Ga direct naar de content

Over de grenzen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 9 1984

ECOIMOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN

Over de grenzen
Terwijl de politieke integratie van landen veel te wensen
overlaat en het opheffen van nationale scheidslijnen op sterke weerstand stuit, is het voor het particuliere bedrijfsleven
heel gewoon om over de grenzen heen te opereren. Niet alleen
stroomt beleggings- en financieel kapitaal over en weer tussen bedrijven en beurzen, maar ook worden produktie-eenheden in andere landen gevestigd waardoor bedrijven over de
grenzen heen met elkaar worden verbonden. Zo staat naar
schatting 20% van het totale produkt van de Westerse wereld
onder controle van ondernemingen die niet in het land van
produktie zijn gevestigd. Ook de Nederlandse economie is in
hoge mate gei’nternationaliseerd. Ultimo 1980 bedroeg de
stand van de z.g. directe investeringen in het buitenland ongeveer f. 85 mrd., terwijl de buitenlandse directe investeringen in Nederland de waarde van f. 42 mrd. hadden. Het is interessant om de directe investeringen eens wat nader te bekijken.
Wat bezielt een ondernemer om over de grenzen te investeren in landen waar hij waarschijnlijk additionele kosten voor
het management moet maken, onbekend is met lokale omstandigheden en soms ook politieke risico’s loopt? Volgens
de neoklassieke theorie van Ohlin zijn het renteverschillen,
die relatieve schaarste aan kapitaal weerspiegelen, waardoor
kapitaalstromen van landen met een lage rentestand naar
landen met een hoge rente in gang worden gezet. Deze theorie
voldoet echter niet als verklaring van directe-investeringsstromen omdat in de praktijk tegelijkertijd kapitaalstromen
van en naar een land optreeden. Realistischer zijn verklaringen die het zoeken in schaalvoordelen, concurrentie-overwegingen of afzetverwachtingen.
Interessant is bij voorbeeld de theorie van Hymer die stelt
dat directe investeringen berusten op oligopolistische voordelen die nationaal en internationaal te gelde worden gemaakt 1). Uit angst de oligopolistische voorsprong te verliezen en door de ondoorzichtigheid van de markt wordt, zo
stelt Hymer, het vestigen van een dochteronderneming in het
buitenland geprefereerd boven export of verkoop van licensies. Een verwante verklaring geeft Vernon, die een, .product
life cycle”-theorie van directe investeringen ontwerpt 2). Hij
stelt dat in de ..research and development”-fase van een produkt het bedrijf dicht bij de eigen markt is gevestigd om produkten uit te testen en zonodig aan te passen. Nadat een innovatieve voorsprong op de concurrentie is verkregen is het
noodzaak het nieuwe produkt snel in binnen- en buitenland
te introduceren, voordat navolgers de monopolistische
..rent” afromen. Om zijn marktpositie ook op de langere
termijn veilig te stellen, kan de ondernemer dan overwegen
om de produktiekosten te verlagen door produktie-eenheden
in landen met lage lonen en gunstige belastingen op te richten, maar de monopolistische positie aan de afzetkant raakt
hij na verloop van tijd kwijt. Het is ook mogelijk dat de ondernemer erin slaagt omvangrijke nieuwe markten voor zijn
produkt te vinden. Zijn marktpositie blijft dan behouden
omdat schaalvoordelen het aantal nieuwe toetreders beperkt
houden. Hij blijft oligopolist en zal proberen om de markt te
controleren. Het gevolg is dat een stroom van directe investeringen in gang wordt gezet naar verkoopeenheden, die dicht
bij de groeimarkten en de mede-oligopolisten zijn gevestigd
om te voorkomen dat een der concurrenten een beslissend
voordeel kan behalen. Ten slotte verklaart Aliber de directe
investeringen uit de preferenties van beleggers om waardepa-

ESB 30-5-1984

pieren in sterke valuta aan te houden 3). Zij eisen ten opzichte van waarden van het zwakke-valutaland niet alleen compensatie voor de te verwachten koersverschillen, maar ook
een risicopremie voor de onzekerheid over de ontwikkeling
van de pariteit. Het gevolg van deze premie is dat investeerders in de sterke-valutalanden tegen aantrekkelijker voorwaarden kapitaal en activa van het zwakke-valutaland kunnen verwerven dan investeerders in het zwakke-valutaland
zelf. Wat al deze theorieen met elkaar gemeen hebben is dat
zij de oorzaak van directe investeringen bij marktonvolkomenheden leggen: Hymer en Vernon zoeken die in de goederenmarkt, en Aliber in de kapitaalmarkt. De concentratie
van internationale directe investeringen bij de olie- en
chemische-industrie en de sterke opkomst van investeringen
door het bankwezen, het internationaal toerisme (hotelketens), de verzekeringsmaatschappijen en de luchtvaart 4) lijken dit soort theorieen, althans empirisch, te ondersteunen.
Hoe het ook zij, het is duidelijk dat de directe-investeringsstromen door eigen wetten worden bepaald. Het gevolg
voor het nationale beleid is dat onverwachte fluctuaties van
de investeringsstroom de effectiviteit van nationale maatregelen kunnen verkleinen. Zo was in 1981 nog sprake van een
netto uitstroom van directe investeringen van f. 4,7 mrd.,
terwijl twee jaar later dit saldo met bijna de helft is verminderd tot f. 2,5 mrd. Het gevaar dat hieruit verstoringen kunnen voortkomen is groter als de fluctuaties in enkele sectoren
zijn geconcentreerd, zoals het geval is geweest bij de Industrie
(een uitstroom in 1981 van f. 5,4 mrd., tegenover f. 2,6 mrd.
in 1983 en een dating van de instroom van buitenlands kapitaal van f. 2,7 mrd. tot f. 0,5 mrd.). Het pleidooi voor het invoeren van restricties in het kapitaalverkeer, zoals een aantal
jaren geleden wel werd gehoord, biedt echter geen soelaas
omdat dit gemakkelijk tot onvoorziene effecten kan leiden
die meer kwaad dan goed doen. Bovendien zorgt de netto uitstroom van directe investeringen ervoor dat de koers van de
gulden niet te hoog oploopt. Verder zullen restricties ook het
beleggings- en financieringsverkeer, die van belang zijn voor
de overheid en het bedrijfsleven, verstoren. Dit wil niet zeggen dat het internationale investeringsverkeer geen enkele
reactie van beleidswege zou vragen, maar dan wel binnen een
internationaal kader. De gevoeligheid voor schommelingen
in het internationale kapitaalverkeer kan worden gereduceerd en het nationale beleid kan aan effectiviteit winnen als
er tussen de landen een grotere mate van afstemming van beleidsmaatregelen is te bereiken. Dit vereist dat de politieke integratie gelijke tred houdt met de economische integratie.
H. Kamps

1) S. Hymer, The efficiency (contradictions) of multinational corporations, American Economic Review, Papers and proceedings,
mei 1970.
2) R. Vernon, The location of economic activity, in: J.H. Dunning
(red.), Economic analysis and the multinational enterprise, Alien en

Unwin, Londen, 1973.
3) R.Z. Aliber, A theory of direct foreign investment, in: C.H.
Kindleberger (red.), The international corporation, Cambrid-

ge/Londen, 1971.
4) OECD, International investment and multinational enterprises.

Recent international direct investment trends, Parijs, 1981, biz. 30.

485

Auteur