Ga direct naar de content

Ondernemer worden: kunnen en willen is twee

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: april 27 1994

Ondernemer worden:
kunnen en willen is twee
e.M. van Praag en H. van Ophem*
ok in de Verenigde Staten, het land van de onbegrensde mogelijkheden, is het
moeilijk om ondernemer te worden. Men wil wel, maar kan niet. Persoonlijke
financiën en ondernemerservaring alsmede het ondernemingsklimaat vormen de
belangrijkste knelpunten.

O

Ondernemerschap staat overal volop in de belangstelling. Het Ministerie van Economische Zaken ziet in
dat meer ‘entrepreneurship’
een belangrijke impuls
kan geven aan de economische groei en werkgelegenheid. In het slotdocument van het Nationaal Platform Globalisering werd als een van de belangrijkste
conclusies opgenomen: “Starters moeten meer kansen krijgen”. Ondernemers creëren hun eigen arbeidsmarktpositie en als ze het goed doen scheppen ze banen voor anderen. ‘Onderneem het maar!’ zou je dus
denken. Dat is echter nog niet zo gemakkelijk.
Naar aanleiding van een groot en groeiend aantal
faillissementen neemt de belangstelling voor de slaagen faalfactoren van het ondernemerschap toe. Uit recent gepubliceerd onderzoek van het VNO blijkt dat
40% van de nieuwe ondernemingen binnen 4,5 jaar
weer verdwenen is en dat 20% op dat moment bestaat uit niet meer dan één werkzame persoon. De
conclusie is: “Nederland heeft veel te weinig snelgroeiende ondernemingen met minder dan honderd
werknemers (de zogenaamde Gazelles). Dat is niet
onbelangrijk, want uit Amerikaans onderzoek blijkt
dat deze Gazelles aldaar 70% van de nieuwe banen
creëren … Nederland heeft te weinig bedrijven met
grote ambities.” Het is voor gestarte ondernemers
blijkbaar niet gemakkelijk om te ‘overleven’, laat
staan om echt door te groeien.
Ook andere rapporten schetsen een treurig beeld
over de overlevingskansen en -wijze van de juist gestarte Nederlandse ondernemer. Hij verdient (gemiddeld) weinig en werkt verschrikkelijk hard om bij de
‘happy few’ te kunnen behoren die het hoofd boven
water kunnen houden. Van den Berg en van Dijk
vroegen zich naar aanleiding van deze constatering
af: “Is het te gemakkelijk om een eigen bedrijf te beginnen en leiden vele daarom slechts een kort bestaan?” (Elsevier 22 januari 1994)
We constateren dus dat er meer vraag naar dan
aanbod van succesvolle ondernemers is. Het vraagoverschot kan verholpen worden indien we maatregelen vinden met behulp waarvan het aanbod van
succesvolle ondernemers in absolute zin vergroot
kan worden, doordat meer mensen de ‘entrepreneuri-

al venture’ aangaan bij een ten minste gelijkblijvend
slagingspercentage, of door de succesratio (slagers/starters) verhogen bij een ten minste gelijkblijvend
aantal starters.
In dit artikel gaan we in op het potentieel van de
eerste optie: de beïnvloeding van het totale aanbod
van startende ondernemers. Met een empirisch onderzoek zijn we op zoek gegaan naar effectieve beïnvloedingsinstrumenten.
Daartoe onderscheiden (en
definiëren) we eerst twee mogelijke wegen waarlangs beïnvloeding kan plaatsvinden: (1) beïnvloeding van de mate waarin mensen ondernemer wensen te worden (‘willingness’) en (2) beïnvloeding van
de mate waarin zij de mogelijkheid (‘opportunity’)
hebben om ondernemer te worden. Willingness en
opportunity zijn onobserveerbare, en dus moeilijk
meetbare begrippen. Daarom bespreken we vervolgens een model met behulp waarvan willingness en
opportunity per individu gemeten worden. Om de
meting op goede wijze uit te voeren, hebben we in
een steekproef gebruik gemaakt van categorieën verklarende variabelen ofwel determinanten voor opportunity en willingness. Na bespreking van de steekproef en de variabelen komen we bij de presentatie
van de significante determinanten van opportunity
en willingness. Vervolgens worden de meetresultaten
aanschouwelijk gemaakt en laten we zien in hoeverre opportunity en in hoeverre willingness de beperkende factor is in het individuele keuzeproces om
wel of niet ondernemer te worden.
Het gevonden knelpunt is het pad dat ingeslagen
moet worden om het ondernemerschap
op effectieve
wijze te vergroten. De determinanten van de bottleneck (opportunity of willingness), voor zover beïnvloedbaar, vormen dan het instrumentarium ter operationalisering van het aanmoedigingsbeleid.
Voordat
we conclusies en aanbevelingen formuleren, laten

• Mirjam van Praag is via het Tinbergen Instituut als aio verbonden aan de vakgroep micro-economie van de Universiteit van Amsterdam. Hans van Ophem werkt bij de Stichting
voor Economisch Onderzoek van de Universiteit van Amsterdam.

we zien wat de kwantitatieve
van deze instrumenten.

gevolgen zijn van inzet

Een empirisch model
Het onderzoeksmodel dat we hebben gebruikt voor
de onderhavige analyse is nieuw en lijkt het meest
op de techniek van ‘revealed preferences’. De redenering gaat als volgt: als wordt geobserveerd dat een
persoon die in jaar t nog geen ondernemer was, wel
een bedrijf heeft in jaar t+ 1 dan noemen we hem een
starter. Van starters nemen we aan dat ze zowel de
wens (willingness) als ook de mogelijkheden (opportunity) hadden om ondernemer te worden. Als we
echter observeren dat iemand, die in jaar t geen ondernemer was, dat in jaar t+ 1 nog steeds niet is, dan
noemen we hem een ‘stayer’. Van een stayer weten
we op voorhand dat hij ofwel niet (in voldoende
mate) de wens had om ondernemer te worden, ofwel
daartoe niet (voldoende) mogelijkheden had of zelfs
geen van beide. Op voorhand is echter niet te identificeren of opportunity danwel willingness niet in voldoende mate aanwezig is, daar ze niet afzonderlijk
meetbaar zijn.
Voor de start als ondernemer is het dus noodzakelijk dat de persoon in kwestie zowel voldoende willingness als ook voldoende opportunity heeft. Genoeg opportunity en willingness samen vormen een
voldoende voorwaarde om het ondernemerschap
te
gaan proberen.
Het begrip opportunity hebben we gedefinieerd
als een combinatie van enerzijds kapitaal en anderzijds ondernemerskwaliteiten
en -vaardigheden. Aan
de ene kant zijn er mensen die ondernemer willen
worden en over voldoende startkapitaal beschikken.
Deze mensen beschikken zeker over de mogelijkheid
om een onderneming te starten (slagen is een ander
verhaal), hoe onhandig e%f onervaren ze ook zijn.
Aan de andere kant zijn er mensen die niet over voldoende startkapitaal beschikken. Zij zullen zich, om
ondernemer te worden, tot een bank of participatiemaatschappij moeten wenden. Deze verstrekken al
dan niet het benodigde startkapitaal, afhankelijk van
de (gepercipieerde) ondernemerscapaciteiten
van degene die ze voor zich hebbenl. Kapitaal en capaciteiten zijn dus mogelijke substituten, samengebundeld
in opportunity.
Willingness definiëren we zodanig dat iemand ondernemer wil worden zodra dat zijn best mogelijke
carrière-optie is. Iemands willingness wordt daarom
niet alleen beïnvloed door zijn voorkeuren voor de
specifieke kenmerken van het ondernemerschap,
maar ook door de (aantrekkelijkheid van de) alternatieven die hij heeft.
Het empirisch model dat we gebruiken om ons
denkmodel, deze ongeobserveerde begrippen die
mogelijk met elkaar gecorreleerd zijn, in kaart te
brengen heet het ‘bivariate probit model met partiële
observeerbaarheid’,
bedacht door D. Poirier2. In
onze toepassing van dit model is de geobserveerde
te verklaren variabele het al dan niet starten van een
bedrijf: het al dan niet ondernemer worden. Je bent
ondernemer als je zelfstandig een bedrijf voert of eigenaar/directeur bent.

ESB 27-4-1994

De data
De dataset waarop het empirische model wordt losgelaten is geconstrueerd uit de National Longitudinal
Survey of Youth (NLS-Y), een Amerikaans panelsurvey dat een belangrijke basis vormt voor empirisch
onderzoek op tijdreeksen van individuele observaties
(paneldata). Een dergelijke dataset is naar ons weten
helaas niet beschikbaar voor Nederland.
Ons onderzoek is om twee redenen toegepast op
paneldata. Ten eerste moeten we minstens twee opeenvolgende periodes observeren om een start of
stay te kunnen constateren. Ten tweede is het fenomeen ‘start’ zo schaars dat datapooling over meerdere jaren noodzakelijk was om statistisch significante
uitspraken te kunnen doen over opportunity, willingness en de determinanten daarvan. Vandaar dat we
spreken over een geconstrueeerde steekproef. Deze
steekproef bestaat uit 2.244 complete observaties van
Amerikaanse blanke mannen die tussen de 20 en 31
jaar oud zijn. Ze zijn ofwel werkend in loondienst of
werkloos in het jaar voorafgaand aan een eventuele
start. De geconstrueerde steekproef is representatief
voor Amerikaanse blanke mannen in deze leeftijdsgroep behoudens één aspect: het starters percentage
is door datapooling meer dan verviervoudigd (264
starters). Starters zijn afkomstig uit allerlei sectoren
en beroepsniveaus hetgeen een gevarieerd aanbod
van entrepreneurs oplevert. 45% van de starters richt
zijn eigen bedrijf op in de sector waarin hij voorheen
werkzaam was. 28% start een bedrijf in dezelfde sector en rapporteert daarenboven hetzelfde beroep uit
te oefenen als voor de start van het bedrijf.
Of iemand al dan niet voldoende willingness en/
of opportunity heeft om een starter in plaats van een
stayer te zijn, wordt bepaald door verklarende
variabelen. Van deze variabelen beschouwen we
steeds de waarden die ze aannemen in het jaar voorafgaand aan een eventuele start (periode 1985-1988).
We nemen aan dat opportunitym-ogelijk bepaald
wordt door vier categorieën variabelen en willingness door drie van deze vier3 (zie tabel O.
De redenering die aan deze aanname ten grondslag ligt, luidt als volgt: opportunity is een combinatie van kapitaal en (ondernemers-)capaciteiten.
Capaciteiten hangen niet alleen nauw samen met human
capital variabelen zoals leeftijd, algemene ervaring,
ondernemerservaring
en opleiding, maar ook met
een in de ondernemerschapsliteratuur
bekende psychologische variabele, de Rotterschaal zoals gedefinieerd in tabel 2. Bovendien is het mogelijk dat opportunity wordt beïnvloed door situatiekenmerken zoals
de regionale werkloosheidsvoet in het jaar van obser1. Uiteraard speelt het ondernemingsplan
ook een rol, maar
we kunnen ervan uitgaan dat de kwaliteit daarvan samenhangt met de kwaliteiten van de potentiële ondernemer.
2. D.]. Poirier, Partial observability in bivariate probit modeis, Journalof Econometrics, 1980, blz. 209-217.
3. Er is een verschil nodig om technische identificatie te bewerkstelligen. Als beide onobserveerbare
begrippen door
dezelfde mogelijke determinanten verklaard worden, zouden ze niet van elkaar te onderscheiden
zijn. Ter identificatie hebben we verondersteld dat financiële variabelen geen
invloed op willingness hebben.

r
I

I

Opportunity

Willingness

mogelijk
mogelijk
mogelijk
mogelijk

niet mogelijk
mogelijk
mogelijk
mogelijk

Tabel 1. Determinanten van vatie. Ook gaan we na of situatiekenmerken zoals
werkloos zijn, getrouwd zijn enzovoort, iemands moopportunity
en wiUingness gelijkheden beïnvloeden.
We veronderstellen dat willingness afhankelijk
kan zijn van psychologische variabelen ‘ die de
gepercipieerde aantrekkelijkheid van het ondernemersbestaan en andere carrière-opties beïnvloeden.
Voorts laten we de mogelijkheid open dat willingness
samenhangt met human capital en bepaalde situatiekenmerken. De laatstgenoemde veronderstelde
samenhangen rechtvaardigen we via de invloed van
genoemde variabelen categorieën op de beschikbaarheid van alternatieve (interessante) loopbaanmogelijkheden5.

Determinanten
Tabel 2 laat de schattingsresultaten van het model
zien. Rapportage in de tabel vindt alleen plaats indien een mogelijke determinant ook werkelijk een
significante invloed heeft op willingness e%f opportunity. De getallen in de tabel zijn de afgeleiden. Een
interpretatievoorbeeld:
als de gemiddelde persoon in
de steekproef opeens $ 1.000 erbij krijgt, dan stijgt de
kans dat hij voldoende opportunity heeft om ondernemer te worden met 0,1%. Als hij opeens onroerend
goed krijgt, neemt de kans met 11,3% toe.

Financiële

variabelen

De tabel laat zien dat het hebben van onroerend
goed de grootste positieve invloed heeft op de opportunity om ondernemer te worden. Inderdaad bleek
dat na de start van een onderneming mensen hun hypotheek drastisch verhoogd hadden: de bank heeft
een onderpand nodig. Geld in dollars helpt natuurlijk
ook om ondernemer te worden: $ 113.000 helpt ongeveer evenveel als een huis.

Psychologische

variabelen

Figuur 1. Verwachte verdeling van observaties in het opportunity- en willingnessvlak
6 Willingness

x

x
x

o
2

o
x
3

Opportunity

x = Switchers
0= Blijvers

De Rotterschaal geeft
aan of iemand een interne of externe locus-ofcontrol heeft. Iemand is
meer intern naarmate
hij zijn eigen gedrag
vaker als oorzaak van
succes of falen ziet.
Externe mensen zijn
fatalistischer. In de
literatuur worden
ambivalente resultaten
gevonden met betrekking tot de Rotterschaal. Misschien is dat
wel het gevolg van hetgeen we nu vinden: in-

terne mensen hebben een kleinere kans op voldoende opportunity (ze vragen minder snel advies) en
een grotere kans op voldoende willingness (graag eigen baas). Verder wordt bevestigd (in lijn met kwalitatieve studies) dat mensen die actief de strengere
godsdiensten aanhangen, minder de wens hebben
om zelfstandige te worden.

‘Hu man capital’-variabelen
Opportunity wordt niet alleen door financiën positief
beïnvloed. Ook ervaring als zelfstandige heeft een redelijk grote positieve invloed op de kans dat iemand
opnieuw de mogelijkheid heeft/ziet om ondernemer
te worden. Merk op dat algemene arbeidsmarktervaring geen invloed heeft. Leeftijd heeft wel een, zij het
kleine, positieve invloed. De enige ‘human capital’variabele die willingness beïnvloedt, is aantal baanveranderingen. Dit heeft waarschijnlijk te maken met
de Schumpeteriaanse ‘vreugde tot verandering’ die
ondernemers onderscheidt van anderen.

Situatievariabelen
Verder zijn er nog wat situatiekenmerken die opportunity beïnvloeden: iemand die ambtenaar is heeft
minder kansen om ondernemer te worden. Opvallend is dat iemands persoonlijke werkloosheid noch
aan willingness, noch aan opportunity een significante bijdrage levert. Maar als de algemene (plaatselijke
en tijdelijke) werkloosheidsvoet kleiner dan 3% is,
dan geeft dat een grote impuls aan de mogelijkheid
om ondernemer te worden. Een lage werkloosheidsvoet hangt blijkbaar nauw samen met een goed ondernemersklimaat.

Knelpunten
Nu de determinanten geschat zijn, kunnen we de
verwachte waarde van ieders opportunity en willingness zelf meten. Deze metingen zijn aanschouwelijk
gemaakt met behulp van figuur 1.
Alle mannen (weergegeven door plusjes en rondjes)
die in de bovenste helft van de figuur terecht zijn gekomen hebben voldoende willingness om als zelfstandige te starten; alle mannen rechts van de verticale willingness-as hebben voldoende opportunity om
te starten. De situatie is duidelijk: de overgrote meerderheid van deze mannen heeft voldoende
willingness. Het knelpunt is evident en wordt gevormd door opportunity. Een gemotiveerde kandidaat-ondernemer komt veel barrières tegen.

Instrumenten
De instrumenten voor een aanmoedigingsbeleid
worden derhalve gevormd door de beïnvloedbare significante determinanten van opportunity. De kwantitatieve gevolgen van inzet wordt weergegeven in figuur

4. We noemen variabelen ‘psychologisch’
als ze afkomstig
zijn uit de sociaal-psychologische
ondernmerschapsliteratuur.
5. Variabelen die betrekking hebben op het ouderlijk milieu
bleken alle geen invloed uit te oefenen. Ze zijn hier weggelaten.

2. De instrumenten zijn effectief
indien inzet ervan de puntenwolk naar rechts verschuift (zonder dat die belangrijk naar onderen schuift). De financiële
variabelen, ervaring en een lage
werkloosheidsvoet
zijn behoorlijk effectief om meer mensen
de mogelijkheid te geven ondernemer te worden. Wat kunnen
we hieruit concluderen?

Conclusies en
aanbevelingen

Tabel2. GeschaUe determinanten
Variabele

van opportunity

Definitie

en willingness
Invloed op
opportunity willingness

Financiële varlabelenB
ezit
van geld, aandelen etc. gemeten in$ 1.000
Onroerend goed
dummie = 1 als R Onrqerendgqed beeft

0,001a
0,113b

Psychologische variabelen
Rotterschaal
dummie =1 als R voelt dat ‘levensrkhting onder
controle is’
-0,059b
Luthers/methodist
dummie =1 als R de Lutherse of Methodistische
religie heeft

-0,012a

Human capital variabelen
O,OlOb
Leeftijd
Zelfstandige ervaring ervaring als zelfstandige in jaren (voor 1985) o,onb
aantal baanveranderingen tot nu toe
Job wisselingen

In dit onderzoek hebben we gevonden dat de onderzochte
0,002b
groep voldoende motivatie
Situatie variabelen
heeft om te starten als zelfstandiAmbtenaar
dummie = 1 als ambtenaar
-O,066b
ge, maar niet voldoende mogeLage werklh.voet
0,107b
dummie =1 alswerkloosheidsvoet <3%
lijkheden. Het is moeilijk om onConstante
-o,258b
dernemer te worden. En wie het
-0,600
Correlatiecoëfficiënf
lukt, heeft grote moeite om het
Aantal observaties 2.244 (waarvan 264 starters)
te blijven. De mogelijkheden
worden, voor zover beïnvloedR = respondent. a. Betekent significantieniveau < 100A>. b. Betekent significantienivcau <
baar, gedetermineerd
door het
5%. c. De storingstermenzijn niet.sigt1ificantnegatief met elkaar gecorreleerd. Dit betekent econometrisch dat het Poirier model reduceert tot het geneste model van Abowd en
bezit van geld en onroerend
Farber, Industrial and Labour Relations Review, nr. 35, 1982, pp. 354-367.
goed, door ervaring als zelfstandige en door de werkloosheids• Zet cursussen op om ondernemers zo mogelijk
voet. Banken zijn dus blijkbaar niet lichtzinnig in het
vantevoren de kennis en ervaring bij te brengen die
verschaffen van ‘venture capitai’.
blijkbaar zo noodzakelijk is. Een certificaat van een
We zijn ervan uitgegaan dat de gevonden resultadergelijke hoogwaardige cursus zou dan wel invloed
ten voor de VS onveranderd gelden voor de Nedermoeten hebben bij de beslissing van een bank, bij
landse situatie. Uit de literatuur blijkt echter wel een
voorbeeld door uitsluitende toegang tot het risicoverschil: in de VS kijkt men veel minder negatief dan
fonds voor degenen die in het bezit zijn van het curin Nederland aan tegen gefailleerde ondernemers.
susdiploma en! of van ondernemerservaring.
Het aanmoedigingsbeleid
van de overheid zou ge• Een lage werkloosheidsvoet
zorgt voor een goed
richt moeten zijn op het vergroten van de mogelijkheondernemersklimaat.
Dat is van cruciaal belang voor
den, minder op de motivatie. Het onderzoek leidt tot
zelfstandigen. Ondernemerschap
is een upswing
de volgende aanbevelingen.
activiteit dus zorg voor een uitstekend ondernemers• Steun banken met een risicofonds. Gebrek aan
klimaat.
startkapitaal vormt een belangrijke beperking voor
Het is blijkbaar niet gemakkelijk om echt goed inzetde aanstaande ondernemer. De banken nemen weibare instrumenten te vinden die de toegang tot het
nig risico. De overheid kan corrigerend optreden omondernemerschap
vergemakkelijken.
Het is wel bedat het sociaal wenselijk is (groei en werkgelegenlangrijk!
heid) wanneer meer mensen een eigen bedrijf
beginnen. Een risicofonds biedt daartoe de mogelijkMirjam van Praag en Hans van Ophem
heid6. Daarbij is er een zeker multiplier-effect: als nu
meer mensen starten, levert hun ervaring een verhoogde opportunity op voor anderen.
6. Er bestaat een Regeling Borgstelling Krediet Midden- en
Kleinbedrijf. Een fonds ter grootte van 750 miljoen gulden.
Figuur 2. Gesimuleerde verdeling van waarnemingen

onder verschillende

voorondersteUingen

,,
‘0

x

~.

0

Q.x

~
Alle personen bezitten onroerend goed.

ESB 27-4-1994

Alle personen bezitten $ 100.000 meer
dan zijin werkelijkheid hebben.

Alle personen hebben 0,6 jaar meer
ervaring als zelfstandige.

Alle personen wonen in gebieden met
een lage werkloosheidsvoet.

Auteurs