Privatisering in
Tsjecho-Slowakije
1992 staat in bet teken van deprivatisering van de grote staatsbedrijven. Snelleprivatisering is zowel essentieel als illusoir. De macro-economische stabiliteit staat op bet spel.
Tsjecho-Slowakije is meer dan een
jaar bezig met een radicale overgang
van een plan- naar een marktecono
mie. Het economische overgangsprogramma bestaat uit twee onderdelen: een restrictief macro-economisch
beleid en institutionele hervormingen. In 1991 ging het behoud van de
macro-economische stabiliteit gepaard met een diepe recessie. Dit
jaar wil men door massaprivatisering
een doorbraak in de systeemverandering realiseren.
Uitgangssituatie
Het overgangsbeleid wordt door
de specifieke Uitgangssituatie van
de Tsjechoslowaakse economic bepaald. Tot 1989 gingen markthervormingen aan Tsjecho-Slowakije voorbij. Er bestond de politieke wil noch
de acute economische noodzaak tot
hervormingen: de situatie werd immers gekenmerkt door macro-economische stabiliteit en de afwezigheid
van ernstige tekorten aan consumptiegoederen. Dit neemt niet weg dat
door het uitblijven van institutionele
hervormingen en economische modernisering de groei een dalende tendens vertoonde. Ook werd hierdoor
de ontwikkeling van de ‘tweede economic’ (die gezien kan worden als
school voor ondernemerschap) belemmerd. De prive-sector kwam
zeer moeilijk van de grond. In 1988
werd minder dan 0,5% van de produktie buiten de landbouw door de
prive-sector voortgebracht (in Polen
en Hongarije was dat destijds al 10%
van het bbp). Tsjecho-Slowakije was
een gesloten economic die bovendien voornamelijk naar de Comeconmarkten exporteerde. De handelsrelaties met het Westen waren onderontwikkeld met als gunstige bijkomstigheid een relatief kleine buitenlandse schuld van 7,9 miljard dollar
eind 1989.
Gezien de specifieke Uitgangssituatie heeft het overgangsbeleid in dit
ESB 22-4-1992
land andere prioriteiten dan in Hongarije of Polen. Voor sommigen was
de macrostabiliteit van de Tsjechoslowaakse economic een reden om te
pleiten voor een geleidelijke overgang zoals in Hongarije. Een schoktherapie lag in Tsjecho-Slowakije
minder voor de hand aangezien er
geen gevaar bestond voor hyperinflatie vanwege de geringe monetaire
‘overhang’ . Desalniettemin heeft de
regering, gesteund door het IMF, uit
politieke overwegingen gekozen
voor een radicale ontmanteling en liberalisering van de planeconomie.
Per 1 januari 1991 zijn de meeste prijzen vrijgelaten en is de munt (de koruna) intern convertibel gemaakt. De
inflatoire druk is mede door het restrictieve macro-economische beleid
redelijk in de hand gehouden. Weliswaar bedroeg de inflatie in 1991 bijna 58%, na de zomer is het inflatietempo tot rond de 0% gedaald.
Tegelijkertijd nam de industriele produktie in 1991 met 23% af en steeg
de werkloosheid tot 7%. Tevens zijn
de reele lonen met 24% en de gezinsconsumptie met 33% gedaald . De
OESO en het IMF zijn vol lof over de
macro-economische resultaten3. De
prijsstabilisatie is succesvol verlopen
en daarom kan de regering zich
meer gaan toeleggen op de hervorming van de aanbodzijde, de privatisering van de staatseconomie.
De particuliere sector
De economic wordt gekenmerkt
door een zeer hoge concentratiegraad in de verwerkende Industrie.
Het gemiddelde aantal werknemers
per bedrijf is 3-300 (vergeleken met
63 in Oostenrijk en 150 in Duitsland)4. In 1988 brachten 813 industriele bedrijven 60% van het nationaal
inkomen voort. Typerend is ook dat
maar 5% van de beroepsbevolking
verbonden is aan bedrijven met minder dan 500 werknemers (tegen 20%
in Polen en Hongarije, 40% in Duits-
land en 60% in Nederland)5. Dit onderstreept het belang van de grote
privatisering. Tegelijkertijd dient echter de ontwikkeling van het middenen kleinbedrijf (mkb) gestimuleerd
te worden. Volgens de statistieken
waren er in de zomer van 1991 weliswaar een miljoen particuliere ondernemers, maar twee derde daar van
was in deeltijd actief. Het aandeel
van de prive-sector blijft klein: 1,5%
van de industriele produktie, 13%
van de binnenlandse handel en 5 a
6% van de bouwsector.
De kleine privatisering, waarmee in
1991 is begonnen, levert een directe
bijdrage aan de ontwikkeling van
het mkb, vooral in de handel en
dienstensector. Winkels, kleine bedrijven, machines en dergelijke worden onder toezicht van de lokale
overheid geveild. Daarbij worden
buitenlanders niet tot de eerste ronde toegelaten. Tot eind januari 1992
zijn op deze manier 23.385 winkels
en bedrijven (20% van het totaal) verkocht. Hoewel de doelstelling van
50.000 niet is gehaald verloopt de
kleine privatisering voorspoedig en
stuit in de regel op relatief weinig organisatorische en financiele problemen. Mede daardoor is het aandeel
van de particuliere sector in het bbp
gegroeid van 3% in 1990 naar 8% in
1991.
Ook het sterk groeiende aantal jointventures levert een directe bijdrage
aan de ontwikkeling van de particuliere sector. De radicale overgang
naar een markteconomie heeft de belangstelling van Westerse investeerders voor de Tsjechoslowaakse economic gewekt. In 1991 bedroegen
de buitenlandse investeringen 800
miljoen dollar, tegen 153 miljoen in
1990. Twee derde van het kapitaal
komt uit Duitsland en driekwart van
de investeringen vindt in de Tsjechische republiek plaats. Deze investe1. Zie F. Levcik, Czechoslovakia – paying
a high price for stabilization, WIIW, conferentie paper, maart 1992. Voor meer kritiek op het regeringsbeleid zie Jan Van-
ous, Recent Czechoslovak economic performance, Planecon, nr. 40-41/1991.
2. Zie Z. Lukas, Czechoslovakia: unexpected deep slump, WIIW-Mitgliederinformation, 1992/3, biz. 17-22.
3. Zie OESO, Economic Surveys: Czech
and Slovak Republic, Parijs, 1991; IMF
World Economic Outlook, Washington,
oktober 1991.
4. Zie K. Zeman, Private economic activities in Czechoslovakia, WHW-Mitglieder-
information, 1991/6.
5. Zie P. Boot, Tsjechoslowakije: tussen
hoop en vrees, ESB, 9 oktober 1991, biz.
1018-1019.
ringen hebben geleid tot een explosieve stijging van het aantal geregistreerde joint-ventures van vijftig (begin 1990) tot 5.500 (eind 1991). De
meeste joint-ventures zijn klein: 84%
heeft een kapitaal van minder dan
33.000 dollar. De helft daarvan is
operationeel. De topper in 1991 was
de joint-venture tussen Volkswagen
en Skoda met een investeringsomvang van 350 miljoen dollar. Duitse
investeerders beschouwen TsjechoSlowakije als een goedkoop alternatief voor Oost-Duitsland. Lage ar-
beidskosten zijn de sterkste kant van
Tsjecho-Slowakije. Het gemiddelde
salads is 4.500 kronen (150 dollar),
10% van het Duitse loonniveau .
Voucher-privatisering
De toetssteen voor het overgangsbeleid in Tsjecho-Slowakije vormt echter de grote privatisering: de omzetting van staatsbedrijven in vennootschappen. Gezien de relatieve
kapitaalschaarste en de angst voor
buitenlands kapitaal, ligt een gemengde verkooptechniek voor de
hand: aandelen worden onderhands
en/of openbaar verkocht en/of tegen een kleine vergoeding onder de
burgers verspreid. De laatste methode, de zogenoemde ‘voucher-privatisering’ (‘kuponova privatizace’),
vormt de kern van de massaprivatise-
zullen daarna op de (nog op te richten) beurs verhandeld worden. Een
probleem van deze aanpak kan zijn
dat een eventuele massale verzilvering van ‘gratis’ aandelen kan leiden
tot een liquiditeitscrisis op de beurs
en tot een grote inflatoire impuls
door vermogensstijging.
De investeringsfondsen hebben als
intermediairs een dubbele rol te vervullen. Enerzijds helpen zij burgers
met beleggingskeuzes, anderzijds
dienen investeringsfondsen (hoofdzakelijk Westerse instellingen) controle op het management van de
geprivatiseerde bedrijven uit te oefenen. Deze fondsen kunnen gezien
worden als een soort participatiemaatschappij. Een in februari jl. aangenomen wet legt hun maximale belang in een bedrijf op 20%. Maar
volgens de critici lost dit het probleem van een uiteindelijke concentratie van aandelen in Westerse handen niet echt op. De angst voor een
‘uitverkoop’ aan buitenlands kapitaal is ook in Tsjecho-Slowakije
groot.
Radicaal tempo
recht op een voucherboekje met duizend investeringspunten. De registratie van het boekje kost duizend kronen (25% van het gemiddelde
salaris) aan provisie. Vervolgens kunnen burgers zelf deze punten koste-
Bedrijven waarvan de aandelen aan
Westerse investeerders worden verkocht, doen ook mee aan de voucher-privatisering. In dat geval vindt
een zorgvuldige waardering van de
bedrijfsactiva plaats. Elk geselecteerd bedrijf moet een eigen privatiseringsplan opstellen. Daarin moet
staan hoeveel aandelen naar het voucher-project gaan en hoeveel onderhands aan investeerders worden aangeboden. Bedrijven die gebruik
maken van voucher-privatisering
zijn wettelijk verplicht 3% van de
aandelen voor restitutie te reserveren met het oog op de schadeloosstelling voor de nationalisatie van de
grote bedrijven na 1948. Naar verwachting zullen bedrijven tussen de
40% en 80% van hun aandelen aan
de voucher-privatisering aanbieden.
Illustratief is het goedgekeurde privatiseringsplan van de chocoladefa-
loos inwisselen voor aandelen of ge-
briek Czekoladovny Modrany: 43%
bruik maken van een
investeringsfonds als intermediair.
De uitgifteprijs van een aandeel
van de aandelen gaat naar twee Westerse investeerders (BSN en Nestle),
15% naar de Oost-Europabank
wordt door de computer als een
(EBRD) en 34% naar het voucherplan. Het restant is bestemd voor res-
niet populair onder het management
van bedrijven; ze willen liever Westers kapitaal en een injectie van
‘know-how’. Maar voor vele bedrijven bestaat eigenlijk geen alternatief; de voucher-privatisering is de
enige optie. Dat geldt zeker voor
vele staatsbedrijven die in financiele
problemen zitten of die ‘te groot’
zijn om onderhands verkocht te worden. Maar soms wordt deze keuze
ook door de politick afgedwongen7.
Door zeer scherpe ‘deadlines’ voor
het indienen van privatiseringsvoorstellen zijn directies gedwongen op
korte termijn serieuze investeerders
te zoeken. Potentiele investeerders
kunnen ook ‘alternatieve’ privatiseringsplannen indienen. Na officiele
goedkeuring van het privatiseringsplan wordt het bedrijf in eerste instantie eigendom van het Nationale
Eigendomsfonds. Dit fonds zal de
vijftig miljard kronen aan privatiseringsopbrengsten gebruiken voor de
kwijtschelding van bedrijfsschulden
en voor herstructurering. Op deze
manier worden de uit de privatisering vrijkomende middelen voor verdere herstructurering van de aanbodzijde gebruikt (in Polen vloeiden ze
tot nu toe naar de begroting).
Het regeringsplan voor de grote privatisering uit 1991 veronderstelt het
verkopen in twee blokken van twee
derde (4.129) van de 5.482 staatsbedrijven. Het betreft vooral bedrijven
in de lichte industrie. 84 bedrijven in
de zware industrie worden gesaneerd, terwijl 1.271 bedrijven van
strategisch belang of nutsbedrijven
onder het beheer van de staat blijven8. Het eerste blok betreft 2.285
staatsbedrijven met een boekwaarde
van 250 miljard kronen (10 i 20%
van de industriele activa). Daarnaast
zullen ook twee commerciele banken en de investeringsbank in het
eerste blok worden verkocht. De privatisering van het eerste blok is in
najaar 1991 begonnen en dient volgens de oorspronkelijke plannen
deze zomer afgerond te worden, ter-
ring.
Het voucher-systeem beoogt het
grootste probleem van een snelle
eigendomsverandering, het gebrek
aan kapitaal, te omzeilen. Het gedeeltelijk verdelen van staatseigendom onder de burgers moet de
privatisering maatschappelijk aanvaardbaar maken en bijdragen aan
een positievere opstelling tegenover
Westerse investeerders. Daarom
krijgt elke burger boven de 18 jaar
evenwichtsprijs bepaald. De prijsvorming (de hoeveelheid punten per
aandeel) komt tot stand na een on-
doorzichtige biedingsprocedure van
vier a zes rondes. Opmerkelijk is dat
het fonds bij overschrijving uit de
verkoopronde wordt gehaald en la-
ter tegen een hogere ruilprijs opnieuw wordt aangeboden. Aandelen
titutie (4,5%) en voor een investeringsfonds (3,5%).
De werknemers hebben in TsjechoSlowakije bij de privatisering niets in
te brengen (in Polen is daarentegen
toestemming van de werknemers
voor privatisering wettelijk verplicht). Voucher-privatisering is ook
6. Zie Financial Times, 27 februari 1992.
7. Zie bij voorbeeld de Pilzen bierbrouwerij, die niet aan Westerse investeerders
mocht worden verkocht. 40% van de aandelen gaat naar de voucher privatisering,
40% wordt aan het publiek verkocht; terwijl 20% voor restitutie en voor werknemers wordt gereserveerd, East European
Markets, 10 januari 1992.
8. Deze cijfers zijn ontleend aan de oorspronkelijke lijsten van bedrijven zoals
gepubliceerd in Hospodarske noviny, zomer 1991, nrs. 31, 32, 39 en 40. De definitieve cijfers zijn nog niet bekend.
wijl bedrijven uit het tweede blok
voor aanstaande juni privatiseringsvoorstellen zouden indienen. De belangstelling voor de voucher-privatisering is veel groter dan verwacht:
acht miljoen burgers en 400 investeringsfondsen. In de agressieve reklamecampagne is aan burgers een opbrengst van twintig & dertig duizend
kronen per voucherboekje in het
vooruitzicht gesteld.
Poolse lessen
De privatisering moet ertoe leiden
dat de bedrijven zo snel mogelijk
aan de tucht van de markt worden
onderworpen. Het grootste systeemprobleem is dat de ree’le economic
bestaat uit monopoloi’de staatsbedrijven die zeer traag op marktimpulsen
reageren. Dat maakt het nodig om
betrekkelijk lang een restrictief macro-economisch beleid te voeren. Privatisering leidt tot een effectieve gedragswijziging van bedrijven mits
ondersteund door een flankerend beleid van liberalisering, versterking
van de mededinging en hervorming
van de bankensector (het einde maken aan ‘zachte’ kredieten). Dat is
de eerste les uit de twee jaar erva-
het zeer ambitieuze tempo van de
privatisering in Tsjecho-Slowakije.
Driekwart van de staatsbedrijven
moet dit jaar geprivatiseerd worden.
In vergelijking met Polen, dat ook
een dergelijke privatisering voorbereidt maar dan van 400 bedrijven in
1992, kan dit voornemen niet anders
dan als radicaal bestempeld worden.
De derde Poolse les is: een snelle privatisering is theoretisch gewenst
maar in de praktijk een illusie. In de
praktijk stuit men op veel problemen waaronder niet te vergeten de
‘menselijke’ factor. Privatisering zelf
leidt nog niet tot gedragswijziging.
Voor bepaalde maatregelen moet
men meer tijd uittrekken. Zo moet
het invoeren van financiele markten
(de beurs) zorgvuldig gebeuren om
het vertrouwen in de nieuwe financi-
ele instellingen niet te schaden.
vatisering parten spelen. De massaprivatisering stelt ook hoge eisen
aan de financiele sector. De privatisering van de staatsbanken en de kwijtschelding van bedrijfsschulden worden weliswaar voorbereid, maar de
wettelijke installing van investeringsfondsen en van de beurs ligt achter
op de schema. De 400 opgerichte investeringsfondsen werken nog
steeds in een juridisch vacum. De
beurs wordt pas in 1993 geopend en
de juridische kaders moeten nog
worden geschapen. Een bijkomend
probleem is dat de republiek Slowakije federaal toezicht op de beurs in
Bratislava weigert. De bestuurlijke
problemen tussen beide republieken
zijn nog niet oplost.
Conclusies
De regering wil de huidige macroeconomische stabiliteit niet verspe-
Hoge eisen
De OESO noemt een snelle privatisering in Tsjecho-Slowakije “basically
sound”10. Het succes ervan wordt afhankelijk gesteld van de administratieve uitvoerbaarheid, de effectieve
verandering van het management en
len en het tempo van de overgang
handhaven. Maar het is de vraag of
de massa-privatisering, een zeer
complex proces, in goede banen valt
te leiden. Een snel succes is een illu-
het bestaan van een competitieve
sie. Op korte termijn zullen de macro-economische dilemma’s verder
toenemen. Aanhoudende recessie,
ring van de Poolse overgang. De
marktomgeving. Bij een zo snel tem-
stijgende werkloosheid, druk op lo-
tweede Poolse les is dat er tempo in
de overgang moet blijven. De Poolse
privatisering heeft al in 1990 tempo
po van de uitvoering loopt men een
groot risico van beoordelingsfouten,
financiele schandalen en faillisse-
nen en sociale uitgaven zullen een
begrotingstekort veroorzaken. De
privatisering zal met vallen en op-
verloren (onder andere door verpoli-
menten van geprivatiseerde bedrij-
staan geschieden. De positieve effec-
tisering en de verplichting tot toestemming van werknemers voor privatisering van het eigen bedrijf). Het
achterblijvende tempo van systeemverandering maakt niet alleen het
voeren van een stabilisatiebeleid
moeilijk maar versterkt ook de recessie . De privatisering dient snel te geschieden voordat de macro-instabiliteit toeneemt, de financiele situatie
van staatsbedrijven verder verslechtert en op grote schaal kapitaalver-
ven. Dat zou de geloofwaardigheid
van (voucher-)privatisering op het
spel zetten en kan leiden tot een verslechtering van het maatschappelijke
ten ervan zullen pas op middellange
termijn kunnen optreden.
nietiging plaats vindt. Dat verklaart
Malgorzata Bos-Karczewska
klimaat en een afname van de be-
langstelling van Westerse investeerders. Daarnaast is het de vraag of het
lukt zo snel het gedrag van bedrijven te doen veranderen. Dat raakt
aan het cruciale probleem van goed
management en financiele controle.
Het gebrek aan ‘know-how’ en geschoolde managers kan de massapri-
De auteur is econome en publiceert
over de economieen van Centraal en
Oost-Europa.
9. Zie G. Biessen en M. Bos- Karczewska,
De Poolse transitie, ESB, 10 april 1991,
biz. 368-371.
10. Zie OESO, Economic Survey: Czech
and Slovak Republic, biz. 57.