met winstdeling werkt ontslaat geen
personeel. Dat blijft in dienst maar
krijgt automatisch boven het minimumloon een geringer flexibel arbeidsinkomen. Het bedrijf gaat daardoor minder
snel failliet. Dit zijn enkele van de belangrijkste door Weitzman opgesomde
voordelen.-
Problemen
Problemen bij winstdeling
Vorig jaar besteedde de hoofdredacteur 1) van dit blad aandacht aan een
economie gebaseerd op winstdeling,
zoals verdedigd door Weitzman 2). Hij
citeerde gezaghebbende bladen die
met enthousiasme de. Weitzmandoctrine onderschreven. ,,Het beste
idee sinds Keynes” schreef de New
York Times. In Intermediair lanceerde
Flip de Kam 3) de winstdelingsgedachte als onderdeel van een groots plan
dat de werkloosheid moet uitbannen.
Hebben we hier werkelijk te maken
met een idee dat alleen maar voordelen biedt of zitten er ook keerzijden aan
de medaille?
In een economie gebaseerd op
winstdeling krijgen de werknemers
een minimaal vast loon. Van het resterende bedrijfsinkomen gaat een vast
percentage (hierna te noemen: flexibel
arbeidsinkomen) naar de medewer86
kers. De rest is winst waarop de kapitaalverschaffers recht hebben. Het bedrijf heeft dus lage loonkosten en
maakt daardoor op elke arbeider die
het extra aantrekt winst. Dat leidt tot
een grote vraag naar arbeidskrachten.
Weitzman formuleert het heel indringend: Bedrijven met een flinke winstdeling zijn als gigantische stofzuigers
die de arbeidsmarkt leegzuigen. Wanneer er afnemende meeropbrengsten
zijn, neemt weliswaar het totale uitgekeerde flexibele arbeidsinkomen toe
naarmate er meer arbeiders worden
aangesteld maar het flexibele arbeidsinkomen per arbeider daalt. Omdat de
werkloosheid afneemt kan dat echter
worden opgevangen door verlaging
van lasten. Ook in crisistijd heeft het
systeem voordelen. Een bedrijf dat met
vaste looncontracten werkt moet al
gauw mensen ontslaan. Een bedrijf dat
Het merkwaardige is dat Weitzman
zelf noch, voor zover ik kon nagaan,
zijn critici ingaan op enkele voor de
hand liggende problemen hoewel zich
onder de commentatoren onder meer
bevinden: James E. Meade, Tibor Scitovsky, Lester C. Thurow en Evesey D.
Domar. In de eerste plaats ontstaan
problemen wanneer de technologische ontwikkeling arbeidsbesparend
is. Het management van een bedrijf
dat flexibel arbeidsinkomen uitkeert op
basis van winstdeling heeft aanzienlijk
minder belang bij arbeidsbesparende
technologische ontwikkeling dan een
bedrijf met vaste looncontracten (er
van uitgaande dat het management de
winst wil maximaliseren). Wanneer namelijk arbeidsbesparende technologische uitvindingen zouden worden
toegepast waardoor arbeid uit het bedrijf zou moeten worden gestoten stijgt
het flexibele arbeidsinkomen van de
resterende arbeiders. Het winstinkomen verandert alleen voor zover er een
geringer bedrag nodig is voor de uitkering van de minimumlonen. De prikkel
om arbeidsbesparende uitvindingen
toe te passen is dus in een bedrijf met
winstdeling aanzienlijk zwakker dan in
een bedrijf met vaste looncontracten.
Dat kan immers veel grotere kostenbesparingen realiseren. In ons land
zijn door toepassing van arbeidsbesparende uitvindingen sinds de
tweede helft van de jaren zestig bij toenemende industriele produktie enige
honderdduizenden arbeidskrachten
uit de Industrie gestoten. Een belangrijk deel vond werk in de zich uitbreidende diensten- en overheidssector.
Dat betekende dat het gemiddeld inkomen per werknemer en daarmee de
welvaart steeg. Een dergelijke welvaartsontwikkeling wordt belemmerd
in een economie gebaseerd op winstdeling. Hoe groter het flexibele deel
van het arbeidsinkomen, hoe groter de
belemmering.
Deze belemmeringen worden iets
gemitigeerd wanneer het management nieuwe projecten heeft voor arbeid die door arbeidsbesparing beschikbaar komt, mils de opbrengst van
die projecten boven de minimale loonkosten (plus overige kosten) ligt. Het is
1) L. van der Geest, Het beste idee sinds Keynes, ESB, 21 mei 1986.
2) Martin L. Weitzman, The share economy,
Harvard University Press, 1983.
3) Flip de Kam, Werk voor alien, Intermediair,
24december 1986.
echter maar de vraag of dat op enige
redelijke schaal mogelijk is. Ook bij
toepassing van arbeidsbesparende
uitvindingen ten behoeve van arbeidstijdverkorting (bij gelijkblijvend flexibel
arbeidsinkomen) heeft het management geen belang, Eerder is sprake
van het tegendeel gezien de vele technische complicaties die arbeidstijdverkorting in de praktijk meebrengt.
Bepaald gecompliceerd wordt de situatie wanneer bedrijven met looncontracten en bedrijven met winstdeling
met elkaar concurreren. Bedrijven met
looncontracten hebben belang bij toepassing van arbeidsbesparende technologieen. Zij dumpen hun overbodige
arbeidskrachten in het werklozenreservoir. Wanneer hun daardoor gestegen arbeidsproduktiviteit geheel tot
uitdrukking komt in dalende prijzen (bij
gelijk blijvend loon voor de aan het
werk blijvende arbeiders) kunnen de
bedrijven met winstdeling zich alleen
verweren tegen deze concurrentie
door ook de prijzen te verlagen. De
flexibele arbeidsinkomens dalen mee.
Er ontstaat nu de situatie dat werknemers in bedrijven met looncontracten
voor hetzelfde werk aanzienlijk meer
krijgen uitbetaald dan in bedrijven met
winstdeling. Dat is onacceptabel. Alle
bedrijven verplichten tot dezelfde
winstdelingsregeling helpt niet want er
blijft dan nog de concurrentie uit het
buitenland. Het probleem lijkt onoplosbaar.
Een heel ander probleem is het volgende. In een hoog ontwikkeld industrieland wordt kapitaalintensief geproduceerd met bijna inflexibele verhoudingen tussen mens en machine.
Uitbreiding van de hoeveelheid arbeidskrachten heeft in beide systemen
geen voordelen omdat het geen zin
heeft. Beide systemen hebben een
zelfde effect voor wat betreft de aan-
stelling van arbeidskrachten. Hetzelfde gaat op indien er sprake is van toenemende meeropbrengsten bij uitbreiding van het aantal arbeidskrachten. In
beide systemen worden dan arbeidskrachten aangetrokken tot aan de
grens van de produktiecapaciteit. Wel
heeft dan in geval van crisis het winstdelingssysteem voordelen boven het
systeem van vaste looncontracten omdat het flexibele arbeidsinkomen meehelpt om het bedrijf en de werkgelegenheid in stand te houden, terwijl de
vaste looncontracten tot werkloosheid
en faillissement leiden.
Ten slotte ontstaat een groot probleem wanneer – langs welke weg
dan ook – de factor arbeid invloed
krijgt op het beleid (en het is haast onvermijdelijk dat het management daar
rekening mee moet houden). In dat geval verkeert het winstdelingssysteem
in zijn tegendeel. De arbeiders in een
bedrijf zullen het flexibele arbeidsinkomen per eenheid arbeid widen maximaliseren. Ze hebben er belang bij om
dat te doen met een zo gering mogelijk
aantal arbeidskrachten. Ter wille van
de arbeidsvrede zal het management
dan wat op de winst laten vallen. Het op
winstdeling gebaseerde bedrijf is dan
niet langer meer de grote stofzuiger die
de arbeidsmarkt afzoekt naar werkzoekenden. Integendeel, het streeft naar
minimalisering van de arbeidsinzet per
eenheid produkt.
Al met al lijken er voldoende argumenten te zijn om de sympathieke
ideeen van Weitzman eerst nog eens
goed tegen het licht te houden alvorens de conclusie te trekken dat een op
winstdeling gebaseerde economie een
oplossing biedt voor de problemen van
de arbeidsmarkt.
J. Wemelsfelder