Ga direct naar de content

Het duurzaam nationaal inkomen

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: april 22 1992

Het duurzaam nationaal
inkomen
R. Hueting, P. Bosch en B. de Boer*

I

n degebruikelijke indicator voor economische groei, bet nationaal inkomen, wordt
geen rekening gehouden met bet verlies van milieu en hulpbronnen dat met de
produktie gepaard gaat. Indien men ervan uitgaat dat economische subjecten bet
milieu duurzaam willen gebruiken is bet nationaal inkomen daarom geen
geschikte maatstafvoor de allocatie van goederen en diensten. Een duurzaam
gebruik van bet milieu kan warden uitgewerkt in concrete, op wetenschappelijk
onderzoek berustende normen voor milieubelastingen. Door voor een groot aantal
milieuproblemen de kosten te bepalen voor bet bereiken van de maximaal
toelaatbare milieubelasting kan in een getal de afstand tot een duurzaam
activiteitenniveau worden weergegeven.
Per 1 februari 1991 is op het CBS het project Berekening duurzaam nationaal inkomen gestart. Het
doel van het onderzoek kan als volgt worden geformuleerd: het ontwerpen van een maatstaf voor het
verlies van milieu en hulpbronnen in geldtermen
die vergelijkbaar is met de indicator voor de produktie, het nationaal inkomen. Het getal geeft in geldtermen aan hoever de samenleving in een bepaald jaar
verwijderd is van het door haar gewenste duurzame
gebruik van het milieu. Het verschil tussen het standaard nationaal inkomen en de te berekenen indicator geeft een duurzaam activiteitenniveau aan: het
duurzaam nationaal inkomen1.
Hiermee krijgt het beleid de beschikking over e6n
maat voor milieuverlies. Deze kan worden gebruikt
naast de zeer vele indicatoren in fysieke termen.
Het aantal daarvan kan op verantwoorde wijze niet
verder worden geaggregeerd dan tot vijftig a honderd. Dit wordt algemeen gezien als een bezwaar
voor de besluitvorming op macroniveau, met name
bij de afweging tussen het te bereiken produktieniveau op korte termijn en de toestand van het milieu
op lange termijn. Het laatste bepaalt niet alleen voor
een groot deel de kwaliteit van het bestaan, maar is
ook de basis voor de toekomstige produktie.

Het monetariseren van milleu-verllezen2
Het milieu kan worden beschreven als een verzameling gebruiksmogelijkheden, milieufuncties of kortweg functies . Zodra het gebruik van een functie
door een activiteit ten koste gaat, of in de toekomst
dreigt te gaan, van het gebruik van een andere (of
dezelfde) functie door een andere activiteit, is er
sprake van concurrentie van functies. Concurrerende
functies voldoen ten voile aan de definitie van
schaarste: een goed is schaars wanneer iets anders
dat je graag wilt hebben ervoor moet worden opgeof-

i! » ^
l« ^

ferd om het te verkrijgen; ze vallen derhalve onder
het economische kenobject. Milieufuncties hebben
een economisch aspect, zoals ook geproduceerde
goederen een economisch aspect hebben, naast allerlei andere aspecten. We zeggen dan: het zijn economische goederen. Functieverliezen vormen kosten,
ongeacht of ze in geld zijn uitgedrukt.
De groei van de produktie kan worden gezien als
een proces dat enerzijds geproduceerde goederen
minder schaars maakt, maar anderzijds milieugoederen schaarser . Laatstgenoemd economisch verlies
blijft buiten het ‘systeem van nationale rekeningen’.
Het onderzoek naar een duurzaam nationaal inkomen komt neer op een raming van de kosten, bestaande uit het verlies van milieufuncties. Deze kosten zijn in het stelsel van de milieustatistieken voor
een groot deel uitgedrukt in fysieke eenheden. Voor
confrontatie met het standaard nationaal inkomen
moeten ze worden vertaald geld.
Aangezien het nationale inkomen in marktprijzen
wordt geregistreerd, moeten voor de milieuverlie-

* De auteurs zijn werkzaam op de hoofdafdeling Milieustatistieken van het CBS. Dit artikel is een samenvatting van
de hoofdtekst van het rapport Methodology for the calculation of sustainable national income, Statistische onderzoekingen M44, Centraal Bureau voor de Statistiek-SDU Uitgeverij, Den Haag.
1. R. Hueting, Correctie van het nationaal inkomen voor
milieuverlies: een praktische oplossing voor een theoretisch
probleem, CBS Select, nr. 6, SDU/Uitgeverij, CBS-publikaties, Den Haag, 1990.
2. Uitgebreider wordt deze methode behandeld in R. Hueting en P. Bosch, On the correction of national income for
environmental losses, Statistical Journal of the UN, 1990,
biz. 75-82.
3. R. Hueting, Wat is de natuur ons waard?, Baarn, 1970.
4. Idem.

zen schaduwprijzen worden geconstrueerd die
rechtstreeks vergelijkbaar zijn met marktprijzen.
Daarvoor is de constructie van vraag- en aanbodcurven voor de gebruiksmogelijkheden van het milieu
nodig. Volledige vraagcurven voor milieufuncties,
gebaseerd op individuele preferenties, zijn echter
niet te achterhalen5. Hueting geeft een overzicht

Geld
bedrag
perjaar |
aar

-I

van de onoplosbare theoretische problemen die

zich hierbij voordoen .
Een praktische oplossing is, de vraagcurve te substitueren door een curve gebaseerd op een norm die
kan worden gezien als een uit de samenleving naar
voren gekomen preferentie voor het behoud van milieufuncties. Hiervoor heeft zich de norm voor een
duurzaam gebruik van het milieu aangediend7, zie
figuur 1. De vraagcurve neemt dan de vorm aan van
een rechte omdat een norm neerkomt op een volkomen inelastische vraag. De normen voor een duurzaam gebruik van het milieu kunnen onder meer
worden afgeleid uit eigenschappen van ecosystemen, zoals zelfreinigend vermogen, buffercapaciteit

en regeneratievermogen. De berekening is derhalve
gebaseerd op de veronderstelling dat de rechte in figuur 1 de intensiteit van de individuele preferenties
voor milieufuncties weerspiegelt.
De aanbodcurve voor een milieufunctie kan worden
samengesteld uit de kosten van maatregelen die nodig zijn voor het herstel en behoud van de functie,

Beschikbaarheid van
de functie in het
onderzoefcsjaar

D
Norm voor
duurzaara
gebruik

Beschikbaarheid
van milieufuncties
uitgedrukt in een
fysieke parameter

a – aanbodcurve (totale eliminatiecurve)
v – onvolledige vraagcurve gebaseerd op individuele preferenties

(gebleken uit uitgaven voor compensatie van de functie e.d.)
v’ – vraagcurve gebaseerd op de duurzaamheidsnorm
BD- afstand die moet worden overbrugd om tot een duurzaam gebruik van
milieufuncties te komen
EF – kosten van het functieverUes, Bitgedrukt in geld

Depijltjes geven de weg aan waatiangs bet in fysieke eenheden gerigistreerde verlies van milieufuncties wordt vertaald in monetain•eenheden.

gemeten als een fysieke parameter. De aanbodcurve

is de relatie tussen de jaarlijkse kosten nodig voor
het terugwinnen of behouden van een milieufunctie
en een bepaalde mate van beschikbaarheid van die
functie; de laatste wordt uitgedrukt in een fysieke
grootheid. De curve wordt ook wel eliminatiekostencurve of kortweg kostencurve genoemd. Ze geeft
aan welke jaarlijkse kosten zijn gemoeid met het beschikbaar stellen van een bepaald niveau van een
milieufunctie. De kostencurve wordt geconstrueerd
door de mogelijke maatregelen te rangschikken
naar oplopende kosten per eenheid teruggewonnen
of behouden milieufunctie, gemeten als een fysieke
grootheid. De curve blijkt in de praktijk steeds progressief stijgend te zijn.
Zoals uit figuur 1 blijkt komt het onderzoek, naast
het vaststellen van het punt van duurzaamheid op
de abscis, voornamelijk neer op het formuleren van
de maatregelen die nodig zijn de afstand BD te overbruggen en het ramen van de kosten van die maatregelen. Daarmee is dan de omvang van het verlies

– kosten van rechtstreekse verschuiving van milieubelastende naar milieuvriendelijke activiteiten,
wanneer technische maatregelen niet toereikend
zijn om het punt van duurzaamheid te bereiken .
Er is gekozen voor ‘verschuiving’, omdat de kosten van vermindering van de activiteiten alleen

aan milieufuncties, zoals die reeds is geregistreerd

5. R. Hueting, Nieuive schaarste en economische groei,
Agon Elsevier, Amsterdam, 1974.

in fysieke eenheden in het onderzoeksjaar, bij voorbeeld 1990, uitgedrukt in geldeenheden. Dit komt

overeen met de minimale kosten die moeten worden gemaakt om de afstand tussen de huidige situa-

tie en een duurzaam gebruik van het milieu te overbruggen. Confrontatie van dit bedrag met het
standaard nationaal inkomen levert het duurzaam
nationaal inkomen op.

leiden tot een overschatting van het milieuverlies

in geldeenheden;
– kosten van het verminderen van de bevolking en
de daaruit resulterende volumedaling van de activiteiten, wanneer de voorgaande drie categorieen
leiden tot een onaanvaardbaar laag voorzienin-

genniveau per persoon.
Deze indeling is gebaseerd op het feit dat de milieubelasting wordt bepaald door het aantal mensen, de

omvang van de activiteiten per persoon en de aard
van de activiteiten.

6. R. Hueting, op.cit, 1990.

7. Voor Nederland is deze doelstelling onder meer verwoord in de voorlopige reactie op het Brundtland-rapport
(Kamerstukken II, 1987-1988, 20 298), het Nationaal Milieu-

beleidsplan (Kamerstukken, 1988-1989, 21 137, biz. 7) en
het definitief regeringsstandpunt Brundtland (Kamerstuk-

ken, 1990-1991, 20 298). In dit laatste stuk wordt gesteld:
“In navolging van de aanbevelingen van de Brundtland-

De curve is samengesteld uit vier categorieen van
maatregelen:

commissie is het concept van duurzame ontwikkeling overgenomen in het Nederlandse regeringsbeleid”.
8. Sparen van het milieu zonder de produktiegroei (gecorri-

– kosten van technische maatregelen en hun introductie;
– kosten van het ontwikkelen van alternatieven

geerd voor dubbeltellingen zoals kosten van zuiveringsinstallaties) te remmen, is slechts mogelijk wanneer een technologic wordt uitgevonden die schoon genoeg is, in vol-

voor uitputbare hulpbronnen zoals substitutie
van fossiele brandstoffen door van de zon afgelei-

de vormen van energie, en van koperdraad door
glasvezels;

ESB 22-4-1992

doende mate minder beslag legt op de ruimte, de bodem
intact laat, energie en grondstoffen niet uitput (dus zonneenergie en recirculatie) en goedkoper is (of althans niet

duurder) dan de thans gangbare technologic. Dit is nauwelijks denkbaar voor het hele terrein van onze activiteiten.

Figuur 1. Vertaling van kosten in fysieke
eenbeden naar
kosten in monetaire eenbeden

Uit de berekeningen in ons rapport blijkt dat:
– vermindering van de milieubelastende activiteiten
met een procentpunt een negatief effect op het
nationaal inkomen heeft van tenminste 1,8%;
– een verschuiving van milieubelastende naar milieuvriendelijke activiteiten met 1% per saldo een
negatief effect op het nationaal inkomen heeft
van tenminste 1,5%.

woorden van Opschoor en Reijnders: “In dit geval
wordt de duurzaamheidsvraag bepaald door wat het
buitenland ons aandoet en de hoogte van de Nederlandse schoorstenen”. Deze benadering sluit aan bij
de kapitaalrekeningen van de NR. De benadering
heeft in principe het uitgangspunt dat het kapitaal
aan ecosystemen in Nederland duurzaam aanwezig

Deze uitkomst maakt het mogelijk met vrij grote
nauwkeurigheid het punt op de aanbodcurve te bepalen waar van technische maatregelen moet worden
overgegaan op directe verschuiving (re-allocatie) van
activiteiten. Op dit punt zijn de kosten per eenheid
geringer dan van technische maatregelen.
Basisaanname van de exercitie is, dat de overgang
op duurzame activiteiten in alle landen ter wereld
tegelijk en op dezelfde manier wordt uitgevoerd.
Deze veronderstelling moet worden gemaakt omdat
de belangrijkste milieuproblemen een mondiaal karakter hebben. Hierdoor hoeft onder meer geen rekening te worden gehouden met het verplaatsen
van activiteiten naar het buitenland.
Vaak wordt het hierboven voorgestelde bekritiseerd

Milieubelasting – belasting optredend bij produktie
in Nederland + belasting optredend bij consumptie
in Nederland + import van verontreinigingen – export van verontreinigingen

moet blijven. In formule:

Deze benaderingswijze wordt hierna ‘berekening 2’
genoemd.
De derde benadering is gei’nteresseerd in het aan-

deel van een land in de mondiale milieubelasting.
Het gaat hierbij om alle milieu-effecten van de activiteiten van de bewoners van het land ongeacht waar
die effecten zich voordoen. Bij deze benadering
wordt de ontbossing in Thailand voor zover die sa-

menhangt met in Nederland geconsumeerd vices,
meegeteld. Verzuring die samenhangt met goederen
die Nederland exporteert, zoals vlees, telt niet mee.

met de opmerking dat geen rekening wordt gehou-

Wel telt alle verzuring, waar die in Europa ook op-

den met de ontwikkeling van de technologic. Deze
kritiek is niet terecht omdat het onderzoek is gericht
op de concrete situatie in een jaar in het verleden.

treedt, mee die samenhangt met door Nederlanders
gebruikte elektriciteit en verreden autokilometers,
ook in het buitenland. Berekening 3:

Voor dat jaar wordt volledig statistisch, met behulp

van gegevens over de kosten van beschikbare technologic een geldbedrag berekend. Het verschil
tussen het duurzame inkomen en het standaard
nationaal inkomen zal uiteraard kleiner uitvallen
wanneer bij herhaling van het onderzoek inmiddels
nieuwe technologieen zijn ontwikkeld.

Drie benaderingen van milieubelasting
Opschoor en Reijnders geven drie mogelijke benaderingen voor het meten van de milieubelasting in
een land . Milieubelasting is daarbij opgevat als de
totale verzameling van belastingen door de verspreiding van verontreinigende stoffen, warmte, geur en

geluid, gebruik van de ruimte en uitputting van
hulpbronnen.
De eigen-activiteitenbenadering is gericht op wat

een land via z’n eigen activiteiten aanricht. Dat wil
in het Nederlandse geval zeggen: wel het hier geemitteerde zuur dat in Duitsland neerkomt, maar niet
het zuur dat we uit het Ruhrgebied ontvangen, wel
kap van het eigen bos, maar niet de ontbossing in
Thailand ten behoeve van de produktie van Nederlands varkensvoer.
Deze benadering sluit direct aan bij de rekeningen
van produktie en consumptie in de nationale rekeningen (NR): de NR beschrijven de eigen activiteiten

van Nederland. In formule:

Milieubelasting = belasting optredend bij produktie
in Nederland + belasting optredend bij consumptie
in Nederland
Deze benaderingswijze wordt hierna ‘berekening 1’
genoemd.
De milieukwaliteitsbenadering is gericht op de toestand van de milieu-elementen op het grondgebied
van een land. Voor Nederland betekent dit: niet Nederlands zuur dat in Duitsland neerkomt, maar wel

de instroom van stoffen uit het buitenland. In de

^

Milieubelasting – aandeel in de mondiale milieubelasting alsgevolg van Nederlandse produktie voor
Nederlands gebruik en als gevolg van consumptie
door Nederlanders
Het doel van het onderzoek is het berekenen van een
duurzaam activiteitenniveau. Hiervoor is berekening
2 minder geschikt door het hanteren van uit milieuoogpunt niet relevante nationale grenzen bij de afbakening van het gebied waarin effecten optreden.
De benadering via berekening 1 brengt inconsequenties met zich mee. De uitputting van het Nederlandse
aardgas wordt bij voorbeeld meegerekend, maar niet
de uitputting van aardolie en steenkool buiten Nederland voor gebruik in Nederland.
Benadering 3 is qua opzet wel consequent. Deze benadering laat namelijk zien welk deel van de wereldwijde uitputting van grondstoffen en milieu nodig
was voor de activiteiten in Nederland. Bij berekening 1 blijft dit buiten beschouwing. De logica van
berekening 3 kan als volgt worden samengevat. De

baten in de vorm van consumptie van goederen onder de duurzaamheidsprijs vallen toe aan de consumenten van het importerende land. Als gevolg daar-

van valt het nationaal inkomen van dat land hoger
uit dan bij import tegen een prijs waarin de kosten
van een duurzaam gebruik van het milieu zijn verdisconteerd. Het is daarom logisch de meerkosten
voor een duurzaam gebruik toe te rekenen aan de
consumptie van het importerende land en het nationaal inkomen met deze bedragen te verminderen
ten behoeve van een raming van een duurzaam nationaal inkomen van dat land.

9. J.B. Opschoor en L. Reijnders, Towards sustainable development indicators, in: O. Kuik en H. Verbruggen (eds.),
In search of indicators of sustainable development, Kluwer
Academic Publishers, Dordrecht, 1991.

Het op detailniveau uitvoeren van berekening 3 is
praktisch ondoenlijk. Daarom zal vanuit berekening
1 met behulp van kengetallen tot een zeer grove benadering van berekening 3 worden gekomen. Zeer
beknopt samengevat komt dit op het volgende neer.
De benadering begint bij het verdelen van de import, de export en de Nederlandse produktie in
groepen van goederen die qua belasting en eliminatiekosten min of meer homogeen zijn. De tweede
stap bestaat uit de veronderstelling, dat de produktie van de goederen uit een bepaalde groep in binnen- en buitenland dezelfde belasting en eliminatiekosten per gulden geproduceerde waarde met zich
meebrengt.
Het correctiebedrag voor de export wordt dan gevonden door per homogene groep goederen de eliminatiekosten van het exportdeel af te zonderen
van het totaal, volgens de verhouding van de exportwaarde en de produktiewaarde binnen de groep.
De correctie voor de import maakt onderscheid naar
de import van goederen die tevens in Nederland
worden geproduceerd en de import van exclusief
buitenlandse produkten,
Voor de eerstgenoemde categoric wordt uitgegaan
van gelijke belasting en eliminatiekosten voor een
vergelijkbare groep ook in Nederland geproduceerde goederen. Met behulp hiervan kan de in de import gei’ncorporeerde milieubelasting in geldtermen
worden vastgesteld.
Voor de tweede categoric zal worden gewerkt met
kengetallen verkregen uit studies naar belasting en
eliminatie in een of twee landen. Deze kengetallen
worden toegepast op importen uit andere landen,
onder de veronderstelling dat er geen grote verschillen tussen belasting en eliminatiekosten tussen de
landen bestaan.

Milieubelasting uit het verleden
Het onderzoek wil, zoals gezegd, informatie geven
over de kosten van maatregelen nodig om de afstand tussen een duurzaam activiteitenniveau en het
niveau dat in een bepaald jaar in het verleden is gerealiseerd, te overbruggen. Daarbij stuit men op de
belasting die zich over een vaak lange periode in
het milieu heeft opgehoopt. Er doen zich hier twee
mogelijkheden voor. Bij de aangenomen normen
voor duurzaamheid krijgen natuurlijke processen de
kans de opgebouwde belasting binnen een afzienbare periode, bij voorbeeld tien jaar, te neutraliseren
(zelfreinigend vermogen of verwerkingscapaciteit)
of de opgehoopte belasting is zo omvangrijk dat
hierop bij de aangenomen normen binnen afzienbare termijn geen zicht is. In het eerste geval zal worden volstaan met de mededeling dat bij toepassing

van de norm tevens de opgehoopte belasting wordt
geneutraliseerd. In het tweede geval moet worden
bekeken of door extra maatregelen (sanering) het regeneratievermogen kan worden hersteld.
Wanneer het antwoord op deze vraag positief is, dan
worden de kosten van die maatregelen geconfronteerd met de cijfers van het nationale inkomen uit de
periode waarin de belasting is ontstaan. Zij worden
derhalve afzonderlijk gepresenteerd. Optelling van
deze kosten bij de kosten van het bereiken van een
duurzaam niveau zou immers leiden tot overschatting van laatstgenoemde kosten en daarmee tevens
tot een onderschatting van het duurzame niveau.

ESB 22-4-1992

Behalve ophopingen van verontreinigingen is in het
verleden een verdeling van de ruimte ontstaan die
een duurzaam voortbestaan van ecosystemen in Nederland verhindert. Met andere woorden: (natuur)gebieden zijn te klein en te versnipperd om de
soortenrijkdom die ze zouden moeten hebben, te
behouden. Herstelkosten hiervan worden op dezelfde wijze behandeld als de eerder in deze paragraaf
genoemde kosten van maatregelen.

Normstelling voor milieubelastingen
Het onderzoek gaat uit van een preferentie van de
samenleving voor een duurzaam gebruik van het milieu. Daarvan is sprake als de gebruiksmogelijkheden of functies van het milieu (water, bodem, lucht,
soorten, grondstoffen) voor komende generaties behouden blijven. Het begrip milieufunctie vormt de
verbinding tussen het natuurwetenschappelijke en
het economische aspect van het milieu. Het begrip
is enerzijds gekoppeld aan de preferenties voor en
de beschikbaarheid van een functie en anderzijds
aan de fysieke eigenschappen van het milieu. Zie
voor een bespreking van het begrip milieufuncties
Hueting10.
Wanneer we spreken over duurzaamheid hebben
we te maken met een geologische of evolutionaire
tijdschaal, met het tempo van natuurlijke processen
en het tempo van aanpassing van soorten en ecosystemen aan veranderingen in het milieu. Die tijdschaal is lang. Natuurlijke processen en aanpassingen voltrekken zich langzaam. De vorming van
hulpbronnen zoals olie of kolen en het ontstaan van
ecosystemen zoals een tropisch regenwoud vergt
tijdsperioden in de orde van miljoenen jaren. Door
de mens veroorzaakte veranderingen zoals de verhoging van het kooldioxydegehalte in de atmosfeer en
het laten verdwijnen van regenwouden vinden
plaats in perioden in de orde van tientallen jaren.
Dat tempo is van een andere orde dan het tempo
van aanpassing van de natuur.
Het behoud van functies van het milieu, die de

mens nodig heeft in al zijn doen en laten, is afhankelijk van biologische en fysisch-chemische processen
of een combinatie daarvan. Deze processen worden
thans door menselijke activiteiten verstoord. De natuur of het milieu heeft een zekere buffer- of opvangcapaciteit. Wanneer echter het regeneratievermogen wordt aangetast, wordt een kritische grens
overschreden, waarbij het duurzaam gebruik van
functies in gevaar komt of niet meer mogelijk is.
Duurzaamheid moet daarom worden gekoppeld aan
het regeneratievermogen van het milieu.
Odum l stelt dat het uitsterven van soorten een
maat is voor de verstoring van de biologische processen en daarmee voor de aantasting van het regeneratievermogen van veel zogenoemde vernieuwbare hulpbronnen. Een maat voor het behoud van de
bodem is het tempo van bodemvorming. Wanneer
de erosiegraad dit tempo overtreft, gaat vroeg of
laat een hulpbron met de daarvan afhankelijke essentiele functies verloren. Voor niet-vernieuwbare
hulpbronnen, zoals olie en kolen, neemt ‘regenera-

10. R. Hueting, op.cit., 1974.
11. E.P. Odum, Fundamentals of ecology, W.B. Saunders
Company, Philadelphia, 1976.

tie’ de vorm aan van ontwikkeling en praktische toepassing van stromingsenergie, zoals van de zon afgeleide energie (wind, getijden, zonnecollectoren,
foto-voltai’sche cellen, passieve zonneenergie), het
hergebruik van materialen en het ontwikkelen en
produceren van substituten daarvoor, zoals glasvezels voor koperdraad.

drage omgerekend aan de hand van alle in de consumptie geincorporeerde belasting, ongeacht of.
deze in binnenland of buitenland plaats heeft. Hieruit volgt dat verschillen in duurzaam inkomen per
hoofd tussen landen volgens berekening 3 niet
meer voort kunnen spruiten uit verschillen in milieubelasting per hoofd per land.

Het behoud van het regeneratievermogen van het
milieu stelt eisen aan de biologische, fysische en
chemische toestand van het milieu. De toestands-

Volgorde van de maatregelen

variabelen waarom het gaat zijn op te vatten als
‘concentraties’ van milieu-agentia op de plaatsen

Technische maatregelen
In eerste instantie zal in de berekeningen worden

ten) van het ecosysteem optreedt. In die gevallen
waarin deze grenswaarde niet bekend is, kan gebruik
worden gemaakt van no observable effect levels,

uitgegaan van het bestaande consumptiepatroon,
omdat dit, los van milieu, dat buiten de markt valt,
via het marktmechanisme de voorkeuren van de burgers weerspiegelt. Daarom wordt begonnen met de
toepassing van technische maatregelen voor de produktie en consumptie. De maatregelen worden gerangschikt naar oplopende gemiddelde kosten per
eenheid teruggedrongen milieu-agens, rekening

voor zover die bekend zijn. De gezochte grenswaar-

houdend met reeds voor andere agentia uitgevoer-

den voor de ‘concentraties’ zijn de in dit onderzoek
gehanteerde duurzaamheidsnormen.
Vaak zal in de praktijk van het onderzoek de stap
via het ecosysteem- of ‘concentratie’-niveau worden
overgeslagen en zal behoud van het regeneratievermogen direct worden gekoppeld aan het niet overschrijden van fysieke buffercapaciteiten die bepalend zijn voor de toestand van de ecosystemen. Het
zuur bufferend vermogen van de bodem vormt bij
voorbeeld de duurzaamheidsnorm voor zure deposi-

de maatregelen. Zo ontstaat het eerste traject van de
kostenfunctie voor het beschermen van een milieufunctie tegen het agens.

waar de organismen zich bevinden, dus op de

plaats van blootstelling.
Deze ‘concentraties’ mogen in principe niet groter
zijn dan de niveaus, waaronder niet of nauwelijks
sterfte van de gevoeligste organismen (indicatorsoor-

tie en evenzo is de snelheid van bodemvorming de

feitelijke duurzaamheidsnorm voor erosie.
Agentia als stank en geluid hebben geen duidelijk
aanwijsbare invloed op het voortbestaan van soorten. Er kan echter sterke hinder optreden voor mens
en dier. Het is niet aannemelijk te maken dat deze
effecten strijdig zijn met duurzaam gebruik van het
milieu, het tegendeel evenmin. In deze gevallen zal
met gezondheidsnormen voor de mens worden gerekend. Daarbij gaat het om de afwezigheid van permanente ziekteverwekkende prikkels voor een
groot deel van de bevolking (stel, 99%).

Vaak veroorzaken verscheidene agentia samen een
milieuprobleem. In die gevallen geldt de duurzaamheidsnorm voor de hele groep agentia. Voor zover
de bijdrage aan het milieuverlies per agens bekend
is, zodat de agentia onder een noemer zijn te brengen, zoals zuurequivalenten, kan worden gewerkt
volgens het principe van oplopende kosten per eenheid vermeden emissie. Wanneer dit niet mogelijk
is, kunnen als noodgreep gelijke normen aan de molaire concentraties worden toegekend.
Het resultaat van de procedure tot nu toe is een toelaatbare belasting voor het verspreidingsgebied van
het agens. Dat gebied geeft de schaal van het milieuprobleem aan: mondiaal, continentaal, landelijk enzovoort. Als het verspreidingsgebied groter dan Nederland is, moet de toelaatbare belasting over de
emitterende landen binnen dat gebied worden verdeeld. Cruciaal is de verdeelsleutel. In dit onderzoek wordt de sleutel gehanteerd “evenredig met de
bijdrage van een land aan de mondiale (continenta-

le, enz.) milieubelasting in het beschouwde jaar”. In
berekening 1, waarmee begonnen wordt, levert dit
een conservatieve verdeling van de kosten op. In de
daaropvolgende berekening 3 wordt echter de bij-

Vermindering van activiteiten
Wanneer technische maatregelen niet voldoende
blijken om de norm te bereiken wordt rechtstreekse
vermindering van activiteiten in de berekening be-

trokken. Voorbeelden zijn: slechts een kamer verwarmen, minder vices, geen zomergroenten in de
winter, minder personenautokilometers. De vermindering van een activiteit houdt in economische zin
een offer in, dus kosten.
De door de vermindering van milieubelastende activiteiten vrijgekomen arbeid zal zeker niet structured onbenut blijven, maar worden ingezet voor de
produktie van alternatieven: een fiets-, boot-, of
treinkilometer voor een auto- of vliegkilometer, bonen in de plaats van een deel van de vleesconsumptie enzovoort. Vraag naar deze alternatieven zal er
zeker zijn. Om een sprekend voorbeeld te noemen:
mensen zullen niet thuis blijven zitten als het autoen vliegverkeer vermindert; ze zullen de trein of de
fiets nemen, al komen ze daarmee per tijdseenheid
minder ver; de gebleken voorkeur voor reizen zal
niet plotseling verdwijnen. In het onderzoek wordt
welbewust geen poging gedaan om te achterhalen
welke milieuvriendelijke activiteiten de milieubelastende zouden gaan vervangen, ingeval duurzaamheidsnormen in praktijk zouden worden gebracht.
Ten eerste omdat het onderzoek uitsluitend gericht
is op het ramen van een duurzaam activiteitenniveau en niet op het voorspellen van produktie- en
consumptiepatronen die daarbij zouden kunnen ontstaan. Ten tweede omdat een dergelijke schets zou
moeten berusten op een reeks extra veronderstellingen ten aanzien van de readies van consumenten
op de veronderstelde invoering van de normen. Dit
zal de voorspellende capaciteit van de bestaande
econometrische modellen zeker te boven gaan, omdat verandering van prioriteit van groei van produk-

tie en consumptie naar duurzaamheid van activiteiten een trendbreuk in het economische gedrag
betekent. Bovendien gaat het om een pakket maatregelen waarvan de invoering een lange periode zal
vergen; langer dan de tijdshorizon van de meeste

modellen. De onzekerheid over de uitkomsten
wordt hierdoor nog verder vergroot. Ten slotte is
het onderzoek gericht op een jaar in het verleden
en niet op de toekomst. Figuur 1 geeft aan hoe de

kosten uitgedrukt in fysieke eenheden voor dat jaar
worden vertaald in geldeenheden.
In een vervolgartikel wordt beschreven hoe de netto volumedaling zal worden bepaald die resulteert
uit enerzijds de vermindering van de belastende acti-

viteiten die ook na toepassing van technische maatregelen nodig is om de normen voor duurzaam gebruik te bereiken en anderzijds de volumestijging

die resulteert uit de hiervoor in de plaats komende
milieuvriendelijker activiteiten. Geschat wordt dat
een verschuiving van 1% van het arbeidsvolume van
milieubelastende naar minder milieubelastende activiteiten een negatief effect heeft op het volume van

het nationaal inkomen van 1,5%.

Bevolking
Als alle mogelijke technische maatregelen en structu-

rele aanpassingen onvoldoende blijken om de duurzaamheidsnorm te halen of tot een onleefbare situatie leiden, wordt met een lagere bevolking
gerekend. Geheel in overeenstemming met de overige maatregelen wordt dan aangegeven tot welke
omvang de bevolking van een land zou moeten worden teruggebracht om een volume van activiteiten
te bereiken dat beantwoordt aan de normen voor
een duurzaam gebruik van het milieu. Een eventuele vermindering van de bevolking werkt evenredig
met de verhouding bevolking/arbeidsvolume door
in een vermindering van het niveau van een duurzaam nationaal inkomen. Aangezien in de berekening van een duurzaam nationaal inkomen het tijdsaspect geen rol speelt, hoeft geen rekening te
worden gehouden met de vertragingseffecten die in

werkelijkheid optreden.
Aangezien voor sommige bevolkingsgroepen bevolkingspolitiek een gevoelig punt is, moge voor alle
duidelijkheid hier nogmaals met nadruk worden gesteld dat het gaat om een berekening die informatie

de aan die het resultaat is van de activiteit in het

deelprocesproduktie. Het economische proces van
produceren en consumeren wordt hierbij als een onlosmakelijk geheel gezien. In deze visie kan behalve de milieubelasting ten gevolge van produktieve
activiteiten ook de milieubelasting als gevolg van
consumptie door huishoudens aan het nbp gerelateerd worden. Berekeningswijze 1 leidt aldus tot

een “Voor milieuverliezen in Nederland aangepast
nbp”13.

Het resultaat van berekeningswijze 3 sluit aan bij

het netto nationaal inkomen (nni)1 . Het milieuverlies dat in het buitenland ontstaat als gevolg van de

import van goederen door Nederland kan worden
opgevat als een negatieve gift van Nederland aan
het buitenland. Bij deze opvatting kan die gift worden afgeboekt op de inkomensrekening. Het milieuverlies in Nederland bij de produktie van te exporteren goederen kan worden opgevat als een negatieve
gift van het buitenland aan Nederland. Toepassing
van beide boekingen levert het duurzaam netto nationaal inkomen.

Samenvatting
ledere poging om milieuverlies in geld uit te druk-

ken berust op een veronderstelling. De berekening
van een duurzaam nationaal inkomen door het CBS
gaat uit van de veronderstelling dat mensen hun milieu duurzaam willen gebruiken, niet alleen in hun
eigen land, maar ook mondiaal. Een duurzaam gebruik van het milieu kan worden uitgewerkt in concrete, op wetenschappelijk onderzoek berustende
normen voor milieubelastingen. Vervolgens kan het
in fysieke eenheden gemeten verschil tussen de huidige milieubelasting en de belasting volgens de
duurzaamheidsnorm worden vertaald in geldeenheden via de minimale kosten van maatregelen om de
milieubelasting terug te dringen. Op het CBS zal

deze exercitie voor een aantal milieuproblemen wor-

over duurzaamheid verschaft, dus uitdrukkelijk niet

den uitgevoerd. Het resultaat, geschoond voor dubbeltellingen, geeft in een getal de afstand tot een
duurzaam activiteitenniveau weer.
Hiermee kunnen beleidsmakers beschikken over een

om politieke aanbevelingen.

eenvoudige maat die van belang is in het afwegingsproces tussen produktiegroei op korte termijn en het

Dubbeltellingen milieumaatregelen
De kosten van compensatie en de financiele schade
ten gevolge van het verlies van milieufuncties alsmede de kosten van herstel en preventie zijn al in de
nationale rekeningen opgenomen. De compensatiekosten, de financiele schade alsmede dat deel van
herstel en preventiekosten, dat wordt betaald door
de sector overheid en huishoudens, worden als een
finale besteding geboekt. Dit staat bekend onder de
naam dubbeltellingen, omdat milieuverlies niet
wordt afgeboekt, maar herstel enzovoort wel wordt
bijgeboekt. Een betere term is ‘asymetrische boeking’. Een voorbereidende studie is reeds uitge-

voerd door een stagiaire op de afdeling Milieukosten van het CBS12

Aansluiting bij nationale rekeningen
De NR monden uit in een aantal hoofdbegrippen,

behoud van milieu en produktie op lange termijn.
Roefle Hueting

Peter Bosch
Bart de Boer

12. A.J. de Boo, Defensieve bestedingen voor het milieu,

in: O.J. van Gerwen, De financiering van het milieubeleid,
Raad voor Milieu- en Natuuronderzoek, PSG Milieu en Economie, 1990; J.A. Polder, Defensieve bestedingen, een correctie op het bnp voor milieubestedingen, Doctoraal scriptie, Erasmus Universiteit Rotterdam, 1989.
13. A.J. de Boo, P. Bosch, C. Goiter, S. Keuning, An environmental module and the complete system of national accounts, Paper for the special IARIW Conference on
Environemental Accounting, Baden, 27-29 mei 1991.
14. Het netto nationaal inkomen wordt berekend door het
netto binnenlands produkt te corrigeren met het saldo van

waar in de twee stadia van de berekening van een

de uit het buitenland ontvangen en naar het buitenland ge-

duurzaam activiteitenniveau op wordt aangesloten.

rissen). Het beschikbaar nationaal inkomen is het nni plus
het saldo van uit het buitenland ontvangen en naar het buitenland gestuurde inkomensoverdrachten om niet.

Het resultaat van berekening 1 sluit aan bij het netto
binnenlands produkt (nbp). Dit getal geeft de waar-

ESB 22-4-1992

stuurde primaire inkomens (dat wil zeggen lonen en sala-

Auteurs