mrd. aan

door het rijk wordt voorgesteld, zal niet
eenvoudig te onderbouwen zijn daar het
rijk reeds vanuit een integrate benade-

werkloosheidsuitkeringen betaalt. Daar

ring tot zijn standpunt is gekomen. Men
mag aannemen dat zoveel mogelijk aan-

voorziening, terwijl strikt genomen ook
de kosten van de verborgen werkloosheid in de WAO meegeteld zouden dienen te worden.

sluiting wordt gezocht bij de bestaande
regelingen. Een fundamenteel andere

1006

J. A. H. Bron
F. van Gaans

Over het toekomstig arbeidsaanbod is

dat de komende jaren veel jongeren
direct zijn aangewezen op een RWWuitkering. Het is zelfs onder bepaalde

plaatsvindt naar b.v. de AOW. Ook zal

ring inefficient zou worden gewerkt, wel

omdat op bestuurlijk niveau de kans op
conflicten tussen betrokken partijen
zeer groot is.

is de WSW nog niet bijgeteld evenals de

toe te rekenen kosten van de arbeids-

10) In de brief wordt gesproken over 40%.
Dit wordt echter verhoogd met het aandeel
van het rijk in de WW waardoor het aandeel
stijgt tot 55%.

11) Zie onder meer SER, 82/06, Arbeidsmarktverkenning 1982, Raad voor de Ar-

beidsmarkt.

12) W. van Voorden, De betrekkelijkheid

van het werkloosheidscijfer, ESB, 9juni 1982,
biz. 594 t/m 596.
13) Door de nieuwe telregels zullen er per
1 januari 1983 naar yerwachting meer dan

700.000 werklozen zijn. Overigens zullen
andere telregels geen invloed uitoefenen op
de fmanciele omvang. De telregels zijn meer
van statistisch belang. Jaarverslag Arbeidsmarkt 1982, Ministerie van Sociale Zaken en

Werkgelegenheid.

Auteurs